Varianten bij Achterberg. Deel 1. De varianten(1973)–R.L.K. Fokkema– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] Bijlage C Het lied om doodswil Opwaartsche Wegen VIII (1930-31), p. 326 Gij die mij voert... Opwaartsche Wegen IX (1931-32), p. 296 Nu ik... Opwaartsche Wegen XI (1933-34), p. 342 Laat mij Opwaartsche Wegen XV (1937-38), p. 193 Ambtman Criterium I (1940), p. 702 Drieluikje voor Jany Maatstaf VI (1958-59), p. 242 [pagina 393] [p. 393] Het lied om doodswil Zoo zingt een mond die eenmaal riep het heldere verhaal nabij dat in de horizonnen sliep was het een eeuw of slechts een wijl dat ik met u de dagen liep aan uwe glinsterende zij alsof de dood mij nimmer riep - zoo zingt een mond het laatste lied en ik verblijf nog aan uw zij: - ‘Dat van de dood de overkant en van het lied de binnenkant over mij kome en de brand der wereld uitbreke door mijn bloed; dat voor het laatst het leven neme bezit van handen, hart en voet, en wij afscheid naar het einde heen en wij afreis nemen - en voorgoed.’ [pagina 394] [p. 394] Gij die mij voert... Gij die ik heb gekozen buiten deze tijden, waarin ik lig verscholen, enkel maar op u aangewezen, houdt u voor mij verholen zonder vreezen. Ik heb van u niet meer vernomen dan teekenen, misschien vergeefs gelezen, maar in mijn wezen vastgesnoerd voordat ik dit kon overwegen; een blinde richting voert mij in geheim langs aarzellooze wegen. [pagina 395] [p. 395] Nu ik... Nu ik mijn weg alleen weer ga zonder gena en zonder hinder der anderen, een paria, kan ik het alles weer beminnen als in die eerste stadia mijns levens, kind onder de kinderen [pagina 396] [p. 396] Laat mij... Laat mij u tot een lied herleiden, dat er in zal geborgen zijn, uw nameloos verblijden, opdat het zal voorhanden zijn als ik niet meer kan onderscheiden wie ik tusschen de menschen ben. [pagina 397] [p. 397] Ambtman Zij hebben zich God- en versvergeten over papieren heengebogen, waarin de leugen lag te drogen van wat men van hem dacht te weten. Zij hebben zich opnieuw vermeten vonnis te wijzen als te voren, zonder de eeuwigheid te hooren; zonder de nachten aan te boren, in deze muren uitgezeten; zonder de echo aan te hooren, in deze steenen vastgebeten; zonder te knielen bij de sporen, in deze vloeren uitgesleten; zonder zich aan den dood te storen, die van de nap zit mee te eten. Zij kennen Vondel aan z'n plein en Sophocles uit den foyer; zij moeten eenmaal hun venijn spuwen op een risée. Dies zal hij nog gevaarlijk zijn, zoolang register en dossier beslissen over lijf en ziel. [pagina 398] [p. 398] Drieluikje voor Jany 1 Leeuw van oud licht onder de fabeldieren, zit hij zijn goud verjaringsfeest te vieren. Wat zouden uur en feit. Ver aan de kim houdt een gevleugelde hem in de kieren. 2 Ik liep met een collega achter hem. Hij taalde niet naar ons. 't Elysium lag voor hem uit. Over de lage duinen zagen en wenkten de gebroeders hem. 3 God, die in één van zijn gedichten zei: ...nu blijven / zij beiden weer bij mij, zal eenmaal zeggen: daar is Roland Holst. Vindt hij het hier niet op z'n allervolst? Vorige Volgende