| |
| |
| |
Bronnen en litteratuur
I Stad en dorp
De voornaamste bronnen zijn de origineele kaarten en plattegronden; dit zijn voor het tijdvak dat circa 1550 afsluit nagenoeg uitsluitend de kaarten en plans door Jacob van Deventer.
Jacob van Deventer, Nederlandsche Steden in de 16e eeuw. Plattegronden. Facsimile-uitgave, met een inleiding van R. Fruin 1916-1932. |
Jacob van Deventer, De kaarten van de Nederlandsche Provinciën in de 16e eeuw, afgebeeld op ware grootte en met een inleiding van B. van 't Hoff. 1941. |
Men zie hierbij:
B. van 't Hoff, De Nederlandsche gewestelijke kaarten en stede-plattegronden vervaardigd door Jacobus van Deventer, Ned. Archievenblad XLVII (1939/1940), bl. 19-32; |
B. van 't Hoff, Bijdrage tot de dateering van de oudere Nederlandsche stadsplattegronden, Ned. Archievenblad XLIX (1941-42) bl. 29-68 en 97-150; ook afzonderlijk, 's-Gravenhage 1942. |
Bij hunne vele verdiensten laten de plattegronden door Jacob van Deventer ook wel wat te wenschen over, b.v. hierin dat alle straten en stegen op gelijke breedte worden weergegeven en het tracé der straatwanden niet zeer nauwkeurig is, om van het inwendige der bouwblokken te zwijgen. Voor steden die weinig veranderd zijn zal men zich daarom bij voorkeur bedienen van plattegronden uit het meer exacte tijdperk, ruwweg gezegd van 1750 af; vooral van die plans die teruggaan op de kadastrale metingen. Hierover zal bij het vervolg van deze studie, dat over de periode van c. 1550 tot den modernen tijd zal handelen, nog iets worden gezegd.
| |
Algemeene litteratuur
P.L. Michotte. Histoire et Géographie urbaines. Question de méthode. (1e Congrès International de Géographie Historique, t. II, Mémoires, Bruxelles 1931, p. 176-184). |
H. Dorries. Der gegenwärtige Stand der Stadtgeographie. Petermanns Mitteilungen, Ergänzungsheft 209 (1930). |
A.E. Brinckmann. Stadtbaukunst; Geschichtliche Querschnitte und neuzeitliche Ziele. 1920. |
A.E. Brinckmann. Deutsche Stadtbaukunst in der Vergangenheit. 1e Aufl. 1911; 2e Aufl. 1921. |
Pierre Lavedan. Introduction à unc histoire de l'Architecture Urbaine. (Thèse). Paris 1926. |
Pierre Lavedan. Géographie des Villes. Paris 1936. |
Pierre Lavedan. Histoire de l'Urbanisme: I. Antiquité et Moyen Age. Paris 1926. II. Renaissance et temps modernes. Paris 1941. |
M. Poëte. Introduction à l'urbanisme. Paris 1932. |
F. Meurer. Der mittelalterliche Stadtgrundriss im nördlichen Deutschland in seiner Entwick-
|
| |
| |
lung zur Regelmässigkeit auf der Grundlage der Marktgestaltung. Berlin, ohne Jahr (1913?). (Waarmede te vergelijken: Hugo Matthiessen, Torv og Haerstraede, Köbenhavn 1924). |
Edmund Renard, Rheinische Städtebilder. (Mitteilungen des Rheinischen Vereins für Denkmalpflege und Heimatschutz VI2, 1912, S. 73-114). |
Josef Gantner, Grundform der europäischen Stadt. Versuch eines historischen Aufbaues in Genealogien. Wien 1928. |
P. Bakker Schut. Enkele Opmerkingen over den Middeleeuwschen Stedebouw. (Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw XXIII, 1942, bl. 6-13, 25-31). |
F.J. Ganshof, Over Stadsontwikkeling tusschen Loire en Rijn gedurende de Middeleeuwen. Antwerpen (enz.) 1941. (Verhandelingen van de Kon. Vlaamsche Academie van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, Klasse der Letteren enz., jaargang III no. 1). |
N.B. Behandelt van de Noord-Nederlandsche steden inzonderheid Utrecht, Middelburg, Nijmegen en Maastricht.
