| |
| |
| |
Hubert Malfait
Eikeldreef 6, 9830 Sint-Martens-Latem
Wie de naam Sint-Martens-Latem uitspreekt, denkt aan een schilderachtige plek aan de Leie waaraan kunstcritici poëtische namen hebben gegeven als ‘kunstenaarsdorp’, ‘begenadigd oord van de Vlaamse schilderkunst’ of ‘bakermat van het Vlaamse expressionisme’.
Spontaan vallen dan ook de namen van bekende schilders; die van de eerste groep: Binus van den Abeele, Valerius de Saedeleer, Georges Minne, Gustave van de Woestijne en ook de dichter Karel van de Woestijne wordt erbij vermeld.
En bij de groten van de tweede groep denken we aan Gust de Smet, Frits van den Berghe, Constant Permeke, Albert Servaes, Léon de Smet.
En ook aan de twee jongste nu nog levende schilders van de beroemde school: Jules de Sutter en dan de benjamin Hubert Malfait.
Maar wie de naam Sint-Martens-Latem uitspreekt, denkt ook aan expressionisme, het Vlaamse expressionisme.
Zullen we nog even resumeren met de nuchtere woorden van het woordenboek: Expressionisme is een richting in de
| |
| |
beeldende kunst, waarbij de kunstenaar ernaar streeft een weergave te geven die de natuurlijke vormen deformeert, teneinde op veel heviger wijze uiting te kunnen geven aan wat er in hem leeft, of wat hij tot uitdrukking wil brengen in het onderwerp, zoals hij dat ziet. Een expressionistisch kunstwerk is dus subjectief en uitermate persoonlijk.
*
Wanneer men spreekt van ‘het expressionisme’, dan wordt daaronder voornamelijk verstaan de tendentie, die sedert het einde van de 19de eeuw bij een aantal beeldende kunstenaars bestaat, om zich opzettelijk en bewust af te wenden van het interpreteren van de realiteit, teneinde uiting te geven aan geestelijke spanningen, waarbij een sterk aansprekende kleur bijdraagt tot de beoogde expressie.
*
Kunstschilder Hubert Malfait woont te Sint-Martens-Latem in de Eikeldreef, in dezelfde dreef waar enige huizen verder de goede dichter Richard Minne vele jaren heeft gewoond en waar hij ook is gestorven.
*
Laten we eerst duidelijk zeggen dat u geboren werd op 25 december 1898.
Waarmee u duidelijk wil zeggen dat ik een kerstekind ben...
Wat dan ook duidelijk als een compliment bedoeld zou zijn geweest. Feitelijk wou ik o.m. zeggen dat u dit jaar 70 wordt. Maar ook dat u met in Sint-Martens-Latem word geboren. Bent u in Sint-Martens-Latem komen wonen wegens de reputatie die
| |
| |
het dorp heeft?
Nee, omdat het er stil is. Ik ben geboren in Astene en heb er gewoond tot in 1955. Wij woonden in Astene aan de grote weg naar Kortrijk - de beruchte E3 - en daar reden zoveel vrachtwagens voorbij dat we van het lawaai vaak niet konden slapen. Sint-Martens-Latem heeft me altijd aangetrokken, maar toen we besloten te verhuizen is het toch per toeval dat we bij een makelaar in Gent dit stuk grond hebben kunnen kopen. Maar we zijn hier met volle goesting komen wonen.
U bent de jongste schilder van de befaamde Latemse school.
We zijn nog met twee over. Jules de Sutter is er ook nog. Hij is drie jaar ouder dan ik maar mijn eerste expressionistisch werk is ouder dan het zijne.
Bent u de eerste schilder in uw familie?
Nee, ik had een nonkel, Oktaaf Malfait, die als amateur in de trant van Emile Claus schilderde maar dan uitsluitend pastels. Hij had een fijn oog.
Emile Claus was een dorpsgenoot van u.
Ja, en ik heb hem nog goed gekend. Hij was zeer goed bevriend met mijn vader, die gemeentesecretaris was. We hadden thuis daarbij een staminee die al ten tijde van mijn grootvader op het uithangbord had staan: In Sint-Eligius. Logies te voet en te pierde! Daarbij verkocht mijn moeder nog ellegoederen. Dat was wel nodig want er waren thuis vier kinderen, waarvan ik de oudste was. Er waren nog twee broers en een zuster die jong is gestorven.
Zondags na de mis kwam Emile Claus bij ons in de herberg om met de boeren te praten. Hij was wel niet gelovig, denk ik, maar
| |
| |
soms ging hij ook naar de mis alleen om naar de boeren te kijken. Ik heb ooit gezien hoe hij op zijn manchettten het profiel van een of andere boer tekende. Tegen dat de mis uit was moest ik thuis een plateau met glazekens klaarzetten waaruit de boeren dan jenever dronken. Claus kon bijzonder goed vertellen, zo goed dat de boeren stonden te luisteren met open mond. Hij kon ook bijzonder goed imiteren: als hij het had over een goederentrein die bij de overweg voorbijreed dan kon hij dat geluid perfect nadoen: ‘Hoelang zou ik nog moeten lopen, hoelang zou ik nog moeten lopen...’ Of als hij vertelde over iemand die een kruiwagen loof had gestolen, dan bootste hij de piepende kruiwagen na: ‘Ge zult gezien zijn, ge zult gezien zijn...’ Begon de man sneller te lopen, dan piepte de kruiwagen: ‘'k Heb 't gezeid, 'k heb 't gezeid...’ De boeren konden daar niet genoeg van krijgen.
Claus sprak dus vloeiend Vlaams.
