| |
| |
| |
Kardinaal Suenens
Wollemarkt 13, Mechelen
Hoe moet ik u aanspreken... Eminentie?
Daar hebt ge volle vrijheid in. Zeker niet met eminentie, maar voor de rest laat ik het aan u over. Gij moogt kiezen.
Ik wil me schikken naar het gebruik!
Ze beginnen nu veelal te zeggen ofwel meneer de kardinaal, gelijk ge zegt, ofwel meneer de bisschop, zoals men meneer de deken of meneer pastoor zegt. Ik denk dat dat het simpelste is.
Hoe spreekt u de paus aan als u bij de paus komt?
Ik heb nog nooit de gelegenheid gehad voor dat probleem te staan. Als ge binnenkomt, dan omhelst ge de paus, of hij omhelst u, en de konversatie schiet in gang zonder dat daar die protokolaire aspekten bij te pas komen.
Zou u zeggen meneer de paus?
Ik zou zeker niet zeggen meneer de paus.
| |
| |
Wat zegt u als u bij de koning komt?
Daar zeg ik sire.
Niet meneer de koning?
Neen, neen, ge moet de gebruiken nemen zoals ze zijn. Romein met de Romeinen.
Een kardinaal wordt wel eens een prins van de Kerk genoemd. Bent u een kind van rijke ouders?
Ik voel daar niets voor, voor die titel. Dat is nog middeleeuws of liever renaissance. We zouden dat best maar begraven. Nee, ik ben een kind van ouders die niet rijk waren. Mijn vader is vroeg gestorven, wat voor mij betekende dat ik als jongen in armoede heb geleefd, maar dan in verborgen armoede. Mijn vader was biersteker in de strikte zin van het woord. Hij heeft dat beroep drie jaar en half uitgeoefend tijdens mijn leven, plus nog enkele jaren ervoor. Dan hebben mijn ouders die kleine brouwerij verkocht en mijn moeder heeft geleefd van de kleine rente die het geld van die verkoop had opgebracht. Ze was gelegen bij het Zuidstation. Ge kunt u wel indenken dat dat niet veel was, die kleine rentjes van voor de oorlog, voor een weduwe die dat geld dan ook stilletjesaan heeft zien versmelten en die nooit heeft willen gaan werken om haar leven te kunnen wijden aan mijn opvoeding. Dat is van harentwege een grote edelmoedigheid geweest. Ze wilde ook nooit iemand 's avonds ontvangen, omdat we licht moesten sparen. Er waren maar drie kamers in het huis. Dat heeft een weerslag gehad op mijn eigen leven, want ik heb in mijn jeugd alles leren uitcijferen, tot het minste stukje papier toe. Ik herinner me dat ik mijn werk, in plaats van het te maken op een gewone grote bladzijde, in klein geschrift op de helft van een bladzijde neerschreef. Dat geeft een stempel aan een jongen, die dan ook nog later
| |
| |
in een kollege terechtkwam waar vooral kinderen van de burgerij waren. Het gebeurt mij nu nog dat ik spontaan ergens het licht ga uitdraaien als ik het nutteloos zie branden.
Uw vader was een geboren Brusselaar?
Nee, hij is geboren in Sint-Martens-Lennik. Van vaderskant zijn we van het Pajottenland, van moederskant van de Kempen, van Geel. Ik ben geboren in Brussel.
Ik heb me laten vertellen dat pater Stracke familie van u was.
Dat is inderdaad zo. Hij was mijn kozijn, maar ik heb hem niet speciaal gekend. Ik heb hem, denk ik, rechts of links ontmoet, maar niet speciaal in familieverband. Hoe bent u daar achter gekomen?
Eigen informatiedienst! Via uw moeder bent u dus van Kempense afkomst. Mag ik u dan wel een autentieke Brusselaar noemen?
Ik ben een Vlaming van Brussel, in die zin dus: geboren te Brussel uit Vlaamssprekende ouders, aan de twee kanten.
Ik heb me ook laten vertellen dat u als jongen het proces van Borms hebt bijgewoond.