| |
Nederlandsche steden in het algemeen
C.H. Peters. De Nederlandsche Stedebouw. De stad als veste, woon- en handelsplaats. Leiden, z.j. (1909). (H. Brugmans en S.H. Peters, Oud-Nederlandsche Steden in hun ontstaan, groei en ontwikkeling, deel I). |
N.B. Een standaardwerk, invloedrijk zoowel door den enthousiasten stijl van dezen veteraan der vaderlandsche bouwkundige geschiedenis als door de rijke illustratieve en litteraire documentatie; een boek dat zijn waarde verdient te behouden en dat de tegenwoordige schrijver dan ook niet gaarne op den achtergrond zou willen gesteld zien.
A. Telting en W.S. Unger. De Stadsrechten (1915). (Geschiedkundige Atlas van Nederland, tekst: De Bourgondische Tijd). |
Fr. Leyden. Nederlandsche Plattegrondstudies. (Historisch Tijdschrift XVIII, 1939, bl. 97; XIX, 1940, bl. 24, 153). |
N.B. Behandelt: Arnhem, Deventer, Groningen, Kampen, Amersfoort, Nijmegen, Middelburg, Zutphen, Leiden, Leeuwarden, Zwolle, Rotterdam, Delft, Haarlem en 's-Hertogenbosch. - Het kon niet op onzen weg liggen in dit geschrift een doorloopende polemiek tegen de deels o.i. zeer gewaagde stellingen van dezen auteur te voeren, al is de lectuur ervan niet zelden stimuleerend.
Fr. Leyden. Het ontstaan der Nederlandsche steden, een topologische studie. (Tijdschrift van het Ned. Aardrijkskundig Genootschap 1941, bl. 141-172). |
N.B. Samenvatting van voorafgaande studies, in het Tijdschrift v. Economische Geographie en elders.
Fr. Leyden. Vraagstukken der vergelijkende stadsgeografie. (Tijdschrift van het Ned. Aardrijkskundig Genootschap 1935, bl. 643). |
Stadsplattegronden (met historische gegevens) uitgegeven door den Nederlandschen Toeristenbond A.N.W.B. |
P.H. Endt. Stedebouw in Gelderland. (Verzamelwerk Gelderland, 1926, bl. 375-395). |
S.J. Fockema Andreae. Bijdrage tot de geografie der Nederlandsche steden. (Verslag van het derde congres van Nederlandsche Historici, 1936, bl. 41-44). |
N.B. Behandelt speciaal de Overijsselsche steden.
Een algemeen Nederlandsch Stedenboek is onder leiding van H.E. van Gelder in voorbereiding.
| |
| |
| |
Bijzondere plaatsen
N.B. Uiteraard kunnen we slechts een keuze geven van het belangrijkste en het nieuwste. Wie nadere opgaven verlangt kan in de historische en kunsthistorische bibliographieën en repertoria aan zijn verlangen voldoen. Met name zij hier verwezen naar den voorloopigen catalogus der bibliotheek van den Rijksdienst van het Nationale Plan, 1943, waarin vele elders niet geboekstaafde publicaties zijn opgenomen. - Onder de verzamelingen niet van boeken of tijdschriftartikelen, maar van feiten is A.J. van der Aa's Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland, in 13 deelen, nog altijd niet overtroffen.