Dat zal wel. Hij was van Sint-Eloois-Vijve en sprak beter Vlaams dan Frans. Hij was goed bevriend met Camille Lemonnier en Emile Verhaeren en als die bij hem op bezoek kwamen hadden ze altijd leute als ze Claus Frans hoorden spreken. Die mannen waren voor die tijd excentriek gekleed zodat ze door iedereen in het dorp werden nagekeken.
Heeft Claus invloed op u gehad? Ik bedoel: is het door zijn voorbeeld dat u bent gaan schilderen?
Eigenlijk niet, al zit hij er voor iets tussen. In onze staminee hingen affiches waarop een boot stond afgebeeld en mensen die de boot nawuifden. Ook affiches met reclame van een merk elixir en zo. Ik tekende die dingen af in een boek. Ik moet toen zes of zeven jaar zijn geweest. Toen Claus eens dat boek zag, zei hij: ‘Ge moet dat niet doen. Ge moet een stoel tekenen. Kom eens mee naar het achterhuis.’ Ik ging mee. De deur van het ach- | |
| |
terhuis stond open en er viel licht op de pompsteen. Daar stonden witte borden en daar lag een stuk groene zeep. Dan vroeg Claus: ‘Wat is het klaarste deel, dat ge hier ziet?’ - Dat was natuurlijk de luminist, die sprak. Ik zei: ‘De witte borden.’ - ‘Nee,’ zei Claus, ‘dat is mis. Doe eens uw ogen bijna dicht en kijk dan door het streepke dat open blijft.’ Ik deed dat en zag toen dat het stukje groene zeep klaarder was, omdat het dichter bij dat licht lag. Claus heeft me op die manier waarden leren zien en dat is van groot belang geweest.
Hebt u die stoel dan getekend?
Jawel. Ik ben ook buiten gaan tekenen, het landschap en allengerhand ben ik ook gaan schilderen: oude geveltjes in het dorp en zo. Dat werk stond dichter bij Laermans en Jakob Smits dan bij Claus, ook al liep ik meer dan eens achter Claus aan, als die ergens zijn ezel in het veld ging plaatsen. Ik hield toen al meer van het werk van Laermans en van Smits dan van dat van Claus. Gewoonlijk bleven wij als kinderen niet lang naar de schilderende Claus kijken, maar op zekere dag bleef er een jongen - ik was het niet - langer bij hem staan. Toen zei Claus: ‘Hewel jongen, zoudt gij daar willen op staan?’ De jongen antwoordde bedeesd: ‘Ja.’ - ‘Goed,’ zei Claus, ‘ga dan bij die boom staan.’ De jongen doet het en blijft er staan tot het schilderij af is. Dan mag hij komen kijken en ziet zich nergens afgebeeld. ‘Waar sta ik?’ vraagt hij aan Claus. ‘Achter die boom,’ zei Claus.
Hoe verliep het dan verder met uw schilderwerk?
Wel, na die geveltjes begon ik landschappen te schilderen met opkomende maan en zo. Claus wist dat en zei op een dag: ‘Kom eens naar mijn atelier en breng uw werk mee.’ Ik deed het. Claus zat in zijn atelier steunend op zijn stokske en veel rook van zijn sigaret uitblazend. Mijn schilderijtjes waren aan de donkere
| |
| |
kant en Claus zei ironisch: ‘Dat is zeker 's nachts geschilderd?’ - Ik verdedigde me naïef: ‘Nee, op het einde van de dag, daar op die plaats.’ Hij zei me dan toch voort te doen. Met de oorlog 1914 is Claus dan net als Georges Minne en Valerius de Saedeleer naar Engeland gegaan. Claus bleef in correspondentie met mijn vader en in zijn gesmokkelde brieven vroeg hij geregeld naar mij.
*
Er werd zoveel over Emile Claus gesproken dat het wellicht goed is even te zeggen wie hij was. Emile Claus werd in 1849 in Sint-Eloois-Vijve geboren. Zijn vriend-kunstschilder Theo Verstraete leert hem in openlucht schilderen en zijn schilderkunst krijgt zo een zekere luminositeit. Hij heeft dan een atelier in Parijs waar hij de vriend wordt van Le Sidaner en sterk de invloed ondergaat van Claude Monet. Uit die tijd dateert zijn impressionistische techniek, waarvan de markantste eigenschappen zijn: juxtapositie direct op het doek van de complementaire kleuren met heldere en bloemige schakeringen. Zijn ideaal is: de gekleurde effecten van de zonnestralen op een doek uitbeelden. Hij overleed in 1924 in zijn villa ‘Zonneschijn’ te Astene. Emile Claus was voor vele schilders in binnen- en buitenland de paus van het luminisme.
Dat is zo iets als een waterval. Want wat is luminisme?
Luminisme is een term die in de schilderkunst wordt gebruikt voor de weergave van een zeer sterk effect van licht. In Nederland is deze naam in het bijzonder gebruikelijk om een bepaalde, uit het impressionisme voortgesproten richting in de moderne schilderkunst aan te duiden, die men ook wel pointillisme, divisionisme of neo-impressionisme noemt.
Misschien kan het ons ook helpen als ik nu nog even zeg wat impressionisme is. Impressionisme is de naam van een kunstbeweging, ontstaan in Frankrijk in de tweede helft van de 19de eeuw...
| |
| |
De jonge schilders verlaten de academic en de ateliers om in de openlucht te gaan schilderen, waar licht en schaduw met hun wisselende werking het aspect der dingen voor het schildersoog ieder ogenblik van de dag deed veranderen. Het was iets nieuws, dat de voorstelling op het schilderij bijzaak werd: in de allereerste plaats ging het nu om de impressie van de kleurige verschijning der dingen op het oog der schilders.
*
Wat dachten uw ouders van dat schilderen van u?
Vader vond het wel goed maar moeder was praktischer aangelegd en had liever dat ik naar de nijverheidsschool zou gaan om weefkunde te leren. Ik heb me voor die school zelfs ingeschreven maar ben er nooit naartoe geweest.
