| |
| |
| |
Lodewijk de Vocht
Kerkstraat 36, 2232 's-Gravenwezel
Men zou zich hier in een middeleeuwse patriciërswoning wanen!
U moet niet overdrijven. Ik heb hier enkele dingen kunnen samenbrengen omdat ik ervan hou. Dat is trouwens een werk van jaren en ik tel er al enkele! Maar kijk maar eens rustig rond als u dat graag doet.
Indien ik het rustig zou doen, zouden wij er wel een hele uitzending van kunnen maken. Dat kastje daar met die figuren?
Dat zijn de twaalf apostelen. Vanwaar het komt en waarvoor het gediend heeft, weet ik niet. Het is in elk geval oorspronkelijk gotisch.
Het wandtapijt erboven?
Is een gobelin die de Verheerlijking van O.L. Vrouw voorstelt.
Het schilderij daar doet wel Rubensiaans aan?
| |
| |
Het komt ook uit het atelier van Rubens. Het oorspronkelijke bevindt zich te Berlijn. Zoals u ziet: Jezus en Sint Janneken. Maar bekijk dat kleine schilderij hier eens.
In elk geval een mooi ding.
Het zou een Breugel zijn.
Een vlucht naar Egypte.
Het is een tema waar ik een zwak voor heb. Het is een voorliefde die ik opgedaan heb toen we in het begin van de oorlog 1914 moesten vluchten. Ik heb toen gedacht: wat een geluk is het een thuis te hebben. Ik heb hier trouwens in de voorhal een tekening van Van Raemdonck, die deze uittocht met aangrijpende details illustreert. Ik heb hier in een andere kamer nog een Vlucht naar Egypte die aan Jordaens wordt toegeschreven. Die heb ik ontdekt op een zolder in Herentals!
Dat noem ik geluk hebben! U hebt dat tema dan ook wel in muziek uitgewerkt.
In zekere zin ja. Precies in 1914 heb ik een symfonisch gedicht geschreven dat In ballingschap heet. Ik was toen op de vlucht in Nederland en heb het werk op enkele dagen moeten afmaken. Ik heb er nacht en dag op doorgewerkt. Het wordt nog altijd uitgevoerd.
Het tema blijft helaas aktueel. En dat mooie beeld?
Is een Antwerpse Lievevrouw uit de 16de eeuw.
Rubens, Jordaens, Breugel, 16de eeuw. Het is een bezit om een museum jaloers te maken.
Toe, toe. Daar hebben ze toch nog mooiere dingen.
Is dat uw werkkamer?
| |
| |
Eigenlijk niet, die is boven. Maar ik musiceer hier soms wel. Als er bezoek komt, ontvang ik dat hier.
Bij de prachtige schouw.
Ja, die komt van Schilde, uit het huis van burgemeester Van Cauwenbergh, u weet wel, de burgemeester waar Conscience nog al eens op bezoek kwam.
Dat Kristusbeeldje daar lijkt me ook al zeer oud.
Is het ook en ik hou er veel van. Het drukt zo pregnant het lijden uit en geeft toch een indruk van rust.
U hebt hier wel een rustige woonplaats gekozen. Bent u hier geboren?
Nee. Ik ben in Antwerpen geboren. Toen ik hier 25 jaar geleden dit landhuis liet bouwen, was het inderdaad een rustige plek. Nu is het helaas zo niet meer. Op de weg hier voor de deur is er druk verkeer. Maar ik heb onlangs een plekje ontdekt dat een echte oase is van stilte en natuurschoon. Daar ga ik nu dikwijls werken.
De omgeving, het kader beïnvloedt u dus bij uw werk?
O ja. Op die plek kan ik soms op een paar uur klaarkomen met werk waar ik anders dagen op zit te zwoegen.
Uw huis zelf hebt u ‘Krekeloord’ genoemd?
Kon ik een betere naam bedenken?
Muls publiceerde zopas een mooi boek over u en uw werk bij het Davidsfonds en ik heb dat met veel profijt gelezen. De eerste bladzijde van het boek is als het begin van een sprookje of de aanloop tot een gedicht. Ze heeft me trouwens sterk doen denken aan de jongen in Gorters ‘Mei’, die fluitend langs de watergracht gaat:
| |
| |
‘Als 'n jonge vogel fluitend, onbewust
Van eigen blijheid om de avondrust.’
