| |
| |
| |
Marie Gevers
‘Missenburg’
Mechelsesteenweg 396, 2520 Edegem
Missembourg
O vieille maison blanche, de hêtres sertie,
Je veux orner des syllabes de votre nom
O vieille maison blanche en l'étang reflétée,
De ce nom, toute enfant, je l'aimais: ‘Missembourg’
Un son vif, puis un lourd.
Mais le sens de ce nom me fut longtemps mystère...
Jusqu'au jour où mon père,
Rangeant de vieux papiers, pensivement me dit:
‘C'est aux temps interdits
| |
| |
Que la maison qui nous abrite fut nommée:
Vers les quatre-vingt-treize, des prêtres proscrits
Missembourg... Missembourg... chant long, ‘château des messes’
Tout le passé se dresse...
(Beauté des autrefois évoqués aux enfants
Et neufs à leurs coeurs blancs!)
Tout le passé jaillit en onde continue
Et ‘les quatre-vingt-treize’ aux livres demandés,
Puis un matin que dans le grenier gris, l'automne
Le soleil jaune-miel de l'arrière-saison,
Réveilla, dans le chêne incisée, une date...
‘Sept messidor... an quatre...’
Et j'aimai plus encore la vieille maison,
*
Wie bij Marie Gevers op bezoek gaat en langsheen de Mechelsesteenweg haar woning zoekt, heeft enige moeilijkheid om die te vinden. De inrijpoort is smal en staat onopvallend tussen de bomen en huizen. Gelukkig is daar de raad van de gastvrouw om te letten op een lange dreef, en eens dat men die is ingereden, heeft men het gevoel dat al de drukte van de wereld ineens werd
| |
| |
stilgelegd. Enkele bochten in de weg en de vele oude bomen versterken nog die indruk van rust, en als men voor het oude huis aankomt, is men volledig in een sfeer van landelijke rust opgenomen.
Het bestaan van deze herenhoeve is tot in de middeleeuwen na te gaan, met natuurlijk een afwisseling van bouw, vernieling en bezitters.
Het prachtige park, dat een zeven ha groot is, is nu familiebezit waarop vijf takken van de familie zich hebben gevestigd, zonder dat een afsluiting elke eigendom scheidt.
Maar het hart van heel het domein is het oude huis, ‘Missenburg’, dat in het poëtisch werk van de gastvrouw een centrale plaats inneemt.
In het gedicht van zoëven vertelt ze dat in de besloten tijd hier in het geheim de mis werd gelezen, maar achteraf heeft ze vernomen dat deze burg eenvoudig een hoeve was met water omgeven. Een overdekt terras verbindt het park met het huis en door een vrijwel altijd openstaande deur ziet men de vlammen van de open haard, die ook deze zomer bijna dagelijks heeft gebrand.
Zoals men het in dit huis kan verwachten, staan er overal boeken. Hier zijn het de oudere schrijvers. Aan de muur familieportretten en rechts van de schouw een geschilderd portret van de gastvrouw door Zarina.
Het is een ideale plaats om te vertellen en te luisteren.
*
Mevrouw, de eerste vraag is natuurlijk: waarom hebt u, die hier in het hart van het Vlaamse land werd geboren en die in al uw boeken over Vlaamse mensen hebt geschreven, dat in het Frans gedaan?
Dat is in de grond de schuld van Napoleon, en ik zal het u vertellen zoals ik het als vijftienjarig kind heb gehoord van een tante die toen tachtig was. Ik moet daarbij nog zeggen dat mijn
| |
| |
vader zestig was toen ik als zijn zesde kind werd geboren. Toen mijn vader werd geboren als dertiende kind was mijn grootvader 59 en ik zelf word er nu 80!
Mijn overgrootvader was een boerke uit de Kempen, die het niet breed had. Hij zag in dat zijn kinderen in de streek moeilijk hun brood zouden verdienen en daarom zond hij zijn twee oudste zonen, die verstandige jongens waren, naar Antwerpen. Voor de reis gaf hij hun 20 frank van die tijd mee en een nieuw paar klompen, maar die mochten ze maar aantrekken als ze in Antwerpen aankwamen, want ze moesten de stad deftig binnenkomen!
Mijn grootvader trad in dienst van een kruidenier in de Venusstraat en hij deed het daar goed, want hij trouwde met de dochter van de baas. Toen Napoleon nu deze streken in zijn bezit had, decreteerde Londen de blokkade van Antwerpen en kwam er geen koffie meer binnen. Grootvader was toen de eerste die bitterpeeën begon te branden als vervangmiddel voor de koffie, en dat is de grondslag geweest van het familiaal fortuin. Mijn grootvader had geld genoeg om 13 kinderen te kopen en mijn vader was de jongste. Maar toen Napoleon weg was, kwamen de Hollanders hier en die sloten de Schelde af. De oude kruidenier was zo kwaad om die strop rond de handel, dat hij besliste: Mijn zonen zullen Frans spreken.
Tot zijn tiende jaar kreeg vader Nederlands onderwijs te Antwerpen op de papschool. Zijn bijzonderste bezigheid daar was in zijn schoonschrift steeds maar opnieuw te schrijven: het blanketsel en het vermiljoen zijn het sieraad der vrouwen! Toen werd hij naar Melle gestuurd waar hij een Franse opvoeding kreeg, met aanvulling achteraf te Parijs en te Frankfurt. Het was mijn vader die het goed hier heeft gekocht in 1867.
Maar er was dan uw moeder. Dat was ook een Vlaamse?
Alleszins afkomstig uit de streek van Reet-Boom, maar ook in het Frans opgevoed. Haar grootvader was een rijke boer, die een
| |
| |
waaghals moet zijn geweest. Ten tijde van de Franse Revolutie kocht hij een hele reeks zwarte goederen op, die van hem later een meer dan welgesteld man maakten. Hij zei: Mijn weelde ben ik aan de Fransen verschuldigd en daarom zal mijn zoon Frans leren. Hij stuurde mijn grootvader dan naar Parijs waar hij doctor in de rechten werd. Mijn moeder zelf kreeg haar Franse opvoeding te Jette, in de Sacré-Coeur.
Heeft het gebruik van een taal, vreemd aan de streek, u nooit van het volk vervreemd? Men spreekt nu veel van taalbarrière als sociaal verschijnsel.
Ik heb dat nooit aangevoeld. Het leven is hier altijd zeer eenvoudig en patriarchaal geweest, want mijn moeder was zeer democratisch. Ik heb hier als kind in klompen gelopen en ik ben nooit het ‘juffrake’ van het kasteel geweest. Met de mensen van de streek en met het huispersoneel sprak ik Edegems, zoals ik het nu nog doe, maar voor al wat het cultureel leven betreft, was de voertaal het Frans. Die dubbeltaligheid gaf mij meer genot van de woorden, een soort diepte, zoals foto's door een ‘stereoscoop’.
