Focquenbroch. Bloemlezing uit zijn lyriek(1946)–Willem G. van Focquenbroch, Willem Frederik Hermans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Klinkdicht Toen Midas eindelyk zyn wensch verkregen had, En dat hy zyn geluk reets dacht volmaakt te wezen, Toen was het dat hy eerst zyn onluk zag verrezen, En dat hy zich bevond te lydig in de mat. Want 't geen hy had gewenst, dat wiert de borst haast zat; Het gout wierd hem een straf, schoon het nochtans voor dezen Zyn grootste wellust was; want na ik heb gelezen, Wierd het al gout, al wat hy raakte, dronk, of at. Ziet men dit daaglyks mee in 't huwlyk niet gebeuren? Wanneer men meenig zot daar door lang ziet betreuren, Een staat van hem gezocht voor dees met ziel en lyf? En mag men zo een borst niet voor een Midas achten? Die, 't zy in huis, of bed, by dagen of by nachten, Al wat hy raakt, of tast, niet anders vind als wyf. Vorige Volgende