U bent naar de academie gegaan?
Ja. Ik had tijdens de oorlog middelbare studies gedaan maar had die afgebroken om vader op het kantoor te helpen. Daarnaast mocht ik dan naar de academie.
Daar had u o.m. als leraar Jean Delvin, de man die alle Latemse schilders heeft helpen vormen.
Dat was in de schilderklas. Delvin was een zeer verstandige vent en een zeer goede leraar. Een van zijn grote kwaliteiten was dat hij zijn leerlingen vrij liet en ze een uitstekende algemene vorming gaf. Hij was een pince-sans-rire, die ook sarcastisch kon zijn. Op zekere dag liet een leerling hem een tokening zien. Delvin zei: ‘Daar staat niet veel op.’ De leerling antwoordde: ‘Ge moet er kunnen rond dromen.’ Dat moest ge precies aan Delvin zeggen. Hij draaide het blad om en de witte bladzijde bekijkend zei hij: ‘Nu kan ik dromen zov eel ik wil.’ Maar voor
| |
| |
de rest liet hij u schilderen. Voor mij was dat in die tijd in een zekere grisaille. Toen hij een naakt van mij zag, zei hij: ‘Dat doet me denken aan Zorn.’ Ik had nooit die naam gehoord of van die man werk gezien. Delvin heeft op de Latemse school een grote invloed gehad maar mij heeft hij niet gemerkt.
U had ook Georges Minne als leraar.
Hij was eveneens een goed leraar maar hij zei niet veel. Alleen heeft hij me eens aangezet anatomie te leren. Ik voelde daar niet veel voor. Hijzelf was een fameus tekenaar.
Die kunstenaars hebben toch invloed op u gehad.
Er gaat van zulke mensen altijd een invloed uit, een geestelijke invloed althans. Maar voor mij is het belangrijkste geweest de ontdekking in de bibliotheek van de academie van een boekje over André Lhote, de Franse kubist, die de vormen respecteerde maar ze gesloten bracht. Dat voorbeeld bracht me op het goede spoor. Het impressionisme deed ons geen goed. Het abuseerde, het was te los. De lessen van het kubisme hebben mij op de goede weg gebracht. Mij niet alleen trouwens, ook Gust de Smet heeft ervan geprofiteerd. Wij zijn gaan construeren. De invloed van het kubisme vindt ge trouwens bij vele schilders terug. Ook bij iemand als de Fransman Ingres zijn kubistische elementen aanwezig. Er bestaat een doek van mij uit 1923 waarin de kiemen aanwezig zijn van heel mijn later werk.
Dat was uw eerste belangrijk doek?
Mijn eerste belangrijk werk is de schets uit 1921 waarmee ik de Pipijnprijs heb behaald. Ze stelt in tegenlicht mijn vader voor, die rechtstaande zijn dagblad leest, en mijn zuster, die in onze grote kamer bij de piano zit. Op mijn retrospectieve tentoonstelling in Oostende is de schets te zien, het levensgroot schilderij
| |
| |
hangt in de Academie in Gent. Dat werk staat zeker dichter bij Ensor dan bij Claus.
U hebt in die tijd meer dan één prijs gehaald. Ook de prijs van Rome en de Rubensprijs.
De tweede prijs van Rome. Met het bedrag van de Rubensprijs, toen 14.000 frank, moest ik een jaar naar Parijs gaan. Ik ben daar een tijd geweest en heb verder ook gereisd in Italië en Nederland.
't Was overal schoon en interessant maar als jonge schilder heb ik toch het meest geleerd in Parijs.
*
In de hal van deze woning, die geen naam draagt, kan men al een tokening bewonderen van Hubert Malfait: Peinzende jonge vrouw.
In de ruime leefkamer staat centraal een vleugelpiano want de gastvrouw is pianiste. Soms musiceert ze met een van haar zonen, die violist is geworden.
Op en tegen de schouw staan en hangen voorwerpen uit Kongo, niet omdat ze ethnografisch waarde hebben, maar omdat het kunstvoorwerpen zijn.
In een toonkast daarnaast staat een verzameling kinkhoorns, louter om hun decoratieve waarde.
Er hangt ook werk van andere schilders: Vrouwenrug door André Derain, de dochter Hilda, geschilderd door Albert van Dyck, dan een schilderij op glas van Valentin Prax, die een vrouw voorstelt, en een steendruk van Edgar Tytgat waarop een quatuor is afgebeeld.
Dit bronzen beeld heet Judith en werd door Charles Leplae gemaakt.
Van de gastheer zelf zijn er twee doeken met ruiters en een tekening waarop zijn eigen hond staat afgebeeld.
| |
| |
Tegen de trap die uit deze kamer vertrekt staat het televisietoestel en tegen een andere van deze hoek een oude kast.
*
Wat hebt u na de academie gedaan?
Dat was in 1919. Ik heb vader verder op het kantoor geholpen en dan ook geschilderd. Ik heb veel werk uit die tijd vernietigd omdat het niet goed was. Moeder was daarvoor zeer kwaad want ik kon dat werk verkopen.
In welke trant schilderde u toen? De kritiek spreekt van een ‘ietwat Ensoriaans getint wazig mysterieus intimisme’.
Het was een tijd van tasten en zoeken. Belangrijk is toch geweest de expositie die in 1924 in Latem werd georganiseerd met werk van de Latemse schilders. Ik was daar natuurlijk nog niet bij. Daar hing heel wat en ik heb daar het Vlaams expressionisme ontdekt. Ik was er zelf al mee bezig want dat hing toen in de lucht.
Noemt u een belangrijk schilderij uit die tijd?