En uw onderwijs? U kreeg dat thuis van uw moeder die daarvoor een ‘Télémaque’ gebruikte. Is dat zo?
Ik kan het bewijzen, want ik heb het boek nog. Daarnaast gebruikte ik Grammaire de Noël Chapsal, een boek dat ik nu soms nog raadpleeg voor ‘la concordance des temps’, ook al is het van 1866. Het is het merg van het Frans. Dat zijn mijn twee leermeesters in de Franse taal geweest, met daarbij achteraf La Fontaine.
Van onderricht in 't Nederlands was geen sprake.
Toch wel. Ik had een huisleraar, de goede meester Verbruggen,
| |
| |
die mij rekenen in het Frans leerde en het Vlaams in het Vlaams. Ik ben hem steeds dankbaar gebleven voor de wijze waarop hij mij les gaf. Hij deed mij Tollens' Overwintering volledig in het Frans vertalen en verplichtte mij hele gedichten van buiten te leren, die ik nu nog ken. Het was weldadig voor mij, bijzonder het ritme:
‘Oud en blind en moe van 't leven,
Zit vorst Runaert op zijn troon.’
Van wie het is, weet ik niet meer.
Naast dit onderwijs kreeg ik op mijn vijftiende jaar de beschikking over de rijke bibliotheek van vader, waarin ik de beste schrijvers vond. Een kozijn bezorgde mij dan nog Engelse boéken en een Duitse meid leerde mij Duits spreken, zodat ik al heel vroeg in feite viertalig was.
Dat lijkt nu toch een ietwat hybridische opvoeding.
Maar ‘l'hybridation m'a été favorable’. De natuur heeft me altijd in het Vlaams aangesproken, de uitdrukking heb ik in het Frans gezocht. Als iemand begaafd is voor muziek, dan leert hij een instrument bespelen, viool, piano, of cello, maar iemand die zich op viool toelegt, speelt geen piano. Zo is het Frans mijn instrument en een instrument waarvan ik hou. Daar is dus helemaal geen politiek mee gemoeid.
Trouwens, mijn kennis van het Vlaams is mij zelfs nuttig geweest voor mijn literair werk en voor mijn verbeeldingsleven en dat op een curieuze manier. Ik zal u daar een voorbeeld van geven.
Als kind heb ik het gedicht van Ledeganck geleerd:
De trotse wereldstad, die koningen deed beven...’ In dat gedicht staat verder:
| |
| |
O Gent! gelijk een spruit van
Dat woord ‘spruit’ was mij een raadsel, want ik kende alleen de groente, de Brusselse spruitjes. Nu had ik met moeder St.-Baafs bezocht te Gent en daar een ogief leren kennen, een spitsboog dus. Op zekere dag zie ik de meid een spruit doorsnijden en dat middenste had de vorm van een ogief. Toen meende ik het verband te zien. Ik won dus een nieuw beeld met een slechte vertaling van een slecht verstaan Vlaams woord en dat is voor mij vaak een bron van rijkdom en poëzie.
Ik hoorde moeder nogal eens zeggen in het dialect: Het leven is maar een boel, in de betekenis van een verwikkelde historie. Voor mij betekende dat ‘la vie n'est qu'une bulle’, een zeepbel, en voor lange tijd is deze zeepbel voor mij het symbool geweest van het leven: wonderlijk, voorbijgaand, met een bruusk einde. Men moet ze bewonderen als ze er is en genieten van haar mooie kleuren.
Een Parijse auteur aan wie ik dit vertelde, zei me: Ik benijd u omdat u in twee talen kunt dromen.
Maar dromen is toch het belangrijkste.
We hebben het al een paar keer over uw moeder gehad en nu weet ik van de heer Schmook dat er tussen uw moeder en Anton Bergmann of Ernest Staes iets geweest is.
Ik ben juist bezig dat te vertellen in mijn nieuw boek dat Histoire sans fin mot heet. U weet dat de Franse uitdrukking ‘le fin mot de l'affaire’ betekent: het fijne van de zaak, de oplossing van het raadsel. Welnu, mijn boek brengt het laatste woord niet, omdat ik het ook niet ken, hoewel ik getracht heb door verificatie langs velerlei wegen of uit verschillende bronnen tot de waarheid te komen.
Mijn grootvader was burgemeester van Boom en had vier meisjes. De vader van Tony Bergmann was burgemeester van Lier en had twee jongens en een meisje. Tussen de twee families
| |
| |
bestonden er hartelijke betrekkingen en ze bezochten mekaar geregeld. De oudste zuster van mama was verliefd op Tony, terwijl deze op mijn moeder die toen pas 15 was, verliefd moet zijn geweest. Mathilde, de oudste zus van mijn moeder, huwde later met Xavier de Reul, die de vertaler van Ernest Staes werd. Mathilde stierf jong en Jacques Perk werd verliefd op haar nichtje, die ook Mathilde heette.
Hoe het in zijn werk gegaan is, weet ik niet maar de tweeëntwintigjarige Tony werd verloofd met de achttienjarige Elisa van Acker, het rijkste en mooiste meisje van Lier, en zoals de geplogenheden het wilden, kwam hij zijn verloofde in mijn moeders huis voorstellen. Over dat bezoek vertelde mijn moeder me: Icdereen vond Elisa beeldschoon, mijn ouders noemden het een droom van een paar, maar mij kwam ze voor als een koud beeld. Ik ontvluchtte dan ook het salon en liep mij verschuilen in de hagedoren. Anton die zag dat ik weg was, liep me na, hij grijpt mijn voet en zegt: ‘Kom daar eens uit.’ En mijn moeder voegde daar verrukkelijk aan toe: ‘Ik weet nog altijd waar hij mij gevat heeft!’ Toen het achteraf tussen het paar Bergmann niet al te best ging, besloot de familie hen op reis te sturen naar de Rijn, om ze te verzoenen. Om de spanning wat te milderen, werden mijn moeder en haar zuster mee gevraagd en ook het achtjarig dochtertje maakte de reis mee. Mama heeft me dan weer verteld: ‘Ik werd gauw gewaar dat het tussen Anton en Elisa niet ging. Toen de kleine Lisette zich eens aan 't spiegelen was, zei Anton misnoegd: Precies haar mama.’ Ter gelegenheid van een uitstap naar Rolandsbogen verstuikte mama haar voet en Anton bood hoffelijk zijn arm aan om ze te steunen. Mama, die een onafhankelijke natuur was, zei dat het niet nodig was en toen bezag Anton haar met een vreemde blik en zei: ‘Ge hebt misschien gelijk want met Elisa moeten we voorzichtig zijn.’
