Ten geleide
Maatschappelijke en literaire omstandigheden vormen omstreeks 1950 een vruchtbare voedingsbodem voor het ontstaan van een nieuwe literaire generatie, die der Vijftigers. Dit boek beschrijft enkele van de literaire omstandigheden. In het eerste hoofdstuk blijkt dat in naoorlogse tijdschriften van jongeren vooral naar een vernieuwing van de traditie is gezocht. In het kader van het streven naar nationale herrijzenis zetten jongeren zich in voor een literair-culturele wederopbouw. Maar de vernieuwing van de poëzie slaagt pas, zoals in het tweede hoofdstuk blijkt, wanneer kunstenaars moedwillig een cultureel vacuüm scheppen. Hun verzet tegen vorige generaties, tegen traditionele conventies, verontrust het publiek, dat maar langzaam went aan de gedachte dat de Vijftigers op een geheel eigen wijze aansluiten bij de modernistische geest van de jaren twintig. In een volgend hoofdstuk krijgen de opvattingen van de experimentele dichters Jan G. Elburg, Gerrit Kouwenaar en Lucebert ruime aandacht ter verduidelijking van de in het tweede hoofdstuk opgeworpen problematiek. Het vierde hoofdstuk, waarin ook aandacht wordt besteed aan opvattingen van andere Vijftigers, beschrijft op basis van de bewaard gebleven correspondentie van Simon Vinkenoog hoe uit de samenloop van omstandigheden de bloemlezing Atonaal (1951) is ontstaan. In het vijfde hoofdstuk is het, mede dankzij de door Ad den Besten bewaarde correspondentie, mogelijk licht te werpen op de wijze van samenstelling van een aantal debuutbundels van Vijftigers.
De titel van het boek is ontleend aan een uitspraak van Christian Dotremont over de Cobra-kring, die Kouwenaar