AARDENBURG. - H. Pirenne. Causerie sur Ardenbourg. (Les Villes et les Institutions Urbaines t. II (1939), p. 131-140). - E.H. ter Kuile, Aardenburg (Oudheidkundig Jaarboek 1936, bl. 37). |
ALKMAAR. - W.B. Peteri. Overheidsbemoeiing met Stedebouw (tot 1648), proefschrift Delft, Alkmaar 1913. - A. L(oosjes), Alkmaar. (Buiten XIII, 1919, 292, 304, 316, 328, 337, 344). - Th.P.H. Wortel, Oud-Alkmaar, 1943. |
ALMELO. - G.J. ter Kuile (sr.). De Opkomst van Almelo en Omgeving, 1941. |
AMERSFOORT. - G. Adriaans. Amersfoort en zijn oude bouwwerken. (Heemschut V, 1928, no. 11). |
AMSTERDAM. - H. Brugmans. Geschiedenis van Amsterdam, 1930 vlg. - Grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam, Alg. Uitbreidingsplan, 2 dln., 1934. - H. Brugmans. Topografische geschiedenis van Amsterdam (Tijdschr. v.h. Aardr. Genootschap, 2e ser. XXXVIII (1921) bl. 653). - H. Brugmans. De Topografie van Amsterdam. (Catalogus Historische Tentoonstelling 1925, 1e deel, Inleiding, bl. 26). - A.A. Kok. De historische schoonheid van Amsterdam, 1941. |
APPINGEDAM. - A.S. de Blécourt. Appingedam. (Oldambt en Ommelanden, 1935, bl. 198-241; Tijdschrift v. Rechtsgeschiedenis IX, 1929, bl. 293 vlg.). |
ARNHEM. - A. van Erven Dorens (en J.S. van Veen). Oud-Arnhem. (Bull. Oudh. Bond 1915, bl. 77-117). - Arnhem zeven eeuwen stad, Gedenkboek 1933. |
BERGEN OP ZOOM. - G.C.A. Juten. Oud-Bergen. (Oudheidkundig Jaarboek IV, 1924, bl. 145-217). - H. Levelt, De stad Bergen op Zoom in verleden en heden, 1924. |
BEVERWIJK. - J.M. de Casseres. Beverwijk, een stedebouwkundige studie. |
BOLSWARD. - H.A. Poelman, Bolsward. (Oudh. Jaarb. II (1922), bl. 117-131). |
BREDA. - J. Kalf. De Monumenten van Geschiedenis en Kunst in de voormalige Baronie van Breda, 1912. - E. Haslinghuis, Oud-Breda. (Bull. Oudh. Bond 1914, bl. 93-130). |
BRIELLE. - H.N. ter Veen. Brielle (Mensch en Maatschappij II, 1926, bl. 270-290). - D.L. de Jong, Voorne. (Tijdschr. Aardr. Genootschap 2e serie LX3, Mei 1943, bl. 306). |
DELFT. - L.G.N. Bouricius. Korte geschiedenis der stad Delft. (Bull. Oudh. Bond 1918, bl. 125-134). - Cath. M.A. Gips. Oude Gebouwen in Delft. (Alsv. bl. 135-187). - Max. Eisler. Alt-Delft. A'dam-Wien 1923, waarin S. 32-71: Das Stadtbild und die Baukunst. - J.F. Niermeyer. Delft en Delfland, 1944. - Over DELFSHAVEN de oudere beschrijvingen van Delft; v. Ravesteyn, Rotterdam (zie aldaar). - F.J. Kleyn. Beschrijving en Geschiedenis van Delfshaven, 1874. |
DEVENTER. - J. van Vloten. De wording en ontwikkeling van Deventer, 1866. M.E.
|
| |
| |
Houck. Gids voor Deventer en Omstreken, 3e dr. 1901. - H.E. Kronenberg. Deventer Topographie, c. 1923. - R. Schuiling. Deventer. (Verzamelwerk Overijssel, 1931, bl. 590). |
DORDRECHT. - C. Easton. Het Dordtsche probleem. (Tijdschr. Aardr. Genootschap XXXIV, 1917, bl. 1). - A. Staring. Geschiedenis van Dordrecht en Dordrecht's monumenten. (Oudh. Jaarboek V, 1925, bl. 61-96). - J. van Dalen. Geschiedenis van Dordrecht. I-II. 1930-33. - J.J. Beyerman. De historische schoonheid van Dordrecht. 1942. |
EDAM. - A. Loosjes. Edam. (Buiten VI, 1912, bl. 534, 543, 547, 558). - A.A. Kok. Edam de schoone slaapster 1947. |