Ik heb daar nooit aan gedacht maar ik vind de reminiscentie geweldig sympatiek. In elk geval is wat daar staat echt gebeurd. Ik was toen tien jaar. Op een zomeravond wandel ik door de straten van Oud-Antwerpen. Het was een prachtige avondschemering en ineens begin ik te zingen, zo maar te zingen uit pure vreugde, precies zoals een vogel. Emiel Wambach, die toen koraalmeester was van de katedraal, kwam daar toevallig voorbij en vraagt mij of ik niet in zijn koor wilde komen zingen. Mijn ouders vonden het goed en zo ben ik koraal geworden.
U hebt Wambach dus goed gekend?
Ik heb hem drie jaar gehad als leider van het koor. Hij was een typische verschijning en zeer sympatiek. Hij heeft voor mij verschillende werken geschreven, o.m. zijn Stabat Mater, waarin de solo opzettelijk voor mijn sopranostem werd gekomponeerd. Hij noemde mij de kleine Louis en die bijnaam heb ik als jongen lang gedragen.
Lag de weg naar de muziek daarmee voor u open?
Voor ik ooit muziek geleerd had, was alles muziek voor mij en ik trachtte dit al vroeg uit te drukken. Nog voor ik naar het conservatorium ging, trachtte ik al muziek te schrijven. Dat was muziek bij het bekende gebed Sub tuum praesidium (onder uw bescherming). Ik heb dat toen neergeschreven in alle eerlijkheid, zoals ik dat nu nog steeds probeer. Eigenaardig genoeg is dat gebed in mijn later leven nog eens naar boven gekomen. Toen we hier bouwden, waren er een aantal ankers nodig voor het huis. Ik organizeerde onder mijn kinderen een wedstrijd om in die ankers een spreuk te verwerken, toepasselijk op ons huis. Een van mijn zonen won met de spreuk: ‘Sub tuum
| |
| |
praesidium’ en die staat nu in ankervorm op de muren van mijn huis.
Een mooi symbool! U bent dan dus naar het conservatorium gegaan en had Peter Benoit nog als direkteur?
Ja. Vijf maanden later is hij gestorven. Maar ik blijf dankbaar dat ik hem heb mogen kennen. Ik was nog wel klein maar hij heeft op mij een onvergetelijke indruk nagelaten.
Hebt u in die jaren nog meer gekomponeerd?
Ja. Toen ik 15 jaar oud was, heb ik eenvoudige muziek geschreven bij het gedicht van Gezelle: Jesu allerliefste Kind. Het is mijn eerste bekroning geweest. Datzelfde jaar - het was in 1902 - heb ik ook mijn eerste kantate geschreven. Ter gelegenheid van de zeshonderdjarige herdenking van de Guldensporenslag had C. de Grauwe een kantate gedicht: Groeninger Grootheid. Ik was lid van de Sint-Augustinuskring die het werk zou uitvoeren en werd aangezocht om de muziek erbij te schrijven. Zonder enige voorstudie van harmonie of contrapunt heb ik het geprobeerd en achteraf heb ik de uitvoering ook gedirigeerd. Het werd goed ontvangen.
Op 15 jaar! U was wel een wonderkind!
Wel nee. Mozart was een wonderkind. Ik heb toen eenvoudig eerlijk en oprecht proberen uit te drukken wat in mij leefde. Ik heb dat trouwens heel mijn leven proberen te doen. En ik meen ook dat ik in dezelfde stijl ben blijven werken.
Daarmee had u dan wel definitief uw weg gevonden.