Toen mama zelf getrouwd was, ging ze met haar man de Bergmanns te Lier bezoeken. Over dat bezoek vertelde ze: ‘Anton was herstellend van tyfus en zat in een zetel. Hij was genezen maar nog erg zwak. Elisa stelde mijn man voor en toen
| |
| |
Anton ons begroette, begon hij ineens te wenen. Op de terugweg zei mijn man mij: “Cet homme t'a aimée.” Ik werd ineens gewaar dat het waar was...’ Voor mama was Anton altijd een lieve vriend geweest en een goede kameraad.
Ook Elisa moet het gevoeld hebben want ze kon mama niet goed verdragen en daarbij is ze later nog lastig geweest omdat ik met haar neef getrouwd ben. In elk geval heeft mama aan de reis naar de Rijn een zoete herinnering bewaard, want mijn eerste reis met haar ging naar de Rijn en vandaar bracht ze een klimop mee, die ze hier in de tuin heeft geplant en die er nog staat. Ik heb trouwens nog een foto gemaakt van mama bij de klimop. Dat is heel de geschiedenis, in feite een lief romantisch novelletje.
Toch een echte idylle, geloof ik. Maar mag ik zeggen dat uw familierelaties niet zo eenvoudig zijn? Uw vader moest dus nonkel zeggen tegen Anton Bergmann?
Wel neen. Ik kan het nog moeilijker maken. Mijn man was een Willems en zijn moeder was de zuster van Anton en zijn grootnonkel was Jan Frans Willems.
Uw zoon Paul Willems is toneelschrijver.
Ik ben gelukkig om zijn succes. Dit seizoen wordt een van zijn stukken in het Burgtheater te Wenen gecreëerd!
Laten we dat probleem nu niet aansnijden want vandaag gaat het over u. In uw boek ‘Madame Orpha’ haalt u met kennelijk genoegen sommige herinneringen op aan uw gelukkige kinderjaren. het kreeg in het Nederlands de titel ‘Muziek in den meinacht’.
Het zijn herinneringen ja, maar rondom verschillende thema's. Het is zowel de geschiedenis van een jeugd als van een hartstochtelijke liefde, zowel van het park hier als van heel de natuur.
| |
| |
Ge vraagt u natuurlijk af hoe dat in mekaar zit met die kinderjaren en die liefdesgeschiedenissen.
Het vertrekpunt van het boek is de liefde van het kind voor de tuin waar ze het leven van naspeurt, en waar ze ziet hoe in juni de liefde de mannelijke mollen elkaar doet bevechten. Door haar contact met de natuur raadt het kind dat er een liefdesgeschiedenis plaatsheeft bij de mensen en dat is dan het reële liefdesavontuur tussen de hovenier en de vrouw van de ontvanger. Ik heb natuurlijk deze echte geschiedenis moeten maskeren, maar op deze werkelijke gebeurtenis heb ik dan gebrodeerd en er allerlei omstandigheden door gevlochten. Een voorbeeldje zal het misschien duidelijk maken.
Op zekere dag wordt onze hovenier gewond aan het hoofd. Mama vraagt mij haar te helpen bij het verbinden van de wonde. Ik was dertien jaar en zag voor het eerst bloed. Toen ik het hoofd moest ondersteunen, kreeg ik ineens de sensatie: wat is een mensenhoofd toch zwaar. Deze reële gebeurtenis heb ik gebruikt in andere omstandigheden. Als ik de liefdesgeschiedenis vertel, heb ik uitgevonden dat de slager toevallig madame Orpha tegenkomt en haar vertelt dat Louis gekwetst is en half dood. Madame Orpha vergeet dan alles en loopt er wenend naartoe en zij beleeft dan de sensatie die ik heb doorgemaakt.
Het is een van uw boeken waar steeds met veel lof over wordt gesproken. U werd er trouwens voor onderscheiden.
Ik kreeg er in 1933 te Parijs de ‘Prix de roman populiste’ voor nadat ik er nipt de Prix Fémina mee had gemist. In feite dank ik die onderscheiding aan Duhamel, die veel van dat boek hield.
Zijn er in uw jeugd nog andere markante invloeden geweest?
Trien, de meid die mama heeft grootgebracht. Ze is voor mij een schat aan folklore geweest en ik ben er haar nog altijd dankbaar voor. Ik heb trouwens op 14 september een mededeling gedaan
| |
| |
in de academie, waarvan de titel u wel paradoxaal zal voorkomen: Eloge des illettrés, de lof dus van de ongeletterden of analfabeten. Ik vertel daar wat ik verschuldigd ben aan de ongeletterden die geen analfabeet zijn door gebrek aan intelligentie maar omdat ze geen onderwijs hebben gekregen. Via mijn moeder heb ik dus een mondelinge boerentraditie leren kennen, die ik achteraf onderzocht en gecontroleerd heb. Door de verhalen van Trien ben ik pacifiste geworden en later heb ik bij de Candide van Voltaire teruggevonden wat ik bij Trien geleerd had. En dat zal u interesseren: als mama daarover vertelde, deed ze het in Booms dialect.
Een tweede grote invloed heb ik ondergaan van tante Van der Meersch, de oudste zuster van vader, die hier bij ons lange vakanties heeft doorgebracht. Ze was niet erg geleerd maar ze had een schitterende intelligentie. Ze leefde naast de werkelijkheid en hield zich bezig met spiritisme en occultisme en al wat met magie verband houdt. Dat kwam uit de tijd toen Victor Hugo zich ook bezighield met tafels te doen draaien. Voor mij was dat een voortzetting van de wonderen van Sinterklaas en de klokken van Rome, dingen waar ge ook nooit de laatste verklaring voor krijgt: alleen de sensatie van het wonder, van het merveilleuze blijft. Over haar heb ik verteld in Ceux qui reviennent.
Uw eerste prozawerk.
*
Maar vóór ze proza ging schrijven, was Marie Gevers al begonnen met verzen.
Haar eerste bundel, Missembourg, wijdt ze aan het oude huis en de kindervreugden. Later volgt Les arbres et le vent waarin ze de schoonheid van de bomen bezingt en de kracht van de wind. Als haar in 1920 een dochtertje werd geboren, looft ze de vreugde van het moederschap in Antoinette. Van deze bundel
| |
| |
verscheen in 1938 een keurige uitgave in het Duits onder de titel Glück. Neun Mutterlieder.
In 1931 verscheen haar laatste bundel verzen: Brabançonne à travers les arbres. Voor de bundel kreeg ze in 1931 de Prix du Centenaire, ter gelegenheid van België's eeuwfeest. De verzen brengen een herinnering aan haar jeugd, alweer toen ze op zondagen de klanken hoorde aanwaaien van de dorpsfanfaren, die het nationaal lied speelden.