Vrouw met paander van 1923. Het hangt op de expositie in Oostende. Dat is een eerste stap en volop expressionistisch. Daar zitten ook al elementen in van de negerkunst, niet overdreven maar ge voelt ze. Ik hou van de negerkunst.
Had u toen al contact met de andere schilders van de Latemse school?
Op die tentoonstelling in Latem heb ik kennisgemaakt met Marlier, André de Ridder en Paul-Gustave van Hecke. Die zijn bij mij thuis naar mijn werk komen kijken en Van Hecke heeft
| |
| |
toen een werk gekocht: Liggende boerin in boomgaard met koe. Het is sterk constructivistisch. Het is ook in Oostende te zien.
Eerst dan de moeilijke vraag. Wat betekent expressionisme voor u?
Expressionisme is niet meer dan een naam en heeft niets te zien met de tijd. Breugel was al een expressionist, net als Bosch al surrealist was. De impressionisten schilderen de buitenkant van de dingen, het was hun om de atmosfeer te doen. De expressionisten boorden dieper, zij wilden naar de kern gaan. Bij de expressionisten hebben de lessen van het kubisme gewerkt: de soberheid van de middelen bv. en de schrijfwijze. Bepaalde dingen als bv. het meer accentueren van de vormen door overdrijving, gebeurde instinctief. Daarbij komt een verhoging van de kleuren, die ge ook al in het fauvisme vindt. Denk aan Matisse. Het expressionisme is niet zoeterig: het is hard, het is sterker, het is brutaler.
Breugel heeft men niet altijd goed verstaan. Als die in Frankrijk had geleefd zou men hem de eerste kubist hebben genoemd. Bekijk eens een ton met sneeuw van hem. Als ge die analyseert, dan ziet ge dat hij de gesloten vorm bereikt met de minste middelen en hij doet dat voor al de dingen die hem inspiratie geven: het volk, de folklore, het land, de jaargetijden. Elke kunstenaar interpreteert, deformeert dus. De kleur transponeert, verhevigt, maakt het geheel intenser. Kunst begint met de transpositie.
Met wie voelt u het meest verwantschap?
In de eerste plaats met Breugel en dan ook met Permeke en Gust de Smet. Die geest zit in mijn werk maar dan ook alleen de geest. Mijn schrijfwijze is niet die van Permeke of van Gust de Smet. Ze is heel anders, ze is persoonlijk. Er is ook verwantschap met Brusselmans wat de schrijfwijze betreft - niet wat de geest of
| |
| |
het onderwerp betreft, maar de schrijfwijze, en dat komt weer van het kubisme. Ook Brusselmans wil met een minimum aan middelen iets suggereren, een geslotenheid bereiken.
Wie zijn voor u de grootste Vlaamse expressionisten?
Permeke en Gust de Smet maar het zijn twee verschillende mensen. Bij Permeke is het meer de kosmos, bij Gust de Smet is het dat minder omdat hij gevoeliger is dan Permeke. De laatste werken van Gust de Smet, waarvan men zegt dat het animisme is, zijn z'n slechtste niet.
U noemt Albert Servaes niet bij de groten van het Vlaams expressionisme.
Servaes is de eerste Vlaamse expressionist geweest. Dat zegt iedereen en dat weet iedereen. Toen Permeke, Gust de Smet en Frits van den Berghe nog impressionistisch schilderden - ik spreek van 1913 - toen schilderde Servaes al met harde kleuren en veel dramatischer. De anderen waren toen nog met het licht van Claus bezig. Servaes heeft dat nooit gedaan.
Staat Servaes op het niveau van Permeke en Gust de Smet?
Voor het hele werk niet maar een werk als Sursum Corda bv. staat wel op dat niveau.
U hebt de meeste Latemse schilders dus nog persoonlijk gekend.
Praktisch allemaal en ik waardeer ze ook. Neem nu het werk van Binus van den Abeele, dat nu in Latem geëxposeerd wordt. Dat was een groot artiest. Hij heeft sparrebossen geschilderd waardoor ge kunt wandelen. Ge riekt het hout als ge het ziet. Toen hij zo een schilderij zag heeft de Fransman Maurice de Vlaeminck eens gezegd: ‘Het is gezien met de ogen van een haas.’ Ik ben
| |
| |
met vader bij Binus op het kamerke geweest waar zijn schildersezel stond. Binus werkte zeer langzaam. Hij begon in de zomer aan een schilderij en werkte op hetzelfde tijdstip van de volgende zomer verder!
De Saedeleer hebt u ook nog ontmoet.
Toen hij hier in Latem aan de Leie woonde. Ik ging er met vader op bezoek en De Saedeleer schonk jenever in eierpotjes want hij had geen glazen.
Hij schilderde toen nogal donker maar glad: een korenveld en de Leie en zo. Ik ben bij hem ook in Tiegem geweest, toen hij dicht bij de Belvédère woonde. En dan in Etikhove, na zijn terugkeer uit Engeland. Al de Brusselse schilders kwamen daar op bezoek. De Saedeleer vertelde dat Claus hem eens gezegd had over een van zijn doeken: ‘Zo ziet ge de natuur toch niet.’ De Saedeleer had geantwoord: ‘Ik heb nooit beter naar de natuur gekeken dan nu.’ In Etikhove heeft Tytgat eens het plafond van een café volledig beschilderd.
Ik vrees dat u niet te stelpen zult zijn als u uit die tijd herinneringen ophaalt.
Ze hadden allemaal iets speciaals. Gustave van de Woestijne kwam als jurylid naar Astene, vanuit Waregem, waar hij woonde, per huurkoets in lange frak en met bolhoed op. Gust de Smet aan de andere kant kon men op de kermis zien lopen met een zakje frieten in de hand. Brusselmans kwam bij ons thuis logeren.
En Permeke?