Wel, zo eenvoudig was dat nog niet. Mijn ouders wilden mij op een bureau zetten. Ik moest mijn brood verdienen en met het geld dat ik verdiende, mocht ik studeren. Ik heb dat dan op mijn eigen manier gedaan en van alles gedaan,
| |
| |
ook op bals gespeeld en zo. Toen ik 16 jaar was, werd ik violist bij de Nieuwe Concerten en ben dat gebleven tot in 1910. Ik heb daar ontzettend veel geleerd. De grootste dirigenten uit die tijd traden er op: Richard Strauss, Hans Richter, Siegfried Wagner, Stravinsky en zovele anderen. Ook geniale solisten heb ik daar leren kennen: Eugène Isaye, Pablo Casals. Het was voor mij een veropenbaring en ik heb van deze meesters van de interpretatie voor mijn leven geleerd hoe zij dezelfde grondprincipes van stijl en voordracht toepasten, dezelfde elementaire regels als nog steeds bij het zingen van het eeuwenoude gregoriaans dienen in acht genomen.
En hoe zat het met het scheppend werk?
In 1906 werd mijn Avondschemering, een symfonisch stemmingsbeeld, gecreëerd en het volgend jaar een van mijn liederen met orkest: Lentemorgen. De vuurproef heb ik echter doorstaan in 1908. Toen had er een koncert plaats dat ik vrij onverwacht moest dirigeren en waarvan het tweede deel volledig gewijd was aan eigen werk. Daar was o.m. de première bij van Dageraad, een symfonisch gedicht.
Even uitrekenen. Hoe oud was u toen? Geboren in 1887. Dus 21 jaar! Ik kan begrijpen dat juffrouw Belpaire daar met zoveel entoesiasme over heeft geschreven in haar tijdschrift ‘Dietsche Warande en Belfort’. Zij noemt uw werk daar ‘een rijke uitstorting van een rijk gemoed’ en heeft niet genoeg woorden om uw lof te zingen.
Hoe weet u dat zo precies?
Muls verwijst naar die bespreking en dat heeft me nieuwsgierig gemaakt. Daarom ben ik het even gaan nalezen. Juffrouw Belpaire was u wel genegen.
Zij was de Moeder van de Vlaamse kunstenaars en voelde veel voor muziek. Zij had haar eigen strijkkwartet in haar
| |
| |
huis op de Markgravelei: ik speelde er viool naast Lodewijk Ontrop, kunstschilder Albert Crahay was er de altist en Arthur van Sintryen de cellist.
Dat is wel de reden dat ze ‘een hoge Vrouwe’ werd genoemd. U bleef ondertussen doorwerken.
In 1910 mocht ik een nieuw werk van mijn hand dirigeren: Meizangen. Stijn Streuvels was er speciaal voor naar Antwerpen gekomen. Nog datzelfde jaar mocht ik de Klassieke Concerten te Antwerpen dirigeren, uitsluitend klassiek werk: Haydn, Mozart, Schumann en vooral Beethoven. Ik had er zo hard op gewerkt dat ik al de stukken geheel uit het geheugen kende en zonder partituur dirigeerde!
En toen was u drieëntwintig jaar. La valeur n'attend pas le nombre des années.
Laten we zeggen dat ik een beetje geluk heb gehad. Zelfs de omstandigheden dienen soms een kunstenaar. Wel heb ik zeer hard gewerkt.
Hard werk schenkt nog geen begaafdheid en talent. In die tijd was u ook aan de katedraal verbonden?
Ja, in 1912 werd ik aangesteld als kapelmeester van de O.L. Vrouwkerk, als opvolger van Emiel Wambach, die zelf tot direkteur van het Koninklijk Vlaams Konservatorium werd benoemd en daar Jan Blockx ging vervangen.
Een trits van bekende namen in onze muziekwereld. Wat is de funktie van kapelmeester?
Hij is de leider van het zangkoor van de hoofdkerk. Deze schola moet in de eerste plaats zingen bij de kerkdiensten. Maar wij hebben ook koncerten gegeven in en buiten Antwerpen. Ik ben kapelmeester gebleven tot in 1950. Toen werd ik op pensioen gesteld.
| |
| |
Deze schola onder uw leiding is voor Antwerpen een echte glorie geweest. Deze aktiviteit heeft natuurlijk ook invloed gehad op uw scheppend werk.
Jawel. Het voortdurend samenwerken met het kerkkoor heeft mij gestimuleerd om religieuze muziek te schrijven. Mijn engelenmis b.v. heeft haar ontstaan daaraan te danken.
Als de naam De Vocht wordt uitgesproken, voegt men er gewoonlijk onmiddellijk de naam Caecilia-koor bij. U bent er de geestelijke vader van.