*
Er was een tijd dat u verzen schreef.
Toen ik zes jaar was, ben ik ermee begonnen en ik ben er nooit mee opgehouden. Later was ik bevriend met een meisje van Bornem, dat een nichtje was van Emile Verhaeren. Ik schreef naar haar geregeld brieven in verzen en toen ik met Allerheiligen te Bornem een paar dagen vakantie doorbracht, ontmoette ik daar Emile Verhaeren, die bij zijn schoonbroer op bezoek was. Ik zie hem nog met zijn lange moustache op mij toekomen. Hij had een brief in verzen van mij in de hand en vroeg: ‘C'est vous qui avez écrit ça? Continuez, vous avez le don. Breng in juli uw cahier de vers mee.’ Ik heb dat gedaan en hij onderstreepte wat goed was en zei daarbij: ‘Ge moet zelf verder zoeken.’ Hij zorgde voor de uitgave van mijn eerste drie gedichten in een kleine revue: Durendal. Ik was toen al verliefd en er was dus veel sprake van ‘mon coeur’. Het jaar daarop selectioneerde Verhaeren 10 gedichten en publiceerde ze in de Mercure de France. Ik was gelanceerd. Ik mocht bij hem te St. Cloud op bezoek komen en ik moest hem nonkel noemen. Mijn broer is achteraf met zijn nichtje Rite getrouwd.
Naast Verhaeren heeft Max Elskamp grote invloed op mij gehad. Verhaeren heeft nog mijn eerste bundel gezien en wou hem publiceren. Na zijn dood ben ik dan bij Max Elskamp te rade gegaan hier te Antwerpen. De dichter bleek reeds gedichten
| |
| |
van mij te bezitten en gaf mij de raad bij de drukker Buschman te gaan. Hijzelf schonk me een houtsnede van hem voor de frontpagina. Zo zijn Verhaeren en Elskamp mijn twee geestelijke vaders geweest en ik kan van hen beiden nazeggen, zoals Paul Fort zei: ‘Ce que je dois à Moréas ne peut être dit en paroles, Moréas, mon maître, hélas...’
In uw poëzie bezingt u veel het kind en u ontdekt met verrukking steeds nieuwe dingen.
Men zei dat dit de revelatie was in mijn werk, deze verheerlijking van het fysieke moederschap. Ik had als aanstaande moeder vreugde in de groei van het kind, ik voelde een intens fysiek geluk het kind te dragen, ik had er genot in als een kat die in de zon ligt met haar jongen. Dat geluk heb ik in mijn verzen uitgezongen. Ik heb het ook beschreven in Château de l'Ouest, een roman die ik tijdens de Eerste Wereldoorlog in Holland heb geschreven. Ik heb natuurlijk mijn gevoelens overgeplant op een andere vrouw. Maar daarnaast is in mijn poëzie vooral een grote liefde voor de natuur, geen literaire liefde maar een hechte liefde die direct contact heeft met bomen, water, ijs, blaren.
*
In een brief van 1923 schreef Maeterlinck:
‘Vous avez fait ce qu'on n'avait pas encore fait: le doux poème de la Mère et l'Enfant. Il est étrange que sur ce thème, qui devrait être le thème fondamental de toute littérature, on ne trouve avant vous que des balbutiements inférieurs.’
‘U hebt gemaakt wat nog niet geschreven werd: het tere gedicht van de Moeder en het Kind. Het is eigenaardig dat men op dit thema, dat het grondthema van elke literatuur zou moeten zijn, vóór u alleen minderwaardig gestamel vindt.’
*
| |
| |
Na 1931 hebt u geen verzen meer geschreven?
Wat ik in verzen kon zeggen, had ik gezegd en ik voelde zin om over mensen te spreken, over dingen die aan mensen gebeuren. Ik had toen een intellectuele maturiteit bereikt die ik beter in proza kon uitdrukken. Ik wenste het menselijk avontuur in te kleden en als men die gedachte heeft, moet men ze ook volgen.
Een Italiaanse dichteres, Nene Centouze, heeft gezegd dat uw verzen het geluk scheppen en anderen hebben u de romanschrijfster van het geluk genoemd. Wat is dat geluk?
Dat is ook een moeilijke vraag. Ik beschouw het als een groot geluk in mijn leven dat ik niet naar school heb moeten gaan en dat ik een soort natuurleven heb mogen leiden. Ik heb ook de liefde in het huwelijk gekend en als men dat bezit, heeft men niet het recht te zeggen dat men ongelukkig is. Ik zal nooit vergeten dat, toen ik trouwde, mijn vader, die 84 jaar was, me zei: ‘Kind, gedenk dat men in deze kamer nooit getwist heeft.’ En men moet moedig leven. Ik heb een zoon verloren in het bombardement van Mechelen in 1944. Het verdriet om dat verlies is als een amputatie. Het geneest, maar het blijft. Men moet dat leren aanvaarden. En er zijn dan weer andere voldoeningen. Mijn kleinzoon is het evenbeeld van zijn vader en even flink.
Hoeveel kinderen hebt u gehad?
Twee zonen en een dochter. En nu zijn er al kleinkinderen bijgekomen.
*
Marie Gevers heeft ook gedichten voor kinderen geschreven. Een leuk boekje is haar Almanach des jeux d'enfants waarin ze de mysterieuze gewoonte der kinderen om elke maand van spel
| |
| |
te veranderen in verzen heeft gezet. Willem Gijssels heeft ze in het Nederlands nagedicht en Felix Timmermans zorgde voor de tekeningen.
Hier weer spreekt er een grote vertrouwdheid met het platteland. Januari: de glijbaan; februari: de klakkers; maart: het hinkelpark; april: koorddansen en hoepelen; mei: de marbels; juni: de schalmeien; juli: de top; augustus: de vlieger; september: de patatbol; oktober: de vechtpartijen; november: de bikkels en december: de sneeuw. Ook de Duitse vertaling was een succes.
Voor kinderen schreef ze nog Bruyère blanche en het kerstverhaal Le chemin du paradis. Ernest Claes vertaalde het en gaf het de titel: En zie, de sterre bleef staan. In dit verhaal wilde Marie Gevers voor alle kinderen, of ze nu katholiek of protestant of vrijzinnig zijn, de schoonheid van Kerstmis verduidelijken, Kerstmis dat het symbool is van vrede en liefde.
Een ander verhaal voor kinderen is nog: Kep, de hond die bijna spreken kon. In het Frans heet hij: Chou Chou, chien autodidacte.
*
Onlangs hebt u ook de sprookjes van koningin Fabiola in het Frans vertaald.