ELBURG. - F.A. Hoefer. Elburg. (Bijdr. en Med. Gelre XIV, 1911, bl. 183; Oudh. Jaarb. III, bl. 145-161). - H.J. Olthuis. Elburg, Gedenkboek 1233-1933. |
ENKHUIZEN. - J. Fransen. Schoon Enkhuizen. 1944. |
ENSCHEDE. - L. van Heek. Oud-Enschede. (Gedenkboek J.H.v. Heek). - C. Eldering. Enschede. (Verzamelwerk Overijssel, 1931, bl. 745). |
FRANEKER. - P.C.J.A. Boeles, Monumenten v. Franeker. (Bull. Oudh. Bond 2e ser. V, 1912, bl. 97). - G. Kalma, Franeker. (Buiten IX, 1915, bl. 532, 545, 558). |
GOES. - W.S. Unger. De Monumenten van Goes. (Oudh. Jaarboek X, 1930, bl. 41-59). - J.G. van Ballegoyen de Jong en T.G.C. Pothuizen. Goes. 1923. |
GORKUM. - G.C. Labouchère. Gorinchem. (Oudh. Jaarboek XI, 1931, bl. 47-88). - H. Bruch. Middeleeuwsche Rechtsbronnen van Gorinchem. (Werken der Vereen. tot Uitg. der Bronnen van het Oud-Vad. Recht 3e serie VIII, 1940; inleiding en aanteekeningen). |
GOUDA. - L.A. Kesper. De stad Gouda in haar oorsprong en ontwikkeling. (Bull. Oudh. Bond 1910, bl. 75-86). - H.F. Wessels. Gouda. Proeve eener stadsmonographie. Proefschrift Utrecht 1939. |
's-GRAVENHAGE. - W. Moll. De Haagsche monumenten van geschiedenis en kunst beschouwd in hun historisch verband. (Jaarboek Die Haghe 1925-27, bl. 47). - H.E. van Gelder. 's-Gravenhage in zeven eeuwen. Amsterdam 1937. - H.E. van Gelder. De historische schoonheid van 's-Gravenhage. 1943. |
GRONINGEN. - C.H. Peters. Oud-Groningen, Stad en Lande. (1921). - E.J. Neurdenburg. De historische schoonheid van Groningen, 1942. |
HAARLEM. - J. Huizinga. De opkomst van Haarlem. (Nijhoffs Bijdr. v. Gesch. en Oudheidk. 4e reeks IV bl. 412, V bl. 16). - Max Eisler. Die Geschichte eines holländischen Stadtbildes, den Haag 1914. - J.M. Sterck-Proot. De Historische Schoonheid van Haarlem. - G.A. Kurtz. Beknopte Geschiedenis van Haarlem. |
HARDERWIJK. - F.A. Hoefer. Meded. over Harderwijk. (Bijdr. en Med. Gelre, XIV, 1911, 167; Oudheidkundig Jaarboek III, 1923, bl. 103-126). |
HARLINGEN. - E. van Hinte. Sociale en Economische Geographie van Harlingen. Proefschrift Amsterdam 1936. |
HASSELT. - F.A. Hoefer. Aanteekeningen omtrent Hasselt. (Oudh. Jaarb. VI, 1927, bl. 94). |
HATTEM. - F.A. Hoefer. Mededeelingen over de monumenten van Hattem. (Oudh. Jaarboek III, 1923, bl. 126-145). |
's-HEERENBERG. - J.H. v(an) H(eek). Schets der wordings- en bouwgeschiedenis van het Kasteel Bergh te 's-Heerenberg. 1943. |
's-HERTOGENBOSCH. - 's-Hertogenbosch 1185-1935. Gedenkboek 1935. - F.J. van Lanschot. De Historische Schoonheid van 's-Hertogenbosch. 1942. |
| |
| |
HINDELOOPEN. - M.P. van Buijtenen. Hindeloopen, Frieslands elfde stede. 1942. |
HOORN. - J.C. Kerkmeyer. Beschrijving van Hoorn. (Bull. Oudh. Bond, 2e ser. IX, 1916, bl. 131). - W.B. Peteri (als onder Alkmaar). - J.C. Kerkmeyer. De historische schoonheid van Hoorn. 1941. |
HULST. - F. Vermeulen. Monumenten van geschiedenis en kunst te Hulst. (Oudh. Jaarboek X, 1930, bl. 65-92). - J. Adriaanse. Gedenkboek der Hulstersche stede 1180-1930. 1930. |
KAMPEN. - J. Nanninga Uitterdijk. Kampen. geschiedkundig overzicht en merkwaardigheden. (1877). - Clara J. Welcker. Kort overzicht der geschiedenis van Kampen. (Verzamelwerk Overijssel, 1931, bl. 634-678). - J.H.P. Ennema. Kampen de aloude Hanzestad. |