Wel, u is zeer goed ingelicht. U moet wel een speciale opsporingsdienst hebben. Het is in elk geval zo. In die tijd hadden wij als onderpastoor in Helmet, in Schaarbeek, Benoit Meeus, die nu nog leeft en pastoor is in Kortrijk-Dutsel. Hij kwam toen juist uit het seminarie. Als misdienaars van de jonge onderpastoor gingen wij nogal veel met hem wandelen en zo meer, en toen hij naar dat proces van Borms ging kijken, was ik zeer nieuwsgierig en ben met hem meegegaan. Maar ik ben daar met klank buitengevlogen omdat ik geen identiteitskaart had! Daarmee weet ik daar
| |
| |
niet veel over te vertellen. Ik had veel interesse voor al wat met politiek te maken had. Ik ben dikwijls naar de Kamer geweest om de redevoeringen te horen van de grote mannen van die tijd: Poullet, de Broqueville, Hanquart, Woeste, Emile Vandervelde. Ook Van Cauwelaert en Huysmans in die eerste jaren. Het interesseerde me te zien hoe het politieke leven zich afspeelde. Ik heb daar veel bij geleerd, moet ik zeggen.
U was enig kind thuis. Heeft u dat niet een beetje eenzelvig en vrij zwijgzaam gemaakt, wat nu nog te merken zou zijn?
Zwijgzaam misschien niet, maar dat heeft toch wel zijn invloed gehad. Ge zijt daar alleen, dus staat ge volledig buiten elk sociaal verband. Dat geeft u kans om te lezen en te studeren, misschien gemakkelijker en meer dan jongens die in een gezin met broers en zusters moeten studeren en hun huiswerk maken. Het huiswerk gebeurde bij ons in volle stilte. Ik heb oneindig veel boeken gelezen. Het feit dat een jongen zijn vader niet meer heeft, brengt ook allerlei problemen mee, die een zoon anders van zijn vader leert oplossen. Ik veronderstel dat alle jongens weten hoe dat ge elektriciteit moet repareren en andere zaken van die aard, die evident zijn, maar die iemand u moet aanleren. Een vaderloos kind moet dat stilletjesaan ontdekken én op zijn eigen houtje.
In welke taal hebt u onderwijs gekregen?
Lager onderwijs heb ik dus in het Nederlands gedaan. En dan ben ik in Boom terechtgekomen.
Hoe bent u in Boom gekomen?
Dat is een hele geschiedenis. Na de dood van mijn vader is mijn moeder na een paar jaar gaan wonen in Klein Willebroek. Mijn nonkel, Janssens, Edouard Janssens, - want er is een zekere verwarring in Klein Willebroek, omdat de
| |
| |
volgende pastoor ook Janssens heet. Iedereen heet Janssens! Die nonkel pastoor had daar in Klein Willebroek een grote pastorie en hij had gaarne dat mijn moeder daar kwam wonen, zowel om wat hulp te hebben als om die grote pastorie wat te meubileren. Ik ben er mee naartoe gegaan. Mijn moeder had eerst gevraagd of daar wel een kollege was in Klein Willebroek en nonkel pastoor had ja gezegd. Toen we er aankwamen, bleek dat kollege niet in Klein Willebroek maar in Boom te zijn. Ik ben daar in de 8e terechtgekomen maar eigenlijk was ik beter in de tiende begonnen! Als kind van acht jaar moest ik elke dag de baan op en werd dan nog door bruggen opgehouden, eerst die van het Sas van Klein Willebroek en dan de grote brug. Dat was nog die fameuze houten brug. Ge moest een cent betalen iedere keer dat ge erover moest. Die cent was misschien nog het ergste niet, maar ge stondt daar zeer lang voor. Ik kwam dan telkens een half uur te laat in de klas aan. Na een jaar besliste moeder opnieuw naar Brussel te gaan wonen. Toen ze in Schaarbeek uit het station stapte, had ze twee duidelijke eisen voor de keuze van een huis: het moest kort bij de kerk en kort bij de school liggen. Ze vond die woning op de Square Riga. Daar ben ik bij de broeders Maristen op school geweest en daar was de voertaal ook Nederlands.