De Chorale Caecilia werd gesticht in 1916. Juffrouw Constance Teichmann had een dameskoor opgericht voor liefdadige doeleinden. Op zeker ogenblik werd ik aangezocht daarvan de leiding over te nemen en op aandringen van vrienden heb ik dat aanbod aanvaard. Ik noemde het koor de Chorale Caecilia en maakte er onmiddellijk een gemengd koor van. Het was mijn bedoeling met dit koor, absoluut belangloos, grote koncerten te geven. Wij gaven voor het eerst een koncert in 1916 met een programma Vlaamse Volksliederen, ten voordele van de behoeftigen.
Het is zeker ondoenbaar al de prestaties van de Caecilia te vermelden, maar aan de meest geslaagde uitvoeringen zou u toch even moeten herinneren.
Laat eens zien. Ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest van drukker Christoffel Plantijn voerden wij in het Plantijnmuseum een reeks a-capella-koren uit de zestiende eeuw uit. In 1921 had dan het Beethoven-festival plaats, door de stad Antwerpen georganizeerd. Het was een reeks van 12 grote koncerten waarvoor een enorme belangstelling bestond. De mensen schoven van 's morgens vroeg aan om kaarten te kopen en tegen alle traditie in maakte deze grootscheepse onderneming boni.
Dat is ook wel enig in de annalen!
| |
| |
De jaren daarna waren ook goed. Toen ik in 1922 direkteur werd van de Nieuwe Concerten werden de mogelijkheden weer groter. Vijftien jaar lang heb ik daar de belangrijkste en klassieke werken mo gen dirigeren. Jaar in, jaar uit was de opera, waar de uitvoeringen plaatsvonden, in abonnement uitverkocht. De grootste zangsolisten uit binnen- en buitenland traden daar op en ook de markantste pianisten van de tijd: Serge Prokofieff is er geweest en José Iturbi, Walter Gieseking en Arthur Rubinstein. Ook werd er een beroep gedaan op de meest vooraanstaande pianisten als b.v. Jacques Thibaud en cellisten als Pablo Casals. Het was een gouden tijd.
Inderdaad allemaal grote namen. Ging u met uw koor ook naar het buitenland?
Toch wel. In 1927 verzorgden wij de wereldkreatie van de Orestie van Darius Milhaud, op tekst van Paul Claudel. Geen enkel koor durfde dit werk aan en de Caecilia is twintig jaar lang het enige koor geweest dat het uitvoerde. Het is een triomf geweest. In 1928 zijn we ermee naar Parijs gegaan: koor en orkest bestonden uit 300 man en we hadden een speciale trein nodig! De eerste dag hebben wij in de Salle Pleyel de Mattheus-Passie van Bach uitgevoerd op Nederlandse tekst. De volgende brachten wij werk van Mozart en de eerste uitvoering in Parijs van Les Eumenides van Darius Milhaud. Het was een triomf zonder weerga.
In die tijd lieten de Vlamingen zich in Parijs blijkbaar nogal gelden. Met jaar daarvoor, in 1927, is het Vlaamse Volkstoneel daar ook in het Nederlands gaan spelen en heeft daar ook een boodschap van vernieuwing gebracht en veel sukses geoogst. Wie zich in Parijs kan laten gelden, wordt gehoord in de wereld, wordt wel eens gezegd. Hebt u dat ondervonden?
In zekere zin, ja. Ik kreeg aanbiedingen uit vele landen,
| |
| |
ook uit Amerika, om te komen dirigeren, maar ik ben daar niet op ingegaan. Ik voelde weinig voor een bohemerleven. Ik verkoos in eigen milieu te blijven en mijn roeping van toondichter te volgen. Onze uitvoering zelf is wel de wereld ingegaan. Columbia is in 1929 naar Antwerpen gekomen om de Orestie van Milhaud op plaat vast te laten leggen. Toen Milhaud de proeven te beluisteren kreeg, zond hij me een telegram: C'est merveilleux. Ik was er echter helemaal niet tevreden over en stelde mijn veto tegen de reproduktie. Columbia heeft dan, niettegenstaande de hoge kosten, een tweede opname laten maken, die heel wat beter was.