Permeke had me geschreven om naar een woonst uit te kijken voor hem, liefst een kamer op een hofstee. Ik vond die in Astene op een groot hof en Permeke heeft daar kapitale werken ge- | |
| |
maakt. O.m. Zwart brood, De papeter en Koeien die uit de stal komen. Maar hij was niet zo makkelijk te benaderen. Op een dag zagen De Sutter en ik hem met zijn visgerief naar de Leie toe gaan en wij liepen er achter. Toen we bij hem kwamen was hij aan het vissen en geen van ons twee durfde hem aanspreken. Permeke rolde een sigaret maar zei geen woord. Wij zijn dus afgedropen.
Een gebeurtenis in die tijd is het bezoek van Chagall geweest.
Dat was in Afsnee. Al de vrienden van Sélection waren daar te gast bij Gust de Smet en heel de groep is samen paling gaan eten. Later heb ik Chagall nog bezocht in Parijs. Toen ik binnenkwam zei hij me: ‘Voilà un oiseau des Flandres.’ Ik heb daar de Speelman op het dak gezien. Ook Zadkine heb ik bezocht op zijn atelier. Daar stonden halve bomen en Zadkine probeerde de natuurlijke groei van de bomen te volgen voor zijn beeld.
We moeten nu uw eigen kunstenaarsleven in periodes indelen. Er zouden er drie zijn: de eerste gaat van circa 1923 tot 1933.
Het was de tijd van compositie zonder model. Er is een uitzondering, het doek De schilder. Daarvoor heb ik de spiegel gebruikt.
Haesaerts zegt dat u in die tijd van instinctieve stijl overgaat naar vereenvoudiging en controle maar wat verder zegt hij ook dat u het handig ingewikkeld maakt.
Ik denk nog altijd dat het moeilijker is te schilderen dan erover te schrijven.
De kleur was in die tijd eenvoudig wit.
Er zijn doeken die zo zijn. Maar de Liggende boerin van 1923 is kleurrijk, het Moederschap van 1924 is in gouden tonen en zeer
| |
| |
sterk. De Boerin met varken, ook van 1924, is sterk van toon. Het volume is sterk geaccentueerd, het imponeert.
In die eerste doeken vullen uw personages het voorplan.
De personages predomineren altijd. Het schilderij is gemaakt voor en om de figuren en het landschap is een constructie er omheen. Maar hoofdpunt blijft de figuur: een boer met koe of wat ook. Een zuiver landschap zonder figuren is zeldzaam.
Waarom hecht u zoveel belang aan de figuur?
Omdat de figuur picturaal beter geeft, omdat ze interessant is voor de vormgeving. In een landschap kunt ge veel loslaten en ge kunt het ook opvullen. Bij mij is alles constructie: de figuur domineert het landschap maar het geheel moet geëquilibreerd en geharmonieerd worden. De schilder staat voor een wit doek en moet er een schilderij van maken.
Is heel die periode met dezelfde karakteristieken te bepalen?
Er is in die periode zelfs een evolutie. Er is af en toe verfijning van de kleur gekomen. De eerste doeken zijn brutaler en hebben meer volume. Een voorbeeld van die evolutie is De verloofden van 1926. Derain zei al: ‘Je cache la construction.’ Ook bij mij was de constructie er: alleen zij die niet konden lezen, zagen het niet.
Van de doeken uit de eerste periode zegt Haesaerts nog dat ze vaak schematisch zijn en bijna karikaturale omtrekken hebben.
Voor mij is dat niet zo. Dat zijn woorden die de kunstcritici hebben uitgevonden.
*
| |
| |
Maar wat zegt ook een andere criticus? Urbain van de Voorde heeft aan Hubert Malfait een monografie gewijd en daarin lezen we: ‘Vaak is de jeugd tot extremen geneigd en overtuigd dat ze het veel beter zal doen als ze in sommige vormproblemen nog verder gaat dan haar voorbeelden. Zo komt het dat de jonge Malfait in de aanvang van zijn loopbaan de deformerende strekkingen van het expressionisme soms nogal ver heeft doorgedreven en niet altijd de klip van de hier dreigende karikatuur heeft weten te omzeilen, die zelfs rijpere talenten als Permeke en Gust de Smet meermaals ternauwernood hebben kunnen vermijden.’ U kent de gegevens, kijkers. Laten we het markantste werk uit die periode eens bekijken aan de hand van de toelichtingen van de schilder.
Zondagmiddag, van 1925. De kop is niet vreemd aan de negerkunst. De compositie en de oppositie van tonen is opvallend.
De gendarmes, van 1926. De paarden zijn wit, de rijkswachters blauw.
Gesprek bij de bareel, van 1926. Het profiel van de boer is tamelijk experimenteel voor die tijd. De schilder leeft zich picturaal uit in deze uitbeelding van het dorpsleven.
Vrouw met koffiemolen is van 1926, maar schijnt vroeger te zijn geschilderd dan De verloofden van 1926. Sluit dus aan op het eerste werk.
Het bruidspaar, van 1927, een zo typische Malfait dat er geen andere naam onder te plaatsen is.
De pastoor, van 1927, is een zo belangrijk personage in het dorp dat hij dominerend op het voorplan staat met een paar koetjes in de verte.
De schilder, van 1928, uit de periode van toon op toon: het is een gamma van verschillende witten. In de deuropening staat de schilder een tweede maal afgebeeld, ruggelings.