Dan bent u naar het Institut Ste Marie gegaan, een aartsbisschoppelijk kollege. Is er daar iets merkwaardigs voorgevallen?
In het begin was de moeilijkheid voor mij, zoals voor alle Vlaamse jongens, de overschakeling. Ik heb daar echt gesukkeld in de zesde en in de vijfde om weer op dreef te geraken. Vanaf de vierde is het zeer goed gegaan. Maar het vroeg toch tijd. Ik heb daar altijd onder geleden en sterk aangevoeld wat dat betekende. Voor de rest is alles normaal verlopen.
| |
| |
Voor Nederlands had u dan wel zeer goede cijfers?
Ik was daar eigenlijk de enige die Nederlands kende! Ik ben altijd de eerste geweest in dat vak, uitgenomen in de vijfde, waar de leraar Nederlands gaf in het Frans. Zelfs de grammatika was in het Frans. Hij kende er niet veel van. In die klas was ik niet gezakt, maar voor Nederlands was ik de eerste niet!
U hebt daar ook aan sport gedaan, dacht ik te weten.
Dat was mijn grote liefhebberij naast de studie en het lezen van boeken. Mijn passie was wat wij noemden balle au long en balle au mur, een kaatsspel dus. Na vier uur ging ik dat spel spelen in verschillende wijken van de stad, waar banen in kalk waren afgetekend. Of die er nu nog zijn, weet ik niet, met al die parkeernood zullen ze wel verdwenen zijn. Maar ge hadt er in mijn tijd een aan de Zavel en er was er ook een in de Sint-Rochusparochie. Nee, ik heb veel op straat gespeeld met de jongens van Schaarbeek. Ik was in dat balspel trouwens zo handig dat ik een van de kampioenen was van het kollege! Later, toen ik bij het leger was, speelde ik mee in de ploeg van de Cibiesten. Dat zijn mijn referenties!
U bent 17 jaar als u uit de retorika komt. U beslist dan priester te worden. Waarom?
Dat was al beslist toen ik in de 6e Latijnse aanlandde. Wat me, als kleine jongen, zo het meest getroffen heeft, was het idee dat het leven kort is, dat er daar een eeuwigheid is, en dat ge van dat leven iets moet maken dat betekenis heeft voor de mens. Waarmee kunt ge de mensen gelukkig maken? Wel met ze het beste en het diepste te geven dat ge ze kunt geven. Dat moet grosso modo zo het idee geweest zijn. Rondom mijn roeping heeft nooit een enkel ogenblik twijfel bestaan.
| |
| |
U gaat dan evenwel niet naar Mechelen, wat normaal zou geweest zijn, maar u wordt onmiddellijk naar Rome gestuurd en wel door Kardinaal Mercier. Hoe kende de kardinaal u?
Hij kende mij helemaal niet. Het is door een puur misverstand dat ik naar Rome werd gezonden. In mijn retorika hadden de vier beste leerlingen beslist priester te worden en drie van hen gingen naar het bisdom. De derde en de vierde waren de neefjes van een professor van Leuven en die had aan de kardinaal gevraagd de jongens naar Leuven te sturen, wat ook gebeurde. De direkteur had aan de kardinaal moeten vragen ook mij naar Leuven te sturen maar hij vergat dat te doen. Toen dat achteraf bleek, vond de kardinaal het te delikaat nog een derde naar Leuven te sturen en om de moeilijkheden op te lossen, heeft hij me naar Rome gezonden, naar dat soort universiteit dat de Gregoriaanse heet. Het was toen traditie dat een seminarist die naar Rome vertrok, afscheid ging nemen bij de kardinaal. Ook bij het begin en het einde van de vakantie moest hij hem gaan groeten. De kardinaal heeft mij bij mijn eerste bezoek gezegd: schrijf mij eens van tijd tot tijd. Ik heb dat jaren gedaan want ik ben zeven jaar in Rome geweest met een jaar interruptie, in 1924, om mijn legerdienst te doen in Beverlo bij wat ze toen de Cibi noemden.