Bent u nog vaker in Parijs geweest?
In 1937 voor de wereldtentoonstelling. Ik ben er met ons Nationaal Orkest en de Caecilia de Psaume CL van de Franse komponist Florent Schmitt gaan uitvoeren, a-capella-werken van Joseph Jongen en mijn grote Symphonie voor koor en orkest. Ik werd met de Caecilia vereerd met de hoogste onderscheiding, gedeeld met Furtwängler als dirigent van het Berlijns Philharmonisch Orkest.
Een onderscheiding die kan tellen!
Parijs heeft ons altijd goed ontvangen. In 1947 zijn we er een uitvoering gaan geven van Jeanne d'Arc au Bûcher van Paul Claudel en Arthur Honegger. Koningin Elisabeth, Claudel en Honegger woonden de opvoering bij in het Thé^atre des Champs Elysées. De ovatie bij het einde hield een kwartier lang aan! Ik heb daar kostbare getuigenissen van. Toen wij het werk voor de eerste keer uitvoerden, zei Claudel: ‘Notre cher Louis de Vocht, ce génie de chef d'orchestre, nous a révélé notre oeuvre. II a créé “Jeanne” avec nous.’ En Honegger schreef me later deze brief: ‘Je lui dois les inoubliables auditions du Roi David, de Judith, des Cris du Monde, de cette Jeanne d' Arc au Bûcher qui est presqu'autant à lui qu'à moi, tant il a fait pour elle.’
| |
| |
Zulke getuigenissen vergoeden voor veel onbegrip en tegenwerking. Honegger had de hoogste waardering voor het Caecilia-koor. Toen His Master's Voice Jeanne d'Arc au Bûcher op de plaat wilde brengen en Honegger verzocht werd de uitvoering te willen dirigeren, heeft hij het aanbod afgewezen en gevraagd dat ik het met het Caeciliakoor zou doen. Honegger kwam de opname bijwonen in Brussel, stond in het koor, zong en reciteerde mee... en het werd een wereldsukses. Dat zijn herinneringen die goed doen.
Kan ik me voorstellen. Ik heb trouwens gelezen dat ook Milhaud en Stravinsky u hoge lof hebben toegezwaaid. Trad u nog ergens anders op in het buitenland?
Voor de oorlog in Duitsland en na de oorlog verschillende keren in Nederland. Het Concertgebouw van Amsterdam vroeg mij, na Mengelberg, de Mattheus-Passion uit te voeren met koren en orkesten van ginder. Dat is ook een groot sukses geweest. Het entoesiasme van het groot publiek was gewoon niet te stillen. In het kader van het Holland-Festival zijn we dan nog enkele keren terug geweest.
Een vraag die mij een beetje intrigeert: hoe gebeurt de rekrutering voor het Caecilia-koor, want in feite zijn dat toch geen beroepszangers.
De vrienden brengen de vrienden aan. Alle standen van de maatschappjij doen eraan mee: dokters en advokaten zingen er naast werklieden en bedienden. Ook de politieke of religieuze overtuiging speelt geen rol. Het enig criterium is de stem en de liefde voor de muziek. Allen verlenen hun medewerking geheel belangloos en verbinden zich van geen ander koor deel uit te maken. Er heerst een uitstekende geest onder de zangers. Iedere donderdagavond houden zij vrij voor de wekelijkse herhaling.
| |
| |
U zei daarnet dat uw werkkamer boven was. Zouden we daar nog niet even een kijkje mogen gaan nemen?
Graag. U moet wel een beetje klimmen, het is op de tweede verdieping.
Hier waait dan de geest van de schepping!
Niet alleen dat, het is ook een oord van verpozing en studie. Ik verzamel hier alle dingen waarvan ik hou, namelijk al wat oud is.
Dat hebben we aan de schilderijen beneden al gezien.
Dat is ook nog een hobby van mij: oude schilderijen restaureren! Dat doe ik dan weer in een andere kamer. Het is delikaat werk maar het passioneert me. Ik heb hier ook enkele inkunabels.
Inkunabels! Drukken van vóór 1500! Dat zegt u zo maar gewoon.