*
| |
| |
Bij deze keuze van de gastheer voegen wij nog een schilderij waarvan Urbain van de Voorde het volgende zegt: ‘Zo is er daar een ‘vrouwtje in de buurttram’ uit die jaren twintig, vol gisting en spanningskracht, een doek dat typisch is voor heel een kant van het expressionisme die men niet mag onderschatten, de humanitaire kant nl., die misschien meer in de poëzie dan in de beeldende kunst tot uiting is gekomen, - afgezien dan van de grafiek. Met dat zielig persoontje, dat, in een tijd waar velen zich breed maakten, zich kennelijk smal maakt in haar hoekje van een coupé derde klas, vertolkt welsprekend zowel het observatievermogen als het ietwat schuchter meewarigheidsgevoel van de kunstenaar, die hier op aangrijpende manier een mensenlot - een noodlot misschien - heeft weten te vertolken met de middelen der kunst alleen. Want alle tendentie is vreemd aan dit doek. Een compositie van bruin, geel, groen en zwart, stelde het zich naast de expressionistische vorm, drager van de emotie, alleen picturale problemen.’
*
Wanneer is dan uw doorbraak gekomen?
Feitelijk werd ik ontdekt door Marlier, De Ridder en Van Hecke op die expositie in Latem. Van dan af stond ik onder de bescherming van Sélection, en zo was ik in de groep opgenomen. Ik heb van toen af aan alle exposities in binnen- en buitenland meegedaan. Marlier en De Ridder schreven artikels over ons en zij hebben ons bekendgemaakt. Wij waren de vernieuwers en kregen het ordewoord niet te exposeren in de driejaarlijkse salons.
Als lid van de groep Sélection was u verplicht al uw werken aan hen af te staan. Welke waren daar de voordelen van?
Wij kregen per doek zoveel per vierkante meter. Dat systeem
| |
| |
bezorgde ons een vast inkomen zodat we vrij konden werken en geen rekening moesten houden met de smaak van het publiek. Want in die tijd moest het publiek van dat soort werk niet hebben. Heel die voorlichting werpt nu nog haar vruchten af. En dat contract stelde me in staat te leven, plus nog wat mijn vrouw door haar werk inbracht.
Ook met de Centaure hebt u onder soortgelijke voorwaarden gewerkt.
Tot er met de Centaure een breuk is gekomen. Dat is een moeilijke tijd geweest, want als onafhankelijk schilder moest ik zelf een nieuw cliënteel maken. Toen konden we van de kunst helemaal niet leven en heeft mijn vrouw veel muzieklessen moeten geven om ons boven water te houden. Maar ik heb ook dan geen concessies moeten doen.
U trouwde in 1927 met de pianiste Solange de Gryse. Wat bracht u samen? De muziek of de schilderkunst?
Eerder de schilderkunst dan de muziek. Mijn vrouw heeft in haar jeugd ook wat geschilderd.
*
Mevrouw Malfait, waar hebt u muziek gestudeerd?
Aan het conservatorium te Gent: piano, orgel, harmonie en fuga. In het begin van mijn loopbaan heb ik veel privélessen gegeven maar stilaan werd de piano in de huiskamer verdrongen door de radio. Ik ben dan lerares geworden aan het atheneum in Deinze.
Houdt uw man van muziek?
Ja, maar uitsluitend van goede muziek. Wij woonden verschil- | |
| |
lende concerten bij in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, o.a. een Stravinsky-concert en een Prokofjef-pianorecital, telkens met medewerking van de auteurs zelf.
Houdt u van zijn schilderwerk?
Zou ik nu nee kunnen zeggen? Ik hou van alle goede schilderkunst.
Er zijn toch zeker werken die u liever ziet dan andere.
Vanzelfsprekend, en de werken die hij het liefst ziet, zie ook ik het liefst!
Dan moet ik toch de duimschroeven aanzetten. U moet vertrekken naar een eiland en u mag maar één schilderij meenemen! Wat zal het zijn?
Vrouw met geit!
Heeft uw man ooit uw portret geschilderd?
Ja, vooral in de eerste expressionistische periode.
Een traditionele vraag die toch altijd delicaat blijft: is het gemakkelijk de vrouw van een kunstenaar te zijn?
Eerlijk gezegd, niet altijd. Kunstenaars zijn altijd een beetje grillig.
U volgt het werk van uw man?
Ja, ik volg het reeds vanaf het begin.
Welke zijn de meest typische karaktertrekken van uw man?
| |
| |
Dezelfde als die van zijn werk met als dominanten de soberheid en de eerlijkheid.
Hebben de kinderen iets van de artistieke begaafdheid van de ouders gekregen?
Paul is violist, Marc is fotograaf en onze dochter heeft literaire aanleg.
Wat is het mooiste dat u van het leven nog verwacht?
Rust! Wij leveren dit jaar onze laatste grote inspanning: de retrospectieve tentoonstelling in Oostende.
*
In de eetkamer, die een deel is van de leefkamer, staan twee beelden: een Zittende vrouw in brons door Georges Grard en een Badend meisje door Sarteel.
Er zijn natuurlijk ook schilderijen of liever pastels: een Zittende vrouw door Jules de Sutter en een Vrouwenfiguur door Rik Wouters.
Van de gastheer zelf hangt er, boven een achttiende-eeuwse koffer die uit het Zwarte Woud komt, een mooie boerderij.
*
We komen nu aan uw tweede periode. Die begint in de jaren drie, vierendertig. Er komt een vertederde ontroering in uw werk, u wordt sentimenteler. Het is de periode van het animisme.
Die verandering hing in de lucht. Animisme is een woord dat Haesaerts heeft uitgevonden maar ik vind het minder gelukkig. In Frankrijk noemen ze dat neo-humanisme en dat vind ik veel
| |
| |
beter. De doeken zijn niet meer zo hevig, de hoekigheid valt weg, alles wordt inniger: in feite komt de menselijkheid op de voorgrond. Als u het verschil duidelijk wil zien moet u het portret van mijn dochter uit 1936 plaatsen naast dat van De verloofden. Bij het portret van mijn dochter is de toon van het vlees gerespecteerd. Bij De verloofden is het gezicht van de man in gele toon en de vrouw heeft een grijs gezicht. Het portret van mijn dochter is niet meer gedeformeerd, het is menselijker, meer gevoelig, sentimenteler als u wil. Feitelijk gaat het naar een gevoelig realisme, naar het leven van de natuur.
