verwart, mijn angsten en mijn beschamende onhandigheden, mijn vrees en mijn vervolgingen hebben voor vijf en twintig jaar hun jacht ingezet.
Maar ook alles wat me nu eenzaam verheugt, alles wat mijn intiemste genot uitmaakt, bezat ik toen, en even wijd als heden stond mijn hart voor de goedheid der dingen open.
Tot mijn wil toe zie ik al die vijf en twintig jaar reeds scherp rechtopstaan, eenzijdig en taai; alleen leerde ik sindsdien de waarde van een tijdig compensatietje om zijn rendement te verhoogen.
Sedert die kinderjaren ben ik niet veranderd, ik ben alleen wat verder uit mijn schelp gekropen, en ik vind dat de instellingen waar ik doorheen ging, aan dit van ouds ontworpen menschenschema luttel wijzigingen hebben kunnen aanbrengen.
Ik begrijp niets van de extatische verteedering over het kind! Die heeft me, dewijl ik niets zoo uitzonderlijks in mijzelf ontdekte, langen tijd het vernederende vermoeden bezorgd, dat ik in mijn prille jeugd wel een minderwaardige tusschen een legio van engelen moet geweest zijn.
Dit had ik voor mijzelf recht te zetten.