Ik heb dat met veel genoegen gedaan. Feitelijk kreeg ik een letterlijke vertaling die ik dan literair heb bewerkt. De verhaaltjes zijn heel lief en gevoelig, precies zoals de vrouw ook is. Ik heb ze eerst geprobeerd bij mijn kleinkinderen, zonder hen te verklappen wie de schrijfster was. Toen het vertelsel uit was, zuchtte het kleinste: Je l'adore.
*
| |
| |
In het huis van Marie Gevers heerst nog een patriarchale sfeer. De keuken is groot en ouderwets. De eetkamer met de landelijke houtkachel is vol herinneringen. Uit de kelder heeft de gastvrouw de kookpannen van moeder opgediept en het stel verder met schotels aangevuld. De klok herinnert aan vader, de prent in romantische stijl is een aandenken aan de eerste communie van moeder. De oude schotels aan de wanden werden in de Kempen gekocht bij To en Lowie. Verder zijn er buitenlandse voorwerpen, maar steeds met een landelijk cachet. Het tafellaken komt uit Congo en in de toonkast staan figuurtjes met landelijk kostuum uit Rusland, een schaakspel met houten figuurtjes uit Tsjechoslovakije en in de hoek staat het hele jaar door de kerststal uit de Provence.
Ook in de eetzaal voor de grote gelegenheden zijn de meubels antiek. Deze familiekast komt van moeder uit Boom. Zo zag de gastvrouw er uit toen ze trouwde en dit is haar echtgenoot die op Anton Bergmann leek. Zijn hobby was schilderen en hij maakte o.m. deze 12 schilderijen, een voor elke maand, met de bomen van het park zoals ze er in elk seizoen uitzagen. De bewoners van dit huis gaan trouwens met de bomen gemeenzaam om en noemen ze bij hun naam: de grootste beuk heet Apollo.
De leefvertrekken van de gastvrouw zijn boven. Ze bewoont daar een zitkamer waar weer boeken, documenten en handschriften staan opgestapeld. Hier huizen Proust, Maeterlinck, Chateaubriand, Shakespeare, daar zijn de dichters ondergebracht. Dan zijn er ook bloemen natuurlijk en het instrument voor de muziek: de piano.
Haar boeken schrijft Marie Gevers in deze eenvoudige werkkamer, aan deze kleine tafel. De tekening erboven is van haar tweede zoon. Rechts wordt afwisselend een gedicht opgehangen waarvan de gastvrouw houdt. Nu is het Erytrée van Gérard de Nerval. Links dan hangt een drinkbeker uit Armenië, die geregeld gebruikt wordt. Wie er uit drinkt, moet de lof spreken van iemand van het gezelschap.
Het schilderij aan deze muur is van de dochter die in Congo
| |
| |
geweest is. Deze mobile is met nagemaakte vlinders versierd maar op een mooie namiddag dat de gastvrouw er naar keek, vloog er ineens een vlinder van weg. Dat noemt de gastvrouw het mirakel van de vlinders. In deze bibliotheekkast tenslotte staan al de werken en de vele vertalingen van Marie Gevers.
*
Toen u dan 40 jaar was, debuteerde u met proza: ‘Ceux qui reviennent’. Ik vond er geen Nederlandse titel voor. Wie zijn deze mensen die terugkomen?
Het is het verhaal van wat in mijn jeugd mijn geestelijk leven in de natuur is geweest. Feitelijk mijn levensverhaal zoals ik het daarnet verteld heb, met mijn herinneringen aan de folkloristische gewoonten, het spiritisme, het spookhuis, de superstitie. Het was een tastend zoeken naar mijn weg, maar het boek werd goed ontvangen omdat, zo zei de kritiek, het iets anders bracht, iets persoonlijks. Max Elskamp heeft in zijn leven maar één kritiek geschreven en die ging over dat boek. Mijn man die, zoals u weet, een ernstig zondagschilder was, heeft het geïllustreerd.
De natuur is voor u wel een belangrijke bron van inspiratie.
Ze is onuitputtelijk. En onbeperkt. In mijn werk is dat vooral het Vlaamse landschap, maar mijn liefde voor de natuur in Congo of in de Provence is even groot. Voor het stadsleven voel ik niet veel en het is voor mij ook moeilijk te begrijpen. Naast de natuur is er dan de liefde, in al haar uitingen: moederschap en liefde van mens tot mens. Sinds de oorlog is er een element bijgekomen dat sterk op de voorgrond treedt in mijn laatste boek: Vie et mort d'un étang. Het is de strijd tegen de haat en ik heb al lang tot mijn devies wat Kardinaal Suenens in de UNO te New York zo prachtig heeft geformuleerd: ‘Charity begins at home’.
| |
| |
Naastenliefde begint in onszelf. Wij kunnen elke dag tegen de haat strijden in het diepste van ons eigen zieleleven.
Een les voor mij en vele anderen.
In uw liefde voor de natuur speelt de Schelde een grote rol. U hebt er trouwens een heel boek aan gewijd: ‘Le voyage de l'Escaut’. In het Nederlands: ‘Scaldis’.
Die liefde zit diep in mij en komt zowel van mijn vader als van mijn moeder, die van de Rupelstreek was. Ik herinner mij goed dat als ik met moeder boodschappen deed te Antwerpen, ze altijd op een bepaald ogenblik zei: ‘Kom, we gaan goedendag zeggen aan de Schelde.’ Die liefde voor rivieren is eigenlijk liefde voor water. We hebben hier een grote vijver en van mijn zesde jaar ben ik al een waterrat geweest. Het boek over de Schelde was nu in feite toch een opdracht van de uitgever Casterman. Het vertelt de geschiedenis van de Schelde van haar oorsprong tot de uitmonding in de zee, met de vele sprookjes, legenden en historische curiosa die daarbij te pas komen, ook natuurlijk met de beschrijving van het landschap. Ik heb trouwens voor een chocoladefirma een dergelijk werk gemaakt over de schoonheid van België: Les merveilles de la Belgique. Met de Nederlandse vertaling van Scaldis heb ik pech gehad. Het was pas in het Nederlands vertaald en toen het verscheen, veranderde de spelling zodat het boek ineens zijn commerciële waarde verloor. Ik heb op de zolder nog vele exemplaren liggen. Wacht, ik zal er u een meegeven, niet om er vanaf te zijn, maar uit sympathie.
Dat is bijzonder vriendelijk. Een roman die daar wellicht dicht bij aansluit, is wel ‘La comtesse des digues’ of ‘De dijkgravin’.