KUILENBURG. - F.A. Hoefer. Aanteekeningen omtrent Culemborg (Bull. Oudheidk. Bond 1908, bl. 105). |
LEEUWARDEN. - W. Eekhoff. Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden. 2 dln. 1846-47. - R. Visscher. Iets over Leeuwarden's verleden. (Bull. Oudh. Bond 1912, bl. 61-71). - Leeuwarden 1435-1935, Gedenkboek 1935. |
LEIDEN. - P.J. Blok. Geschiedenis eener Hollandsche stad. 4 dln. 1910-1918. - H. van Oerle. Oud-Leiden. 1944. |
MAASTRICHT. - E. van Nispen tot Sevenaer. De Monumenten van Geschiedenis en Kunst in de provincie Limburg, dl. I1, De gemeente Maastricht. 1926. - A. Kessen. De historische schoonheid van Maastricht. 1943. |
MEDEMBLIK. - A. Loosjes. Medemblik de oudste. (Buiten X, 1916, bl. 328, 340, 352, 361, 364). |
MIDDELBURG. - J. Ehrlich. Ontstaan en verdere aanwas van Middelburg. 1848. - J. Huizinga. Burg en Kerspel op Walcheren. (Akademiemededeeling 1933). - W.S. Unger. De monumenten van Middelburg. 1941. |
MONNICKENDAM. - A. Loosjes. Monnikendam. (Buiten XI, 1917, bl. 541, 544, 553, 556, 568, 603). |
NAARDEN. - D.Th. Enklaar en A.C.J. de Vrankrijker. Geschiedenis van Gooiland I-III. 1939-1941. |
NIEUWPOORT. - C. Vreedenburgh. Uit de Lekstreek I, Nieuwpoort. (Buiten VI, 1912, bl. 399, 408). |
NIJMEGEN. - J.v. Schevichaven. Geschiedkundige plaatsbeschrijving van Nijmegen. 1846. - H.D.J. van Schevichaven. Oud-Nijmegen's straten, markten, pleinen enz. 1896. - J. Terpstra. Nijmegen in de Middeleeuwen. Proefschrift 1917. - J.J. Weve. Monumenten van Geschiedenis en Kunst in Nijmegen. (Bull. Oudh. Bond 1919, bl. 93-138). - A. Siebers. Nijmegen in verleden en heden. (Tijdschrift v. Volkshuisvesting en Stedebouw XIII, 1932, bl. 222-233). |
OLDENZAAL. - E.H. ter Kuile. De Monumenten van Geschiedenis en Kunst in Twente, 1934, bl. 80-83. |
OSS. - J. Cunen. Geschiedenis van Oss. 1932. |
PURMEREND. - G. Voet. Purmerend. (Buiten XII, 1918, bl. 100, 112). |
ROERMOND. - C.J.A. Meerdink. Roermond in de Middeleeuwen. 1909. - L.J.A. Keuller. Oud-Roermond. (Bull. Oudh. Bond 1920, bl. 93-145). - Gedenkboek Roermond 1232-1932. |
| |
| |
ROTTERDAM. - L.J.C.J. van Ravesteyn. Rotterdam tot het einde der achttiende eeuw De ontwikkeling der stad. 1933. - H.C. Hazewinkel. Geschiedenis van Rotterdam. I-III. 1940-1942. - T.S. Jansma. De oudste geschiedenis van Rotterdam. (Rotterdamsch Jaarboekje 1940; ook afzonderlijk). |
SCHIEDAM. - K. Heeringa. Beschrijving van Schiedam. I. 1910. - K. Heeringa. Uit de Geschiedenis van Schiedam. (Nijhoffs Bijdragen voor Gesch. en Oudh. 4e reeks X (1912, bl. 195). - M.C. Sigal. Oud-Schiedam. (Buiten XXI, 1927, bl. 364, 378, 391). - M.C. Sigal. De drie Maassteden 1947. |
SCHOONHOVEN. - W.F.J. den Uyl. Schoonhoven. (Buiten XIV, 1920, bl. 112, 121, 124). |
SLOTEN. - U.G. Dorhout. Het Stedeke Sloten. (Het Huis oud en nieuw XIV, 1916, bl. 97). |
SLUIS. - J.H. van Dale. Een blik op de vorming van Sluis (1382-1587). 1871. - R. Häpke. Die Entstehung von Sluis. (Hansische Geschichtsblätter 1904-05, S. 65-80). - G.C.A. Juten. Sluis, oudheid en stichting. (Geschiedkundige Bladen 1905). |
SNEEK. - H.A. Poelman. Sneek. (Oudh. Jaarboek II, 1922, bl. 105-116). |
STAVEREN. - K. Heeringa. Het oude Stavoren. Diss. Gron. 1893. |