U houdt veel van dat portret van uw dochter.
Het is een sterk voorbeeld van de worsteling die een kunstenaar soms moet doormaken om te komen tot wat hij wil bereiken. Mijn dochterke heeft voor dat doek van 4 uur 's namiddags tot 2 uur 's nachts in de keuken geposeerd. Om middernacht bestond het doek nog niet, ik voelde dat ik het niet had en als ik toen had opgehouden, had het werk niet bestaan. In zo een werk gaat het niet alleen om het figuurtje, er moet een volledige eenheid zijn. Vele critici kunnen daar niet bij omdat ze met een parti-pris tegenover een schilderij staan en ze spelen dan het ene doek tegen het andere uit.
Het is dus in elk geval veel zachter werk dan vroeger.
Als u wil zachter en in elk geval liever. Evenepoel heeft dingen geschilderd die niet sterker zijn dan dat. Zie ook naar het werk van Albert van Dyck uit die periode. Hij was een goede vriend en kwam hier vaak aan huis. Hij was een heel eerlijke en goede schilder, die streng was voor de anderen maar ook heel streng was voor zichzelf. Hij zou niet vlug gezegd hebben dat iets goed was.
Wat denkt u van zijn werk?
| |
| |
Hij is een goed schilder en daarmee is alles gezegd. Voor mij mag een schilder doen wat hij wil, maar het moet goed zijn. Ik ken maar twee soorten werk: goed en slecht.
*
Zullen we toch even nakijken welke bepaling de officiële theoretici geven van het animisme? Animisme is de naam gegeven aan de richting, uitgaande van een groep Vlaamse schilders, als reactie op de door hen als buitensporig aangevoelde evolutie van het expressionisme. In hun werk was, naast het verlangen naar het normale, het menselijk gevoelige en begrijpelijke in opvatting en vorm primair. Tot de animisten kunnen o.a. worden gerekend: War van Overstraeten, Albert Dasnoy, Albert van Dyck, Jozef Vinck, Marcel Stobbaerts, Jacques Maes en Louis van Lint.
Urbain van de Voorde noemt het animisme intimisme. Over de tweede periode van Hubert Malfait schrijft hij: ‘Voldoet hem ook minder zijn expressionistische vormentaal en komt hij onder de indruk der intimisten? Dezen zijn schier allen schilders van zijn generatie die buiten het expressionisme sensu stricto waren blijven werken en aan de vooravond van de tweede wereldoorlog met hun meer realistische formule de aandacht op zich hadden weten te vestigen. Naar de leeftijd stonden een War van Overstraeten, een Albert van Dyck, een Vinck e.a. dichter bij Malfait dan Permeke en Gust de Smet. Maar innerlijke verwantschap en ongetwijfeld ook het artistiek klimaat waarin hij opgegegroeid is - Latem is ten slotte de bakermat van het expressio-nisme in ons land - leggen ook hun gewicht in de schaal en weldra bleek dat Malfait zich in het intimisme niet thuis voelde. Al dateren enkele knappe schilderijen uit die tijd, de gevoelvolle en verfijnde, maar nogal bescheiden manier der intimisten weerstreefde zijn kloeke, bonkige natuur. Maar zeker heeft zijn korte trip door de rustige wereld der intimisten hem iets geleerd, nl. zijn vormexpressie van haar wilde haren te ontdoen, iets
| |
| |
waaraan hij zich in de jaren tussen de twee oorlogen niet bijster gelegen had laten liggen.’
Ja, dat staat er zo: niet bijster gelegen had laten liggen. Zullen we maar weer naar het feitenmateriaal gaan en - met al wat we nu weten - de doeken uit de tweede periode bekijken?
Boerin, meisje en geit, van 1937. Het is een voorbeeld van de overgang van expressionisme naar het zogenaamde animisme - of neo-humanisme - of intimisme. De boerin vertoont duidelijk expressionistische toetsen, het meisje duidelijk animistische.
Meisje met hoed, van 1940, vriendelijk, lief, gevoelig.
Meisjeskop, van 1941, is eerder sterk en eigenlijk al een voorbode van de derde periode.
Op weg naar huis, van 1942, is wel het duidelijkste voorbeeld van Malfaits gevoelige kunst uit de tweede periode. De gevoeligheid dreigt gevoelerigheid te worden.
Het atelier in dit kunstenaarshuis ligt op de eerste verdieping met het raam dat uitziet op het noorden.
Op de ezel staat nog een aangezet schilderij met harkers en verder nog een ander dat bijna is afgewerkt.
Er is in dit ruime vertrek weinig dat de aandacht afleidt: boven een oude commode een pijpenrek met pijpen die buiten gebruik zijn.
Boven op een oude kast een verzameling potten - al wat nodig is om een stilleven te stofferen.
In een hoek dan nog het alaam van de boer: de pik met haak en de dorsvlegel. Nog een ander typisch stuk is deze kap van een boerin die op het land werkt.
*
Komt dan na 1945 uw derde en voorzeker grootste periode.
Het is in feite de synthese van de twee voorgaande periodes. Men heeft deze derde periode het realistisch expressionisme genoemd en ik vind die bepaling niet slecht. Een schilderij wordt nu
| |
| |
volledig synthese, alle anekdoten vallen weg.
Iemand heeft gezegd dat deze periode de synthese zou zijn van uw kunde van het abstracte en die van het concrete. Heeft het abstracte u ooit aangetrokken?