Het is mijn eerste echte roman. En het verhaal speelt zich af tussen Boom en Temse. Het steunt alweer op een waar gegeven,
| |
| |
dat me werd bezorgd door een vriendin, juffrouw Tielemans, die echt dijkgravin is geweest. Haar vader, die dijkgraaf was, kon het werk niet meer aan en zij nam het van hem over. Ze was zo deskundig en hield zoveel van de dijken dat ze inderdaad door de dijkraad als dijkgravin werd gekozen. Deze functie dateert al uit de tijd van het graafschap Vlaanderen. Zij heeft mij al de technische details bezorgd en daarbij heb ik dan een liefdesintrigue opgebouwd, waar ze tussen twee liefdes moet kiezen. Uiteindelijk trouwt ze met hem die ze liefheeft.
Dat is het boek dat u een ruime bekendheid heeft bezorgd.
Het heeft me gelanceerd in Frankrijk en is er een groot succes geworden. Met dat boek is een reeks meevallers gemoeid: het is voor mij het grote lot geweest. Ik kende niemand te Parijs en liet daarom het handschrift lezen aan drie vrienden. Thomas Braun en Paul de Rheuil vonden het goed maar te regionaal. Herman Gilson schreef: ‘J'aime ça, mais je vous aime aussi! Laat het aan iemand anders lezen die u niet kent. Ik zal het doorsturen naar Charles Vildrac, de Franse dichter en schrijver.’ Deze schrijft mij dat het werk hem sterk heeft aangesproken en vraagt me of hij het aan een Franse uitgever mag geven. Hij bezorgt het aan Attinger waar ik op de wachtlijst kom. Maar onverwacht krijg ik dan een telegram: Wil u de roman publiceren in het bijvoegsel van de Illustration? Kom naar Parijs. Wat was er gebeurd? Bij Attinger was er een bediende die op de Illustration gewerkt had en die signaleerde aan zijn baas dat werk, als dat van mij, graag door de Illustration gepubliceerd werd. Die toevallige opmerking van de bediende bracht mij bij de Illustration en nu moet u weten dat die bediende maar drie maanden bij Attinger in dienst is geweest.
Maar nog is het niet gedaan. Voor de publikatie van haar romans had de Illustration twee lecteurs, die over het wel of niet opnemen beslisten. De ene hield van de natuur, de andere niet. Mijn manuscript kwam terecht bij de natuurliefhebber en zo was
| |
| |
de beslissing gunstig. Ge ziet wat het toeval kan doen. Als het boek slecht geweest was, zou het natuurlijk nooit gedrukt zijn, maar een goed boek, en zeker een eersteling, moet wat geluk hebben. La comtesse des digues werd zo ineens op 200.000 exemplaren verspreid en Charles Vildrac schreef er een inleiding bij: ‘De tous les poètes flamands d'aujourd'hui Marie Gevers est celui qui possède au plus haut degré le sentiment de la nature et l'amour du terroir.’
‘Van al de Vlaamse dichters van deze tijd is Marie Gevers de schrijfster die het natuurgevoel en de liefde tot de eigen grond in de hoogste mate bezit.’
Deze roman, die een Vlaanderen oproept dat gehecht is aan zijn oude tradities, kreeg een zeer gunstige pers en werd vrij vlug vertaald in het Nederlands, Duits, Deens, Noors, Zweeds en Pools.
La grande Marée of Het springtij is een roman die zich eveneens aan de Schelde te Temse afspeelt. Hier verhaalt de schrijfster hoe de blinde elementen een dijkbreuk veroorzaken en hoe deze dramatische gebeurtenis haar weerslag heeft op de hartstochten van de mensen. Het eigenaardige karakter van de mensen uit de streek wordt er typisch in uitgebeeld, verbonden dan weer met een liefdesintrige.
Het boek ‘Guldentop’ kreeg in het Frans en in het Nederlands dezelfde titel. Waarom?
Omdat het de echte naam is van de held, die een roverhoofdman was in de aard van Jan de Lichte. Het is een roman waarin drie delen verwerkt zijn: een geschiedenis, een traditie en een legende. Historisch, volgens een oude kroniek van Antwerpen, gaat het over een bendeleider die op het einde van de achttiende eeuw te Antwerpen onthoofd werd nadat hij - volgens de traditie - hier op Missenburg was aangehouden. De legende hoorde vader van een oude boer die hem in de dreef hier staande hield en zei: Ge hebt dat goed gekocht? Er is iets aan.
| |
| |
De Guldentop komt terug. En dan volgde in geuren en kleuren het verhaal.
Guldentop was zich hier in het park komen verschuilen en werd hier op de zolder aangehouden. Het was wel een rover, voegde de man eraan toe, maar toch een goed man, want hij zag zijn vrouw en kinderen graag. Voor hij werd onthoofd te Antwerpen, had hij zich op het laatste ogenblik nog bekeerd. Zijn schat had hij hier in het park verborgen en hij had die plaats aan zijn vrouw willen aanwijzen, maar hij kreeg de gelegenheid niet meer ze alleen te zien. Toen hij nu in de hemel aankwam, bleef hij met die schat bezig en hij vroeg verlof aan Sint-Pieter om naar de aarde terug te gaan en hem uit te graven. ‘Wat,’ zei Sint-Pieter, ‘gij bandiet!’ - ‘Ja maar,’ zei Guldentop, ‘Sint-Pieter, ik heb alles toch gebiecht en ik wil alles teruggeven.’ Zo kreeg hij de toestemming. Daar hij onthoofd werd, was hij zijn geheugen kwijt en hij is nu nog steeds op zoek naar de schat. Men hoort hem nog zoeken in de tuin, tussen het struikgewas, bij het water. Hij bestaat zo echt, dat ik op zekere dag een foto van hem heb kunnen nemen. Trouwens, ik heb hier drie radiestesisten of wichelroedelopers gehad die de plaats hebben gelokaliseerd. Er zijn drie koffers: een met goud, een met zilver en een met juwelen. Ik heb dat verhaal al eens verteld in Ceux qui reviennent, dan in Guldentop en ik zal het nog eens opnieuw schrijven. Het heeft in het Frans veel succes gehad, minder in het Nederlands. Voor de vertaling werd een literaire taal gebruikt. Ernest Claes of Felix Timmermans hadden dat veel beter gedaan, met lokale uitdrukkingen, omdat het lokale anekdoten zijn.
En u zoekt niet?
Ik hou van verhalen waar het laatste woord niet van verteld wordt!
*
| |
| |
Op zekere dag vond de schrijfster op zolder een oude kronijk uit 1634: Korte en geluckige Reise van Broeder Jan van der Linden naar het Heilige land. Het is een beschrijving van de reis van deze pater van de cellebroers te Antwerpen naar Palestina, een verslag afgewisseld met gedichten en gebeden.
Marie Gevers liet een jong paar dezelfde weg afleggen tot Marseille en vertelt hoe het reageerde op dezelfde plaatsen die broeder Jan had aangedaan. Dat werd haar boek Le voyage de frère Jean of De reis naar het land van belofte. Het boek had weer meer succes in Frankrijk dan bij ons.