STEENBERGEN. - C.J.F. Slootmans. Grepen uit de geschiedenis van Steenbergen vóór 1648. 1939. |
THOLEN. - C. Cath. van de Graft. De stad Tholen. (Buiten XI, 1917, bl. 448, 460). - J.C. Overvoorde. Tholen. (Oudh. Jaarboek IV, 1924, bl. 229-240). |
TIEL. - E.D. Rink. Beschrijving der stad Tiel, 1836, met nalezing. - C. te Lintum. De oude handelsstad Tiel. (Tijdschr. Aardr. Genootschap 2e serie XL, 1923, bl. 107). - Fr. Leyden. Tiel en de Linge. (Tijdschr. Aardr. Genootschap 2e serie LVIII, 1941, bl. 58). |
UTRECHT. - S. Muller Fz. De wording der stad. (Oud-Utr. Vertellingen 3). - D. Jansen. Utrecht, de stad en haar oude monumenten. (Oudh. Jaarboek VII, 1927, bl. 35-72). - D. Jansen. De middeleeuwsche stad en haar immuniteiten. (Architectura 1940, bl. 415). - J.W.C. van Campen. Het middeleeuwsche Utrecht. (Versl. en Meded. v.d. Vereeniging tot Beoef. v.h. Overijsselsch Regt en Geschiedenis LVI, 1940, bl. 4). - A. van Hulzen, Oud-Utrecht, 1944. |
VENLO. - L.J.E. Keuller. Geschiedenis en beschrijving van Venlo. 1843. - J.H.A. Mialaret. Ned. Monumenten van Geschiedenis en Kunst, V2, Noord-Limburg, 1937, bl. 153, 156. - Henri H.H. Uyttenbroeck. De straten te Venlo. (Bijdr. Geschied. Venlo IV, 1914). |
VLAARDINGEN. - P.G.Y. Sprenger van Eyk. Geschiedenis der stad Vlaardingen. 1832. - M.C. Sigal. Oud-Vlaardingen. (Buiten XV, 1921, bl. 424). - M.C. Sigal. De drie Maassteden 1947. |
VLISSINGEN. - H.P. Winkelman. Geschiedkundige Plaatsbeschrijving van Vlissingen. 1873. - C.P.L. Dommisse. De geschiedenis van de Westpoort te Vlissingen. 1903. |
WAGENINGEN. - H.F. Hartogh Heys van Zouteveen. Wageningen en omstreken in het verloop der eeuwen. (Tijdschr. v. Volkshuisvesting en Stedebouw XI, 1930). |
WILLEMSTAD. - G.C.A. Juten, Willemstad. (Oudheidk. Jaarboek 1935, bl. 65). |
WOUDRICHEM. - G.C. Labouchère. Woudrichem. (Oudheidk. Jaarboek XI, 1931, bl. 89). |
ZALTBOMMEL. - J. Beckering Vinckers. De historische schoonheid van Zaltbommel. 1944. - F.J.A. Vermeulen. De Monumenten van Geschiedenis en Kunst in den Bommelerwaard, 1932, bl. 160 vlg. |
| |
| |
ZIERIKSEE. - P.D. de Vos. Een blik op het ontstaan en de verdere ontwikkeling van Zierikzee. (Oudheidkundig Jaarboek I, 1921, bl. 57-82). - J.C. Overvoorde. Korte beschrijving van de monumenten te Zierikzee. (alsv., bl. 83-106). |
ZUTPHEN. - R.W. Tadama. Geschiedenis der stad Zutphen. 1856. - J. Gimberg. Een Geldersche stad in de Middeleeuwen. (Bijdr. en Med. Gelre III, 1900). - R.P.J. Tutein Nolthenius. Oud-Zutphen. (Bouwk. Tijdschrift XVII, 1899). |
ZWOLLE. - F.A. Hoefer. Aanteekeningen omtrent Zwolle. (Oudheidk. Jaarboek VI, 1926, bl. 35-93). - W.A. Elbers en C.W. van der Pot. Historische Wandelingen in en om Zwolle, 2e dr. 1910. - J. Geesink. Zwolle. (verzamelwerk Overijssel, 1931, bl. 679). |
| |
II De architectuur
Wij willen hier niet meer geven dan een beknopt overzicht van de voornaamste litteratuur betreffende de middeleeuwsche bouwkunst van ons land in het algemeen, zonder naar volledigheid te streven. Bijzondere litteratuur die betrekking heeft op bepaalde afzonderlijke bouwwerken hebben wij, voor zoover daar aanleiding toe bestond, in voetnoten bij den tekst vermeld.
