De Nederlandse schrijversbiografie
(1992)–Jan Fontijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Functie van biografie voor de lezerIk ben een hartstochtelijke lezer van biografieën. Ik ben me ervan bewust dat zeer uiteenlopende motieven, van sensatiezucht tot heldenverering, mij hierbij drijven. Onlangs viel me echter iets merkwaardigs op: ik las ze nooit helemaal uit. Waarom niet? Het had niets te maken met het feit dat de biografieën mij verveelden. Integendeel. Het waren juist de goed geschreven biografieën, waarin boeiende levens werden verteld, die ik niet uitlas. Ten slotte wist ik het. Ik merkte dat ik onrustig werd bij het lezen, wanneer het duidelijk werd dat de held van de biografie moest sterven, wanneer de eerste tekenen van lichamelijk of geestelijk verval zich aankondigden. Ik kon er niet onder uit. Dat ik de lectuur van biografieën niet voltooide, had te maken met mijn eigen, vaak nauwelijks bewuste, angsten voor verval en dood. Het waren angsten, die niet veel verschilden van Dubin, de in midlife-crisis verkerende biograaf van Malamuds roman. Blijkbaar identificeerde ik me als lezer met de held van de biografie, werd een deel van zijn lot ook mijn lot. Stoppen met het lezen van de biografie was het enige middel om aan mijn angst te ontkomen. Het zou de moeite waard zijn bij lezers van de contemporaine schrijversbiografie na te gaan welke functie de lectuur voor hen heeft. Welk nut zoeken zij, welk genoegen vinden zij in levensbeschrijvingen? Hopen zij in biografieën modellen van leven te vinden? Vreemd genoeg is daar in studies weinig aandacht aan besteed. Dresden (1990) heeft proberen te achterhalen wat de lezer van biografieën drijft. De lezer in vroegere eeuwen wist dat de biograaf vanuit algemeen aanvaarde ethische en religieuze normen schreef. Iets anders werd het voor de lezer toen de biograaf in de twintigste eeuw ook de kleinheid van zijn held benadrukte. Het morele voorbeeld dat de be- | |
[pagina 109]
| |
schrevene aanvankelijk geacht werd te zijn bleek dikwijls op drijfzand te rusten. Wat betekent die verandering voor de lezer? Is het juist dat hij nu eerder begrip verlangt in plaats van de voorbeeldige grootheid in vroegere eeuwen? Dresden: ‘Hij heeft niet zo veel meer op met onberispelijke “helden” en tracht hen niet meer zo sterk na te streven. Hij heeft er oog voor gekregen dat ook de kleine man in zijn gewone alledaagsheid groot kan zijn. En ten slotte raakt hij meer en meer ervan overtuigd, dat zijn begrip voor de kunstenaar of meer in het algemeen voorde “makers” en “doeners” is toegenomen.’ (Dresden 1990) Dresden meent dat achter dit alles voor de lezer toch ook valsstrikken verborgen kunnen zitten. Is het waar dat met een grotere kennis van het leven van een schrijver ook het begrip voor het literaire werk beter wordt? Het plezier van het lezen van biografieën houdt verband met de algemene honger om andere levens binnen te dringen. De gids voor de lezer is de biograaf-verteller. Deze moet de lezer overtuigen dat hij betrouwbaar is en terecht de macht heeft het levensverhaal te sturen. We verwachten, zo lijkt het, van biografieën te leren niet hoe mensen kunnen zijn of moeten zijn maar hoe ze werkelijk zijn. De lezer van biografieën is een onbekende. Receptieonderzoek zou zich niet alleen tot lezers van literaire teksten moeten uitstrekken maar ook tot lezers van biografieën. Waarin verschilt de receptie van een roman van die van de biografie? Een analyse van de wijze waarop in kranten en tijdschriften biografieën worden besproken, op grond van welke criteria ze worden beoordeeld, zou van groot nut kunnen zijn. | |
