Afrikaense Thalia(1986)–Willem G. van Focquenbroch– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aen Jan. IAn seyt dat hy straeks mijn gesontheyd heeft gedroncken, Maer hoe droes kan dat zijn want ('k meen) ik hebse noch? En Jan is fat, en sieck, en droncken als een sogh, Hoe mooy gaet Jan daer nu met mijn gesontheyd proncken? VVaert ghy gelijck ghy seght van mijn gesontheyd droncken, So ick, o Ian! u mijn gesontheydt had geschoncken, Uw woorden, en u doen, souw komen over een? Maer mijn gesontheyd, maeckt geen sotte siecken: Neen: Hoe drommel seght ghy dan, dat ghy die hebt gedroncken? Vorige Volgende