Kardinaal Mercier is een grote figuur voor u en heeft ook invloed op u gehad.
Als wereldfiguur zeker, als man die op verschillende vlakken een grote rol heeft gespeeld. Mij heeft het meest getroffen de rol die hij op oecumenisch vlak heeft gespeeld. Vooral door de ‘Mechelse Besprekingen’ heeft hij grote indruk gemaakt.
Met die ‘Mechelse Besprekingen’ bedoelt u wel de eerste poging van toenadering van de Angelsaksische Kerk tot de
| |
| |
Rooms-Katolieke Kerk, waartoe Lord Halifax het initiatief nam.
Ja, ik heb hier in deze kamer de eerste vergadering bijgewoond. Kardinaal Mercier is daarmee bezig geweest tot op zijn sterfbed. Ik voel nu nog vandaag wat dat betekend heeft die eerste oecumenische dialoog, die eerste opening op die perspektieven van toenadering tussen de Kerken, nu al een halve eeuw geleden. Een gevolg daarvan is dat Mechelen in de Angelsaksische wereld een naam heeft en dat de kardinaal van Mechelen beschouwd wordt als de erfgenaam van deze traditie, wat vele deuren doet opengaan. Dom Lambert Beauduin, de stichter van de abdij van de benediktijnen in Chevetogne, heeft eigenlijk de oecumenische beweging gelanceerd. Hij heeft een verslag gemaakt over de mogelijke eenheid van de Kerken. Hij heeft in 1926 een kloostergemeenschap gesticht, die zich tot taak heeft gesteld de oecumenische problematiek te bestuderen en de oecumenische kontakten tussen de kristelijke Kerken te bevorderen. Hij was op dat stuk een echte pionier, ik zou zelfs zeggen een profeet voor zijn tijd en een groot denker. Dat opkomen van het beeld van een Kerk, die zich begon los te maken uit de engheid van een Kerk die met de Latijnse Kerk werd geïdentificeerd, heeft op mij grote indruk gemaakt. Welnu, kardinaal Mercier, die persoonlijk niet zo origineel was, heeft dat pionierswerk gesteund met zijn prestige. Mercier gaf klank aan ideeën, al was hij zelf niet zo kreatief.
Hetzelfde heeft hij gedaan voor de aktie van pater Lebbe, de Vlaamse lazaristenmissionaris die het aspekt van de universaliteit van de Kerk heeft beklemtoond en in die zin een beweging heeft doen ontstaan met als leidmotief: wie priester is in China, moet Chinees zijn met de Chinezen. Hij legde zich ook vooral toe op de vorming van een inheemse klerus en streed voor de benoeming van Chinese
| |
| |
bisschoppen. Iedereen lachte toen met dat voorstel en het leek onmogelijk maar Lebbe had gelijk: de universaliteit van de Kerk moet in elk land aangepast worden. Die strijd voor Chinese bissschoppen heeft lang geduurd en pater Lebbe heeft veel moeilijkheden gehad. Mercier heeft hem dan gesteund en gered, met het gevolg dat die zes Chinese bisschoppen er zijn gekomen. Dat zijn zo van die revoluties die ik heb meegemaakt. Nu schijnt dat allemaal evident maar toen was dat onwaarschijnlijk. Ik weet niet of u het boek gelezen hebt van Robert Hugh Benson dat De meester der aarde heet. Welnu, daar komt ergens een Chinese kardinaal in voor. Dat leek ons totaal onmogelijk. Wij identificeerden de hele wereld met onze Europese, met onze Latijnse mentaliteit. Wel, mensen als Beauduin en Lebbe hebben voor mij de wijde wereld opengemaakt. Ik heb maar ééns met pater Lebbe gesproken maar het is een gesprek van zeven uur geweest. Hij was echt een heilig man met grote ideeën.
Welnu, kardinaal Mercier heeft die ideeën op wereldvlak gebracht en daar was moed voor nodig want hij werd erdoor gekompromitteerd.
U hebt meer waardering voor de moed van Kardinaal Mercier dan voor zijn kreativiteit?