Schrijver versus biograafIn interviews heeft Marguerite Yourcenar zich meermalen negatief over de biografie uitgelaten; ze wilde niets van de hedendaagse ‘culte de la personalité’ weten. Verdwenen is de tijd, verzucht ze, waarin men van de Hamlet kon genieten zonder zich om Shakespeare te bekommeren. De grove nieuwsgierigheid naar de biografische anecdote is kenmerkend voor onze tijd, vindt ze, en past geheel in de vulgaire methodes van de media, die zich tot een publiek richten dat steeds minder leest. | |
[pagina 110]
| |
Yourcenar wist maar al te goed dat ze ooit na haar dood ten prooi zou vallen aan de biografen. Ze besloot dan ook hen voor te zijn. Aan haar neef Georges de Crayencour schreef ze dat ze maar al te goed wist dat biografen, zelfs wanneer ze niet kwaadwillend zijn, zich bijna altijd vergissen, omdat ze over de mensen, over wie ze schrijven, slechts oppervlakkige informatie hebben. Ze besloot daarom door autobiografieën te schrijven haar toekomstige biograaf voor te zijn. In de inleiding van dit boek heb ik al aangegeven dat Yourcenaar als schrijver niet alleen staat. De Engelse dichter W.H. Auden placht aan de biograaf Richard Ellmann te zeggen dat hij niets in schrijversbiografieën zag, daar de beschrijving van de relatie tussen leven en literair werk altijd onbevredigend is. Ellmann merkte echter dat Auden niet consequent was en zijn eigen regels overtrad. Uit zijn geschriften blijkt wel degelijk biografische belangstelling voor collega-auteurs; geen antibiograaf was biografischer dan hij. Hij schepte een groot genoegen in roddelen was nieuwsgierig naar het privéleven van anderen. In zijn testament echter spoorde hij zijn vrienden aan om zijn brieven te vernietigen om daarmee een biografie onmogelijk te maken. Die dubbelzinnige houding ten opzichte van de biograaf hebben meer schrijvers. Samuel Beckett bijvoorbeeld is een schrijver van wie het minst verwacht kon worden dat hij met een biografie instemde; zijn afkeer van publiciteit was bekend. Toch lukte het Deirdre Bair toestemming te krijgen voor een biografie. Beckett deelde mee dat hij haar niet zou helpen maar ook niet zou hinderen. In 1978, nog tijdens zijn leven, verscheen zijn biografie. Nabokov is een ander voorbeeld. Zijn biograaf Field heeft het zwaar te verduren gehad. Meerdere malen heeft Nabokov te kennen gegeven dat hij negatief ten opzichte van de schrijversbiografie stond, al wilde hij wel een uitzondering voor een biografie over Poeschkin, wiens uiterlijk leven zo organisch met zijn innerlijk leven versmolten was, dat het verhaal van zijn leven een door hem zelf geschreven meesterwerk lijkt, terwijl zijn geschriften, aldus Nabokov, voetnoten lijken bij zijn leven. Hoewel hij dus zijn bedenkingen had, heeft Nabokov een paar keer getoond dat het genre hem intrigeerde. Op een schitterende wijze heeft hij in de roman The real life of Sebastian Knight de grenzen van de mogelijkheden van de biograaf aangegeven. De roman is een biografie over de schrijver | |
[pagina 111]
| |
Sebastian Knight, geschreven door zijn halfbroer V. Het boek dat vol dubbele bodems zit laat zien hoe een biograaf zich kan vergissen; delen van het verleden verdwijnen door toevallige gebeurtenissen, andere delen komen bij toeval aan het licht. Iemands leven leren kennen is min of meer een onmogelijke zaak, zo lijkt Nabokov de lezer met zijn fictionele biografie te willen duidelijk maken. Maar dat is niet zo erg, daar we zijn werk hebben. Nabokov speelt een virtuoos spel met zijn lezer: de romans van de schrijver Sebastian Knight blijken bij nader inzien ontworpen om het naspeuren van Sebastians leven te weerspiegelen. Niet alleen het zoeken naar Sebastian is fictie, ook diens sterfelijk leven begint zich steeds meer op te lossen. Hoe verder we komen in onze zoektocht naar Sebastian, hoe minder we door de manipulaties van Nabokov te weten komen over hem. Nabokov heeft volgens mij willen aantonen dat in laatste instantie de