*
Als uw beste werken worden steeds geciteerd: ‘La Ligne de la vie’ (de levensloop) en ‘Paix sur les champs’, dat in de Nederlandse vertaling de titel ‘Verzoening’ kreeg. Het zijn twee werken waarin vooral de wilde passies van de mensen en de heksengeschiedenissen opvallen.
Het is de geschiedenis van een heks in de Kempen en ik ben er op gekomen ‘in anima vili’, door het te halen uit de mond van een ongeletterde vrouw. Ik had een werkster uit de Kempen, die nooit in haar leven in een cinema was geweest en die de traditie ongeschonden had bewaard. Door handige vragen te stellen ben ik heel wat te weten gekomen over de tovenarij in de Kempen. Haar eigen tante was een heks geweest en ik ging met haar nu naar de familie om steeds over hetzelfde onderwerp vragen te stellen. Het heeft me drie jaar geduld gevraagd om tot de kern van de geschiedenis te raken.
Daarbij woonde er hier in de buurt een bezweerder, Jef de Krabbekoker, van wie ik andere elementen vernam. Alle elementen heb ik dus gecontroleerd, o.m. in het museum van folklore. Zo heb ik heel het logische systeem kunnen blootleggen. Ik heb daarover trouwens een lezing gehouden voor de Rotary. Dat is dan de bouwstof geweest voor de twee romans. De heldin
| |
| |
is de vrouw die het mij heeft verteld. Daar wordt dan een liefdesgeschiedenis ingeschakeld naast de morele strijd tussen heks en bezweerder.
*
Marie Gevers is als schrijfster het sterkst daar waar ze met subtiel en krachtig talent het landelijk leven tot onderwerp van haar romans kiest. Als in een ander Streuvelsland wordt het levensritme van de mensen bepaald door het werk op het veld, waaraan de afwisseling van de seizoenen het eigen karakter geeft. De schrijfster legt er de onvermoede zielediepte bloot van eenvoudige mensen, voor wie haat en liefde kort bij mekaar liggen en mekaar soms aanvullen en die hardnekkig geloven in een mysterieuze superstitie, die hun handelingen vaak beïnvloedt.
*
De superstitie speelt een belangrijke rol in het gemoedsleven van uw landelijke mensen. Dat aandeel is zelfs zo groot dat een Duits academicus er een doctoraatsverhandeling aan gewijd heeft in 1956: ‘Brauchtum und Aberglauben im Romanwerk von Marie Gevers’, door dr. Oskar Niedermayer. Gelooft u er zelf aan?
Dat Guldentop weerkeert, geloof ik niet, maar ik geloof dat er een geestelijke wereld bestaat en dat goed willen, goed kan doen.
U gebruikt wel eens meer de term ‘geestelijk leven’ en uit uw werken blijkt dat u zeer vertrouwelijk omgaat met de gebruiken van de katholieke eredienst. Wat is voor u dan dat geestelijk leven?
Dat is wel een delicate vraag die een zeer genuanceerd antwoord vraagt en dan nog kan men het slecht begrijpen. Wij raken hier
| |
| |
aan het intiemste leven van de mens en over zulke dingen spreek ik liever niet in het publiek. Wie er een antwoord op wil, vindt het in Vie et mort d'un étang.
Ik zal in dat geval niet aandringen. U die, zoals u het zelf zegt, een leven lang in een Vlaamse tuin hebt doorgebracht, hebt twee reizen naar Afrika gemaakt, dat u weer met frisse ogen en een ontvankelijk gemoed hebt ontdekt.
Het is voor mij een sterke verruiming geweest van mijn begrip voor de natuur en de mensen. Congo is een prachtig land en de bootreis van Stan naar Leo in een groots kader van bossen, gekruid met zon, regen en onweer, is magnifiek. Ik heb er nooit een gevoel van superioriteit tegenover de zwarten gehad, maar ik heb wel ervaren dat ze in de grond verschillend zijn. Het werk der Belgen daar is schitterend en weldadig geweest - al zijn er natuurlijk lokale afwijkingen geweest. Ook kan ik met niet genoeg lof spreken over het werk dat de missionarissen daar doen. Ik heb over dat alles in mijn boeken rechtuit en te goeder trouw geschreven.
*
Het eerste boek dat Marie Gevers aan Congo wijdde, heet Des mille collines aux neuf volcans - Van de duizend heuvels naar de negen vulkanen. Het tweede: Plaisir des parallèles. Het zijn twee boeken die onder te brengen zijn bij de reeks boeken gewijd aan de natuur. Een succesnummer hierin is Plaisir des météores waarin ze, zoals Stijn Streuvels het doet in zijn boek De maanden, over het klimaat per seizoen filosofeert en er mensen en dieren bij betrekt.
Een ander verrukkelijk werk in deze reeks is L'herbier légendaire, een boek met legenden over de bloemen en hun symboliek. Isidoor Teirlinck heeft haar bij de ontdekking van deze aparte wereld van botaniek en symboliek veel geholpen en vol bewon- | |
| |
dering spreekt de schrijfster nu nog over het kolossale werk dat hij met zijn Flora Magica heeft verwezenlijkt.
Het werk van Marie Gevers behoort tot de regionale letterkunde. In zijn Une histoire vivante de la littérature d'aujourd'hui (Paris, 1958), schrijft Pierre de Boisdreffe: ‘Les grands écrivains régionalistes de ce temps ne sont pas Français: c'était le Vaudois Ramuz; c'est l'Anversoise Marie Gevers.’ - ‘De grote schrijvers van heimatliteratuur van deze tijd zijn geen Fransen: het was de Waadtlander Ramuz, het is de Antwerpse Marie Gevers.’
*
In Vlaanderen wordt over de eigen heimatliteratuur nog al eens minachtend gesproken. U bent een typische vertegenwoordiger van deze regionale letterkunde. Voelt u dat aan als een discriminatie?
Het is nooit mijn bedoeling geweest een regionalistisch schrijver te zijn. Ik heb steeds getracht het menselijke te raken en verder kan men toch maar beschrijven wat men kent. De regionale roman verliest van zijn waarde of is zelfs minderwaardig als hij louter geschreven wordt voor die particularistische geplogenheden, voor het pittoreske en de folklore. Dan is hij inderdaad klein. Maar is het regionalisme het menselijke te situeren en te integreren in de streek waar we wonen? Denk aan het schitterend voorbeeld van Giono. Anders is ook Mauriac een regionalist en elke auteur die het leven van kleine mensen beschrijft, ook zij die Parijs als achtergrond van hun roman nemen.
Hebt u het gevoelen dat u tot een school behoort of een literaire generatie?