Het is niet zodanig zijn filozofie die hem groot maakt. Hij heeft op dat stuk een initiatief genomen dat zeer nuttig was, maar hijzelf is niet kreatief geweest op filozofisch plan, ook niet op teologisch plan trouwens. Maar hij heeft impuls gegeven en inspiratie.
Welke graden hebt u in Rome gehaald?
Baccalaureaat in Kerkelijk Recht, doctoraat in de teologie en doctoraat in de filozofie.
Hebt u een goeie herinnering aan die tijd in Rome?
| |
| |
Ik heb gedurende die zeven jaar Rome zeer goed leren kennen en dat is me later goed van pas gekomen, al was het maar omdat ik vlot Italiaans heb geleerd. Maar u ziet welke diverse invloeden ik op taalgebied heb ondergaan: Nederlands op de lagere school, Frans in de humaniora, Italiaans en Latijn in het hoger onderwijs. Ik heb daar in Rome voor het eerst in mijn leven ook een cent kunnen verdienen: de twee laatste jaren dat ik er was, ben ik er korrespondent geweest voor de Antwerpse krant La Métropole! De rubriek heette Billet du Vatican en ik kon op die manier in die liberale krant de katolieke stem laten horen. Ik had daarvoor natuurlijk eerst de toelating moeten vragen maar kardinaal Van Roey heeft ze onmiddellijk gegeven. Alleen voegde hij eraan toe: verlies er niet te veel tijd mee! Ik las geregeld vier à vijf Italiaanse kranten en distilleerde daaruit mijn artikel dat ik met de naam Testis ondertekende. Het was een biezonder interessante tijd want het was in 1928, de tijd van het konkordaat. In de Italiaanse kranten viel daar geen woord over te lezen maar ik kreeg de dagbladen uit België waarin werd meegedeeld dat het ging afgesloten worden! Zo bleef ik op de hoogte van de berichtgeving!
Ik kreeg voor elk artikel 100 lire en het was de eerste keer dat ik geen geld aan moeder moest vragen. Met dat verdiende geld kon ik dan al eens een exkursie doen. Ja, ik mag wel zeggen dat ik mijn weg in Rome ken. Er is daar natuurlijk veel veranderd en van romantisch standpunt is dat wel een beetje spijtig. Ik zie Rome nog met al die kleine straatjes, die naar het Vatikaan leidden. Nu is dat een grote via en dat is natuurlijk vooruitgang, maar het pittoreske is verdwenen.
Wanneer werd u dan priester gewijd?
Op 4 september 1927 hier in Mechelen, zodat de familie er bij aanwezig kon zijn.
| |
| |
U werd dan aangesteld tot leraar aan uw vroegere school, het Institut Ste Marie.
Ja, toen ik uit Rome terugkwam, - ik heb na mijn priesterwijding nog twee jaar in Rome gestudeerd - werd ik op het bisdom ontboden bij mgr. Tessens. Ik ga er naartoe met mijn brevier en het spoorboekje. Ik ontmoet mgr. Van Cauwenbergh en die vraagt: Wel vriend, wat komt gij hier doen? Ik antwoord: Monseigneur, ik kom voor een benoeming. En ik heb het nodige bij me: mijn brevier en het spoorboekje! Het was in die tijd inderdaad zo, dat ge evengoed in Hoogstraten als in Nijvel kondt benoemd worden. Ze vroegen in die tijd uw advies niet. Nu wordt dat met veel zorg gedaan maar toen was dat zuiver administratief. Ja, lachte monseigneur Van Cauwenbergh, in mijn tijd noemden wij onder vrienden het spoorboekje de liber exodi!
Ik werd dan inderdaad benoemd in Schaarbeek, in Ste Marie. Dat was een hele overgang en wellicht de moeilijkste die ik in mijn leven heb moeten doormaken. Ge komt uit Rome met uw hoofd vol teologie en ge wordt klasleraar van de 6e Moderne voor tekenen en schoonschrift. Daarnaast mocht ik ook nog Vlaams geven in de 6e Latijnse.