Ik heb die met een klein beetje geluk kunnen bemachtigen. Kijk maar eens: dit is Van de Levene ons Heren. Ik vind die tekst zo prachtig. Hier hebt u een getijdenboek. Dat is een kroniek van Brabant. En hier heb ik een echt handschrift van Streuvels!
Gelukkig man. Het is dus hier dat u komponeert?
Eigenlijk is dat een complex geval. Het gebeurt in de afwezigheid van uzelf. Ge hoort dan muziek - daarom moet ge precies alleen zijn. De modernen zeggen wel dat de inspiratie niet bestaat. Voor mij bestaat ze wel. Ge krijgt een ingeving, de intuïtie van een droom of een schoonheid. Als ge dan de muziek kunt vastleggen in enkele noten, hebt ge de kern. Dan komt de kontrole, soms op de piano. Orkestratie gebeurt buiten de piano, dat moet ge innerlijk horen. Het orkestwerk schrijf ik op die hoge tafel daar.
| |
| |
U hebt heel wat gekomponeerd: missen, kantaten, horen en het is natuurlijk niet mogelijk over al uw werken te spreken. Maar wat beschouwt u zelf als uw voornaamste werk?
Daar moet ik een genuanceerd antwoord op geven. Mijn grootste werk is Symphonie voor koor en orkest. Het meeste plezier heb ik gehad aan mijn Concerto voor blokfluit en orkest, dat verleden jaar werd uitgevoerd. Er is dan ook nog Concerto voor viool en voor cello dat in opdracht van de Belgische regering werd opgenomen en dat in de internationale katalogus kwam.
In feite heeft een kunstenaar altijd een reden om van elk werk te houden. U hebt ook voor heel wat liederen muziek geschreven.
Dat zullen er wel meer dan 200 zijn, denk ik. Ik heb dat heel mijn leven gedaan. Alleen in Jaarkrans staan er meer dan 100.
‘Jaarkrans’ is die cyclus van geestelijke liederen die u samen met Pastoor Cuppens tot stand hebt gebracht. Hoe hebt u mekaar gevonden?
Toen ik achttien jaar was, ontmoette ik priester Cuppens ten huize van juffrouw Belpaire. Hij hoorde me daar een eigen gekomponeerd lied spelen en zingen - het was Jesu allerliefste Kind van Gezelle - en vroeg me om een cyclus liederen te komponeren over het kerkelijk leven. Hij zou de verzen leveren.
Het is ook Cuppens die de tekst van het bekende lied ‘O.L. Vrouw van Vlaanderen’ dichtte, waarvoor u de muziek hebt geschreven.
De Franse kardinaal Verdier hoorde dat lied eens door Gentse meisjes te Lourdes zingen en heeft toen gezegd: Ik
| |
| |
versta niet wat die meisjes zingen, maar ze hebben prachtige liederen. Priester Cuppens en ik hebben in heel Vlaanderen en ook in Nederland vele liederavonden gegeven om onze liederen bekend te maken. Vele liederen hebben achteraf ook een Duitse en Franse vertaling gekregen.
Werden ze in het buitenland ook goed ontvangen?
Ze werden er soms beter gewaardeerd dan bij ons. U kent dat bekende vers van Rodenbach Stoet. Het groot Domkoor van Aken heeft dat ingestudeerd en op zijn Europa-tournee gezongen. Het werd hun meest gezongen repertoriumnummer. In vele steden werd het gebisseerd en te Rome zelfs tweemaal.
Geen sant in eigen land! Bent u met nieuw werk bezig of hebt u er misschien pas klaar?
Ik heb er pas een klaar waar ik hard aan heb gewerkt. Een mis voor Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Voor enkele tijd stuurt mijn uitgever in Nederland mij een brief door van het Vaticaan, die bij hem op mijn naam was geadresseerd. In die brief werd mij gevraagd een mis te willen komponeren speciaal voor het eeuwfeest te Lourdes. Ik heb er met hart en ziel aan gewerkt en de partituur is nu af en verzonden.
De muziek staat hier in huis wel centraal?
Er wordt hier veel gemusiceerd. Al mijn kinderen zingen en ook mijn 17 kleinkinderen.
Uitzending: 8 juli 1958.
Lodewijk de Vocht overleed op 27 maart 1977.
|
|