Helemaal niet. Ik heb de auteurs van alle scholen gelezen: Voltaire zowel als Zola, Tolstoï evengoed als Taine, en ze hebben me
| |
| |
allen iets geleerd. Ik heb veel Scandinavische schrijvers gelezen waarover ik veel kronieken schreef in een weekblad. Ook veel dichters hebben me ontroerd: van Verhaeren tot St. John Perse. Guido Gezelle heeft een grote invloed op mij gehad.
Ik heb Balzac gelezen en ik erken Proust als mijn grote meester; de meester vooral van mijn maturiteit. Hij heeft me het begrip en de toegeeflijkheid bijgebracht voor de menselijke hartstochten: men zal niet oordelen vooraleer men weet hoe iemand ertoe gekomen is dit of dat te doen. Geen onverdraagzaamheid. Ook van Gide heb ik veel geleerd. Maar heel mijn leven door heb ik toch getracht de raad van Verhaeren in ere te houden: ‘Sois toi-même. Tâche de te trouver.’
U noemde daar Guido Gezelle. Voelt u verwantschap met de Vlaamse of Nederlands schrijvende auteurs?
Ik voel me sterk verwant met alle goede auteurs die ik ken en waarvan ik houd, evengoed met Swinburne als met Lewis Carroll. Maar Guido Gezelle ligt mij na aan het hart en beroert mij tot in het diepste van mezelf. Conscience heb ik met hartstocht gelezen tussen 14 en 18 jaar. Vader bezat zijn volledige werken met tekeningen en ik geloof wel dat ik ze twee, drie keer gelezen heb. Dat is mijn eigen ontdekking geweest zoals ook Walter Scott er een geweest is. Ik ben ervan overtuigd dat als de Nobelprijs bestaan had ten tijde van Conscience, hij die zeker gekregen had want hij heeft de ziel van een heel volk ontdekt en blootgelegd. Als we de namen van de Nobelprijswinnaars bekijken, zien we dat er twee soorten zijn: de grote genieën en de auteurs die de revelatie brachten over een menselijke groep. Daar is Conscience een van de groten.
En de auteurs die u persoonlijk gekend hebt?
Dat zijn er heel wat. Hier in ons land heb ik Timmermans goed gekend. Ik was al volwassen toen hij debuteerde. Ik heb zijn
| |
| |
Driekoningentriptiek vertaald, waarvan twee uitgaven zijn verschenen. Een ervan is geïllustreerd door Tijtgat en op de ene bladzijde staat de Vlaamse tekst, op de andere de Franse. Zulke uitgaven zouden er meer moeten zijn. Trouwens, op de internationale boekenmarkt komen steeds meer zulke uitgaven. Denk maar aan de Anthologie anglaise van Stock bv. Ook de Sprookjes van Timmermans heb ik vertaald. Lode Zielens behoorde eveneens tot mijn vriendenkring. Frans Verschoren bracht hem hier mee op bezoek toen Zielens pas De gele roos, zijn eerste succes, had uitgegeven. Ik voelde voor hem diepe sympathie. Ik heb trouwens steeds vele vrienden gehad van de generatie van mijn zonen en neven. Van Lode Zielens heb ik Moeder, waarom leven wij vertaald. Het is een schoon werk en ik dacht dat Plon het uitgegeven zou hebben, maar het is niet gelukt.
*
Marie Gevers heeft nog andere Nederlandse werken in het Frans vertaald. Te Parijs verscheen haar vertaling van De grauwe vogels, door Arthur van Schendel, onder de titel Les oiseaux gris. Het boek Hilde van Anne de Vries werd ook op de Franse boekenmarkt een groot succes; iets minder goed deed het Hollands glorie van Jan de Hartog, dat in de Franse vertaling de titel Jan Wandelaar kreeg. Verder vertaalde ze van Cor Bruyn zijn boek Sil, de strandjutter onder de titel Le pêcheur d'épaves, en in 1945 nog bezorgde ze een Franse versie van het boek Brouwer van Ernest van der Hallen onder de titel Brouwer, peintre des buveurs et des paysans.
*
Er wordt bij ons wel eens gesproken over het feit dat Vlaamse schrijvers in Nederland niet genoeg gewaardeerd worden. Hebt u als Fransschrijvende Belg last gehad om in Frankrijk waardering te vinden?
| |
| |
Helemaal niet. Er bestaat in Frankrijk veel belangstelling voor de Fransschrijvende auteur in de vreemde, meer belangstelling zelfs dan voor een schrijver van Rouen of Bordeaux. Toen Vildrac mij als ‘un écrivain flamand’ aanmeldde, was dat een gunstige aanbeveling. Voor Frankrijk bestaan er alleen Franse schrijvers, ook al zijn die toevallig Belg. Dat geldt toch ook voor de Nederlandse letterkunde, die alleen Nederlandsschrijvende auteurs kent, of die nu Vlaming of Hollander zijn. Het enige wat in de twee gevallen geldt, is dat er Belgen zijn die geen correcte taal schrijven en dat heeft een nadelige weerslag. Een ander probleem is de uitgever: de boeken die in België worden uitgegeven, kennen een slechte verkoop maar dat is een vakprobleem waar we niet, op in zullen gaan.
Maar uw laatste boek, ‘Vie et mort d'un étang’, werd in België uitgegeven.
Ja. Ik had het gevoel dat zo'n intiem verhaal beter in eigen land paste. Het spijt me niet dat ik het zo gedaan heb.
*
Marie Gevers was de eerste vrouw die werd opgenomen in de Koninklijke Franse Academie voor Taal en Letterkunde. Haar promotor begroette haar met de woorden: ‘Vous êtes paysanne, Madame.’ - ‘U bent boerin, mevrouw.’ En zijzelf en iedereen voelde dat aan als een eretitel. Haar echte grootheid bereikt ze inderdaad waar ze schrijft over de elementaire mensen uit het Vlaamse land, waarvan ze om hun epische primitiviteit houdt. Als zij dit eigen gebied verlaat, zoals ze het gedaan heeft in Château de l'Ouest, dat zich in burgerlijke kringen afspeelt, dan valt het minder mee, omdat Marie Gevers voor de burgers weinig sympathie heeft. Het evenwicht tussen de epische kracht van haar talent en haar vrouwelijke gevoeligheid bereikte ze waarschijnlijk in Madame Orpha.
| |
| |
En de plannen, mevrouw?
Ik werk aan Histoire sans fin mot maar ik heb meer dan een jaar nodig om een boek af te maken. Ik schrijf moeilijk en langzaam, ik wroet er lang op! Ik heb 26 à 27 boeken geschreven en ik zou er graag nog enkele schrijven, als mij de tijd gegeven wordt.
Uitzending: 26 september 1963.
Marie Gevers overleed te Edegem op 9 maart 1975. |
|