U bent niet lang leraar geweest.
Enkele maanden maar. Ik had de les ‘calligraphie’ voorzichtig naar het derde trimester verschoven en tegen dan was ik benoemd tot professor in de filozofie aan het Klein Seminarie, waar ik mgr. De Raeymaeker als kollega had. Die heeft me toen nog een grote dienst bewezen. Ik kom mijn kamer buiten om mijn eerste les te gaan geven en ontmoet mgr. De Raeymaeker. Hij vraagt me waarover ik les ga geven. Ik zeg over Hobbes, de filozoof waar mijn voorganger Henri aan was gekomen. Pas op, zegt De Raeymaeker, Hobbes is de bijnaam van Bellens. Dat was een delikaat
| |
| |
geval want de eerste ogenblikken in een nieuwe klas zijn vaak beslissend voor uw krediet. Ik ben dus in de klas gekomen en heb gezegd: Ik ga u spreken over een filozoof die in dit seminarie zeer bekend is, Hobbes. De 120 man grinnikten even en het pleit was gewonnen!
Ik heb in die tijd uren en uren gepraat met mgr. De Raeymaeker. Hij praatte graag en het was voor mij een dankbare gelegenheid om wat van zijn filozofische wijsheid over te nemen.
U was wel een jong professor, 26 jaar.
Of ik te jong was, moet u aan mijn studenten gaan vragen: daar waren o.m. bij mijn eigen kozijn, Louis Janssens, Billiau, Ceuppens, Schoenmaekers. Ik kan ze allemaal niet opnoemen want ik heb daar tien jaar les gegeven. In 1935 werd ik dan benoemd tot professor aan het Groot Seminarie en tussendoor werd ik nog een paar keer gemobilizeerd als legeraalmoezenier.
Wat is het nut van deze tijd geweest voor u?
Ik heb me in de filozofie verdiept voor eigen gebruik en om les te kunnen geven. Ik heb dat ab ovo gedaan want met het onderwijs dat ik in Rome had gekregen, kon ik niet veel beginnen. Ik heb veel gelezen en ook veel gepraat o.m. met mgr. De Raeymaeker. Ik heb daar ook een ‘Akademie’ gesticht waar de studenten de problemen in verband met Spanje en Italië konden bespreken. Ik heb daar o.a. Max Lamberty laten uitnodigen om over zijn boek Filosofie van de Vlaamse Beweging te komen spreken. Mijn bekommernis was de filozofie te beschouwen als de zuurdesem, waardoor ge een Weltanschauung kondt geven aan de mensen. Qua metode was het iets als Frans de Hovre gedaan heeft voor de opvoedkunde. Opvoedkunde moest ik trouwens ook geven en de studenten noemden dat het kinderuurtje. Maar de vraag was: hoe kunt ge het mens-zijn van iemand ont- | |
| |
wikkelen door de filozofie? Dat viel nogal mee. Ik ben ook de eerste geweest die die lessen in het Nederlands heeft gegeven. Tot dan toe gebeurde dat alleen in het Latijn en het Frans. Ik heb op die manier ongeveer 1.000 priesters gekend waarvan er nu ongeveer 500 van het bisdom Antwerpen zijn.
Kunt u een vergelijking maken tussen de mentaliteit van de seminaristen van toen en nu?
Dat is moeilijk. De seminaristen van toen leefden in de stijl van die tijd, en die van nu in de stijl van de onze. Maar idealisme en edelmoedigheid zijn er bij de jeugd van vandaag evenveel als bij die van gisteren. Er is nu een andere manier, een andere opvatting van de gehoorzaamheid, van de betrekkingen met het gezag, van de houding tegenover de andere Kerken. De seminaristen leefden toen, indien niet in een getto, dan toch in een zeer gesloten milieu. De doorbraak is gekomen, ze was broodnodig maar bracht ook nadelen mee. Er zijn vele dingen die de roepingen bemoeilijken al was het alleen al maar het komfort.
Daar komen we straks nog wel even op terug. In 1940, u was toen 36 jaar, wordt u vice-rektor aan de Leuvense universiteit. Wat is het markantste dat u daar hebt kunnen doen?
