Afrikaense Thalia(1986)–Willem G. van Focquenbroch– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina π7r] [p. π7r] Op het Selfde. LIefhebbers die eer Focqs gesangen Door laest, met ongemeen playsier, En die met lust scheen te verlangen, Als hy yets Geurighs op 't Papier Door sijn Thalia op liet sagen: Siet hier noch wat van d'oude handt, 't Geen u niet minder sal behagen, Gesongen op die selfde trant: Want hier sult ghy niet slechs in dichten, Maer oock in Brieven, vremt van swier, De kaers van sijn verstandt sien lichten, Als in een slonsje van Papier: Hier sulje hem sien Vojajeren Na 't Rijck doch dood'lijck Moorenlandt, Pas als een Koninck in de kleeren, Verçiert met Pluym, en Diamant; Voer Overbeeck eer na het Oosten Gelijck een groot Justiçy-Raedt, Focq voelt de Zon in 't Westen roosten Als een Guineesche Potentaet. Entreckt na dees uytheemsche Stranden? Om als een Iongh, en stout Fiscael, De Lorren-Draeyers aen te randen, En af te stroopen als een Ael. Kost ghy dan oyt u geest verlusten Met sijn gedichten groot, of kleyn, Soo volght hem nu oock op dees kusten, Daer ghy niet min vermaeckt sult zyn; Och had hy slechs maer mogen leven! Wat had hy menich schoon Coeplet, En vremde Geur ons mogen geven? [pagina π7v] [p. π7v] 't Geen hem de Doot nu heeft belet: Hoe had Thaly tans mogen Proncken Gelijck een Dido heel galant, Als sy met haer verliefde loncken t' Hart van AEneas stack aen brant? Daer sy nu rouwich in de kleeren Versoeckt vol druck, en ongedult, Dat ghy u slechs sult Contenteren, Met 't geen ghy hier nu vinden sult, Tot dat sy eens (als 't haer mach beuren) Focqs werck, in een volkomen swier, Met al sijn Frans', en Duytsche geuren, Eens braef jal planten op 't Papier. Vorige Volgende