Afrikaense Thalia
(1986)–Willem G. van Focquenbroch– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Veynst hy sigh in min soo sterck?
Dat 'er niets aen schijnt 't ontbreeeken.
Carel mindt my so hy seydt,
En heeft my sijn troow gesworen;
Maer met dees mijn eygen ooren,
Hoord ick sijn ontrouwicheyd.
En ontmoet hy my bedeckt,
Soo heeft hy sijn min verlooren,
En vervloeckt schier Leonore;
Met wiens liefde dat hy geckt.
VVant als ick mijn spraeck verander,
En verbergh hem mijn gesight,
Doe 'k hem doolen in sijn plicht,
En mijn aensien voor een ander:
En in dees gemaeckte schijn,
Doe ick my van hem beminnen
Soo, dat ick merck dat sijn sinnen,
Niet dan ydle losheyd sijn.
Dus wouw ick sijn min beproeven
Door dees, mijn arglistigheyd;
VVaer door ick sijn trouwigheyd
Vond te staen op losse schroeven.
Minnaers losser als de windt,
VVie sal des op u betrouwen,
Mits 't u Morgen sal berouwen,
Hoe seer ghy van daegh bemindt?
|
|