Nee. Ik heb de steun van de natuur nodig. Is de natuur er niet, dan is mijn schilderij niet goed. Voor anderen kan dat wel zijn maar ik fantaseer niet. Trouwens, een schilderij is altijd abstract. Als ik soms zou doordrijven, zou een doek abstract kunnen worden. Maar ik hou vast aan de realiteit. Een duidelijk voorbeeld is mijn Sneeuwlandschap van 1963. Ik heb de werkelijkheid rondom mij altijd nodig gehad, niet om ze te copiëren of slaafs uit te beelden maar als bron van inspiratie en dat zowel voor de vorm als voor de sfeer. Wat men de inhoud noemt van een schilderij, dat dus wat voorgesteld wordt, vind ik zeer belangrijk. Een paard schilderen is niet hetzelfde als een geit schilderen!
Van paarden gesproken. Vanaf 1957 schildert u ruiters, die ook sterk onder de invloed van het expressionisme staan.
Ik heb eigenlijk altijd paarden geschilderd maar dat waren dan boerenpaarden en koerspaarden van de kleine koersvelden. Sinds ik hier woon schilder ik rijpaarden, zoals ik ze hier in de dreef geregeld zie voorbijkomen. Een ruiter op een paard heeft uit zichzelf een perfecte stijl. Ge hebt het zo maar op doek te zetten!
U hebt opvallend veel geiten geschilderd en zeiden of nooit een schaap.
Een geit is veel pittiger dan een schaap, dan een schaap met vacht tenminste. In een geschoren schaap zit nog lijn!
| |
| |
Portretten hebt u wel gemaakt.
Maar toch niet veel. Ik voel niets voor werk op bestelling. Om het portret van mijn dochter of van Christine of Hilda te schilderen was ik volledig vrij. Maar toch, ik schilder niet graag portretten. De eerste vereiste van een goed portret is dat het goed geschilderd moet zijn. En dan is het altijd interpretatie.
En stillevens?
Niet veel. Ik schilder dat zo graag als iets anders en ik weet niet waarom ik dat niet méér gedaan heb. Een goed voorbeeld is De snoek, een groene snoek in een harmonie van geel en goud. Een ander goed stilleven is nog dat met een makreel.
Op uw expositie in Oostende hangen ook tekeningen.
Ik heb altijd zeer veel getekend. Ik heb vaak achter de boeren op het land gelopen om ze in tekening te zetten. Die kleine tekeningen heb ik dan groter gemaakt en veel ervan heb ik altijd in mijn schilderijen gebruikt. Tekenen is voor een schilder een nodige oefening.
U woont in Sint-Martens-Latem aan de Leie. Maar de Leie hebt u nooit geschilderd.
Nee, ik kan die niet schilderen. Ik zie ze graag maar voor mij mist ze iets picturaals. Ik heb ze bijna nooit geschilderd.
*
Er zijn dan de doeken uit de derde periode. Laten we eerst nog even nagaan hoe Urbain van de Voorde ze karakteriseert: ‘De verandering die men niettemin seffens kon vaststellen, bleek hierop neer te komen dat hij een synthese had weten te verwe- | |
| |
zenlijken tussen zijn expressionisme en zijn intimisme, in die zin dat dit laatste hem tot een bezonkener vorm van het eerste bleek te hebben gebracht. Men kan zeggen dat de schilder daarmee zijn definitieve weg heeft gevonden. Niet in de verhevigde deformaties van zijn eerste periode lag voor hem het artistieke heil, maar integendeel in minder felle formele vertolkingen, in zulke die, het natuurbeeld vereenvoudigend, het niet dan lichtelijk vervormen.’
En wat verder heet het: ‘Maar dank zij die a.h.w. organische ontwikkeling behoren Hubert Malfaits recente schilderijen tot de merkwaardigste, die tegenwoordig voortgebracht worden.’
En dan de doeken:
Christine, uit 1959, een meisjesfiguur, een doek waarop een artistiek kenner als Léon de Smet verliefd was.
De was, van 1962, heeft weer de overwegende expressionistische toets. Het thema staat weer dichter bij het leven dan bij de schilderijen uit de vorige periode.
Boer met koe, uit 1963.
Oogst met twee figuren, uit 1964.
Uitstap, eveneens van 1964. Commentaar van Urbain van de Voorde: ‘Elders is het, bespannen met een mostaardbruin paard, een gele kar, waarin boer en boerin op hun zondags uitgedost. De achtergrond is ingenomen door een dorp met kerktoren en klaar omlijnde huizen tegen diepblauwe lucht. Hierin herkent men motieven eigen aan Permeke en Gustaaf de Smet, anders te pas gebracht maar steeds getuigend van de onverbreekbare verwantschap die alle schilders van de “Latemse” groep der Vlaamse expressionisten opleveren. Dat zijn de elementen waaraan een schilderij zijn waarde dankt, meer dan aan de richting waartoe het behoort of aan het onderwerp dat het behandelt.’
De oogst, van 1965, met figuren die overheersen en sterker zijn dan het landschap.
De aardappelrooiers, ook van 1965, waarde natuurlijke kleur de sterkte aan geeft.
| |
| |
U bent de jongste van de Latemse school. Ziet u opvolgers?
Nee. Er komen hier jonge schilders wonen om in de aureool te leven. Latem is een aantrekkingspunt maar het is niet omdat ge er woont dat ge een goed schilder zijt.
Wie waren uw beste vrienden?
Ik heb niets anders dan vrienden gehad. Een goede vriend is Richard Minne geweest. Ik lees hem het liefst van alle schrijvers. Hij was een eerlijk mens. Hij was niet zoveel van zeggen maar hij kon het raak zeggen.
Wat is de grootste kwaliteit van een mens?
Eerlijkheid.
En van een schilder?
Eerlijkheid, maar hij moet kunnen schilderen!
Uitzending: 22 augustus 1968.
Hubert Malfait overleed te Sint-Martens-Latem op 15 September 1971.
|
|