Dat zijn vooral oorlogsfeiten. Ik heb met de rektor en professor Van der Essen alles meegemaakt en van dichtbij. Het ging om de lijsten met de namen van de studenten van het eerste jaar. Wij hadden honderden studenten ingeschreven die niet in regel waren, om ze te redden van de gedwongen arbeidsdienst in Duitsland. De Duitsers eisten van mgr. Van Waeyenbergh dat hij hun die lijsten zou overhandigen. De rektor was vastbesloten dat niet te doen tenzij kardinaal Van Roey een andere beslissing zou nemen. We zijn dan samen hier naar Mechelen gekomen en met de kardinaal
| |
| |
werd beslist de lijsten niet af te geven. Het is de enige keer dat ik kardinaal Van Roey een raad heb horen geven, trouwens een die helemaal in zijn lijn lag. Toen wij aan de deur afscheid namen, gaf hij ons deze eenvoudige raad voor de toekomst: laten we allemaal kalm blijven! De volgende dag werd de rektor aangehouden. Ik heb hem toen fel bewonderd want hij heeft zich daar zeer moedig gedragen. Het was werkelijk magnifiek.
Toen hij dan opgesloten was, ben ik anderhalf jaar vice-rektor en rektor geweest, hoewel de rektor eigenlijk bleef beslissen. Ik heb hem gevraagd in de gevangenis het jaarlijks verslag te maken voor de bisschoppen en met dat doel heb ik papier en inkt de gevangenis binnengesmokkeld. Vóór zijn veroordeling mocht ik hem geregeld bezoeken, na zijn veroordeling mocht iedereen erbij behalve ik. Toen heb ik ook officieel de verantwoordelijkheid van het bestuur der universiteit gekregen. Het was geen prettige tijd. Ik heb zeker 10-12 keer de Duitsers gehad die kwamen zoeken en onderzoeken en dat was niet zo ongevaarlijk want wij hadden zowat 2000 studenten op valse data ingeschreven. Het is ook de tijd geweest dat wij de studenten van Brussel gastvrijheid hebben gegeven.
Een schone herinnering aan Leuven is dan geweest direkt na de oorlog, toen we aan Eisenhower het doctoraat honoris causa hebben aangeboden. Eisenhower was verhinderd om naar Leuven te komen maar stelde ons zijn privé-vliegtuig ter beschikking om naar Frankfurt te komen. Wij zijn daarop ingegaan. De delegatie bestond uit mgr. Van Waeyenbergh, professor Van der Essen en ik. Het was de eerste keer van mijn leven dat ik in een vliegtuig zat! Toen we in Frankfurt aankwamen, heb ik aan mgr. Van Waeyenbergh gezegd: Dat is nu een kompensatie voor St. Gillis.
| |
| |
U hebt in Leuven ook het Instituut voor Godsdienstwetenschappen opgericht.
Dat initiatief heb ik besproken met Dondeyne, Grégoire, Cerfaux. Het was de bedoeling aan de studenten door een bijvak een filozofische vorming te geven. De rektor heeft dat voorstel aanvaard. Alleen heb ik het systeem van professoren en conférenciers moeten uitvinden want ik had graag Müller gehad als professor. Dat ging niet, maar als conférencier ging het wel!
In Leuven woonde mijn moeder bij mij in dat triestige huis in de Sint-Michielsstraat, dat de vaste woning van de vice-rektor was. Dat werd samen met de Speciale Scholen verwarmd en na de kollegetijd werd de verwarming zo verminderd dat wij van de kou zaten te kleumen. In dat huis heb ik nog een diskussiegroep gesticht waar ik de professoren van de filozofie en die van de Jezuïeten samenbracht om uren en uren te praten. Tills was daarbij en Grégoire en nog anderen. Dat was een echte recyclage van de teologie.
In 1945 - nu 25 jaar geleden - werd u hulpbisschop van Mechelen.
Mgr. Carton de Wiart werd in Doornik benoemd en zo kwam er een plaats vrij.