glans van het kunstenaarschap, het geheim van de creativiteit, voor een biograaf ontoegankelijk is. Op een gegeven moment verklaart de biograaf V. in zijn verwondering over Sebastians indirecte gebruik van zijn gevoelsleven: ‘The light of personal truth is hard to percieve in the shimmer of an imaginary nature, but what is still harder to understand is the amazing fact that a man writing of things wich he has really felt at the time of writing, could have the power to create simultaneously - and out of the very things wich distressed his mind - a fictious and faintly absurd character.’ Goed beschouwd is de biograaf voor een schrijver een bedreiging en een onmogelijke rivaal in zijn pretentie met wetenschappelijke en literaire middelen de werkelijkheid van een leven te beschrijven. Bedreigend is de biograaf ook in ander opzicht. Door het werk van een schrijver uit zijn leven te verklaren probeert de biograaf tevens het geheim te onthullen dat deze dwingt tot schrijven. In dat opzicht kan de biograaf het kwade geweten van de schrijver zijn. Hoe dikwijls is voor auteurs het schrijven niet een escapisme, een vluchten in een fictionele wereld, waarin geheime verlangens of verborgen ressentimenten superieur vorm kunnen krijgen? Wat hebben ze met die biograaf te maken, die hen een spiegel voorhoudt waarin ze hun trekken soms karikaturaal herkennen? Waar schrijvers een biograaf als personage laten optreden | |
[pagina 112]
| |
in hun boeken (denk aan Sartres La Nausée, aan Vestdijks De filosoof en de sluipmoordenaar), daar proberen zij aan te geven hoe ijdel diens streven is de waarheid van een leven te achterhalen. De vijandschap tussen schrijver en biograaf is thema in de boeiende roman The Paper Men van William Golding uit 1984. De roman is het relaas van een succesvol schrijver Wilfred Barclay over zijn strijd met zijn biograaf Tucker. De haat tussen schrijver en biograaf is hier volledig; ze staan elkaar naar het leven. In het begin van de roman schiet de schrijver op de biograaf, wanneer deze laatste snuffelend in een vuilnisbak naar verscheurde brieven en foto's, restanten van een liefdesaffaire van de schrijver, op zoek is. Steeds duikt de biograaf in het leven van de schrijver op en achtervolgt hem met zijn verzoeken en vragen. Geen middel schuwt hij. De relatie tussen de twee heeft iets sadomasochistisch. Af en toe houdt de schrijver door intieme feiten te vertellen de biograaf even een vette kluif voor, maar staat niet toe dat Tucker zijn officiële biograaf wordt. Andersom confronteert de biograaf de schrijver met pijnlijke feiten uit zijn leven. Duidelijk is wel dat William Golding in de figuur van Tucker de biograaf ridiculiseert, een parasiet die alleen maar kan leven van wat de schrijver hem toewerpt, als was hij een hond. Omgekeerd - het komt zelfs letterlijk voor in een groteske situatie - bijt de biograaf de schrijver. Het relaas van de schrijver blijft onvoltooid: hij wordt op het einde van de roman doodgeschoten door de biograaf. Het laatste woord van het boek is ‘gu’, de eerste twee letters van het Engelse woord ‘gun’. De biograaf is een schrijversmoordenaar. Elke schrijversbiografie bevat figuurlijk en letterlijk de dood van de schrijver. Waar haalt de biograaf de pretentie vandaan een leven te kunnen beschrijven? Om één dag van het leven van zijn romanheld te beschrijven had James Joyce in Ulysses vele honderden bladzijden nodig! Volgens Mark Twain had een goede biograaf voor het beschrijven van één dag tachtig duizend woorden nodig (dus een boek dat dikker is dan U, beste lezer, nu in handen houdt). Een biografie schrijven is een onmogelijk werk. ‘Writing lives is the devil’, schreef ooit Virginia Woolf, behalve schrijfster ook biografe.
Moraal: pas op voor biografen, je bent je leven niet zeker. |
|