De beoefening van de geschiedenis der vaderlandsche bouwkunst kan men rekenen te beginnen met de studiën van den jurist F.N.M. EYCK VAN ZUYLICHEM. Van zijn werken noemen wij hier Les églises romanes du royaume des Pays-Bas (1858) en Le style ogival des églises du royaume des Pays-Bas (1863) dat bovendien latere kerken tot in de 19e eeuw behandelt. Zij hebben tegenwoordig alleen waarde als curiositeiten.
De eerste die een samenhangende geschiedenis van de bouwkunst in Nederland samenstelde, was de architect A.W. WEISSMAN, wiens Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst in 1912 uitkwam. Het keurig uitgegeven werk bezat voor dien tijd zeker verdiensten, al toonde het duidelijk door een dilettant te zijn geschreven. Thans kan het, althans wat de Middeleeuwen aangaat, als vrijwel geheel verouderd worden beschouwd. Een bijzonder wetenschappelijken indruk maakt F.A.J. VERMEULEN in zijn Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst, waarvan het eerste deel in 1928 werd voltooid, en het derde deel in 1941 onvoltooid door den uitgever moest worden afgesloten wegens het langdurig ingebreke blijven van den auteur. Bij elk deel tekst behoort een deel platen. Wij willen er niet meer van zeggen, dan dat de bewerking van de stof zeer ongelijk is. De drie deelen van H. BRUGMANS en C.H. PETERS, Oud-Nederlandsche Steden, z.j. (1909) zullen tegenwoordig in hoofdzaak als verzameling belangwekkende afbeeldingen worden gewaardeerd, al bevat de tekst van de beide deelen, die Peters over den Stedenbouw schreef, zeer veel, dat ook nu nog van belang kan worden geacht. Peters, dien beminnelijken, ernstigen onderzoeker van ons bouwkundig verleden, leert men hier kennen als een man met eigen denkbeelden en een helderen kijk, die bijzonder veel wist, en de zaken suggestief kon uiteenzetten.
Van de groots opgezette Geïllustreerde Beschrijving der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, die door den Rijksdienst voor de Monumentenzorg wordt bewerkt, kwam tot nu toe nog niet veel uit. Verschenen zijn de Baronie van Breda, vier afleveringen van Maastricht, de Bommeler- en Tielerwaard, Twente, Noord-Limburg, Oost-Groningen en Leiden met Westelijk Rijnland. In afwachting van de voltooiing van deze langademige onderneming is een algeheele inventarisatie van het land tot stand gebracht in de Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, bestaande uit een afzonderlijk deel voor elke provincie en één voor de gemeente Amsterdam. De deelen zijn van zeer uiteenloopende uitvoerigheid en verdiensten. De beide oudste, gewijd aan Utrecht en Drente, zijn al heel summier uitgevallen, en van de overige kan men in ieder geval zeggen, dat zij een schat van gegevens bevatten, die men nergens elders vindt. Een korte beschrijving van alle
| |
| |
eenigermate belangrijke oude bouwwerken geeft de Kunstreisgids voor Nederland, bewerkt door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Tot nu toe verschenen twee deeltjes: een van Noord- en Zuidholland door E.H. TER KUILE, en een van de drie Noordelijke provinciën, waarvan F.A.J. VERMEULEN Friesland bewerkte en M.D. OZINGA Groningen en Drente. Helaas bevat de tekst van Friesland grove onvolledigheden.
Er bestaan twee werken, die de historische bouwkunst van een afzonderlijke provincie behandelen. G. VAN ARKEL en A.W. WEISSMAN beschreven voor het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam de Noordhollandsche Oudheden (1891-1905), waarvan de beteekenis intusschen is gedaald door het verschijnen van de Voorloopige Lijst en den Kunstreisgids. C.H. PETERS leverde in Oud-Groningen, Stad en Lande (1921) een zeer uitvoerige en overvloedig geïllustreerde kunsthistorische monografie van het gewest, dat dezen Rijksbouwmeester het naast aan het hart lag. Ook dit werk is in vele opzichten verouderd, maar nog geenszins in die mate, dat het alle belang zou hebben verloren. Enkele nuttige studies over gewestelijke bouwkunst komen voor in den bundel Ons Eigen Land onder redactie van M.D. OZINGA (1942).
Afbeeldingswerken van beteekenis zijn A. LOOSJES, Sprokkelingen in Nederland, 3 deelen, z.j., gewijd aan de steden, en daarbij aansluitend van denzelfden schrijver Landelijk Nederland in Beeld, bestaande uit afzonderlijke deelen voor alle provinciën. De meeste van de fraaie foto's waren al eerder gereproduceerd in het tijdschrift Buiten (1907-1936). Voorts vermelden wij hier het plaatwerk De Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, samengesteld vanwege de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg door E.H. TER KUILE en M.D. OZINGA. Veel fraaie lichtdrukken naar goede foto's vindt men verder bij J.J. VAN YSENDIJCK, Documents classés de l'Art dans les Pays-Bas du X-ième siècle au XVIIl-ième siècle, 1880-1889, 6 portefeuilles. A.W. WEISSMAN zette deze uitgaaf in 1905 met nog twee portefeuilles voort.
Onder de oude boekwerken, die belangwekkend afbeeldingsmateriaal bevatten noemen wij in de eerste plaats Het Verheerlijkt Nederland, 1745-1757, ‘dienende tot opheldering’ bij den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden (1739-1803), welk laatste werk trouwens zelf ook met een aantal prenten is verlucht. Van minder belang zijn W. BROUERIUS VAN NIDEK en I. LELONG, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden met prenten naar A. RADEMAKER, 6 deelen, 1727-1733, en L. SMIDS' Schatkamer der Nederlandse Oudheden, 1737, het laatste voornamelijk van beteekenis voor kasteelen.
Het eenige tijdschrift, dat geregeld artikelen bevat over oude Nederlandsche bouwkunst is het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, begonnen in 1899, van 1921 tot 1947 voortgezet onder den naam Oudheidkundig Jaarboek, en sindsdien weer onder den ouden naam verschenen.
Wat bijzondere soorten bouwwerken aangaat, kunnen op het gebied van de kerkelijke bouwkunst worden vermeld J. DE JONGH, Architectuur bij de Nederlandsche schilders vóór de Hervorming, diss., 1934, en E.H. TER KUILE, De houten Torenbekroningen in de Noordelijke Nederlanden, diss., 1929, alsmede van laatstgenoemden schrijver het boekje De Torens van Nederland in de Heemschutserie.
Wat kasteelen aangaat, de drie kloeke deelen Nederlandsche Kasteelen en hun Geschiedenis door E.W. MOES e.a., 1912-1915, bieden buiten de afbeeldingen weinig meer dan genealogische uitweidingen. E.O.M. VAN NISPEN TOT SEVENAER behandelt in zijn boekje Nederlandsche Kasteelen, verschenen in de Heemschutserie, bij voorkeur burchten en adellijke huizen in het Zuid-Oosten des lands.
De dissertatie van K.J. BERGER, Der hollaendische Stadttorbau, 1908, is een mager boekje in alle opzichten. F. SCHROEDER, Die gothischen Handelshallen in Belgien und Holland, 1914, is van beter gehalte, maar vond in ons land heel wat minder stof te behandelen dan bij onze Zuiderburen. Eenige laat-gothische huizen worden door F.A.J. VERMEULEN beschreven in het Gedenkboek 1918-1939 van de Vereeniging Hendrick de Keyser.
Tenslotte dienen wij te wijzen op het Repertorium betreffende de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, dat door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond wordt uitgegeven. Het eerste deel verscheen in 1940, een eerste vervolg in 1943, beide onder redactie van D.P.M. GRASWINCKEL. Het is een onontbeerlijk en onschatbaar hulpmiddel voor ieder, die zich met het bestudeeren van onze oude bouwwerken ophoudt.
|
|