Dat 25-jarig jubileum wordt dit jaar herdacht.
Dat gebeurde op nationaal niveau in de basiliek van Koekelberg en op 16 december, dag van mijn benoeming, in de katedraal van Mechelen.
U werd niet alleen hulpbisschop maar ook nog vikaris-generaal.
Belast met de kerkfabrieken, het laatste wat ge kunt uitdenken! Nu is er een bediende die dat werk doet, maar
| |
| |
mgr. Van Cauwenbergh stond erop dat allemaal zelf te doen. Verder bestond mijn aktiviteit erin tot in het oneindige vormsels toe te dienen en klokken te wijden.
U bent in die tijd, in 1946, grote belangstelling gaan tonen voor het Marialegioen. Wat was de doelstelling?
Op zekere dag kwam er een brief aan van een bekeerde kommunist, die aan kardinaal Van Roey schreef: Ik heb het Marialegioen ontdekt. Ik ben katoliek geworden. Ik zou dat legioen willen stichten in ons land. Mag ik dat doen? Kardinaal Van Roey heeft mij die brief gegeven - hij bracht elke avond de korrespondentie van de dag zelf - en hij zei me: Antwoord aan die mens. Zo heb ik die beweging ontdekt, die toen vrijwel niet bekend was in België en ook niet in Europa. Alleen in Frankrijk begon ze enige bekendheid te krijgen. Ik ben dan in kontakt gekomen met die beweging en werd sterk getroffen door het groot apostolisch potentieel dat erin zat: mensen deden aan moeilijk apostolaat in een mariale sfeer van gebed. Ik ben enkele keren in Dublin geweest om dat van naderbij te volgen en ik kwam erg onder de indruk van de diepe spiritualiteit van die mensen, van hun moed en van hun edelmoedigheid. Dat was niet zo maar wat apostolaat in het vage maar zeer gedisciplineerd werk: arme mensen onderdak verschaffen, prostituées van de straat halen en andere taken van die aard. Ze hielden een paar vergaderingen per week, bepaalden welke taak er moest uitgevoerd worden en maakten daar dan ook reëel werk van. Ik kan u verzekeren dat dat iets is: elke week twee uur besteden aan uitgesproken apostolisch werk van alle aard en daar dan telkens nauwgezet verslag over uitbrengen. Dat is effektief, dan staan we buiten alle grote woorden, dan hebben we met daden te doen.
Wat mij ook sterk heeft getroffen, is de bovennatuurlijke geest waarmee die mensen hun opdrachten uitvoerden. Ik
| |
| |
had als leuze ‘In de Heilige Geest’, ‘In Spiritu Sancto’. Het Marialegioen is ook gericht op de Heilige Geest en op Maria. Het gaat uit van de gedachte dat Kristus geboren is uit de Heilige Geest en uit Maria. Het apostolaat is Kristus te brengen aan de mensen. Wel, we moeten dat dan doen in die perspektieven: in die eenheid met Maria en openstaan voor de Heilige Geest. Indien Kristus zo geboren werd, dan gaat die geboorte door op apostolisch plan onder dezelfde invloed, nl. die van de Heilige Geest in samenwerking met Maria. Ik ken ook de bezwaren die er kunnen aangevoerd worden maar ik meende toch voor een duidelijk charisma te staan. Wat me in die beweging ook trof, was dat ze uit de lekenwereld was gegroeid. Nu spreken we veel van lekenapostolaat maar in die tijd was dat uitzonderlijk. De meeste bewegingen van katolieke aktie werden gesticht door priesters. Hier stonden we duidelijk voor het charisma van een leek, een beweging die gegroeid was vanuit de basis. Ze heeft dan ook genoeg moeilijkheden gekend omdat ze niet onder te brengen was in de vaste patronen. Er waren moeilijkheden betreffende allerlei definities van wat katolieke aktie was. Ik heb die mensen dan ook willen steunen. Ik ga ook niet akkoord met sommige dingen en ik vind dat er op sommige detailkwesties een evolutie zou mogen komen, maar in de grond blijft het een grote beweging.
De beweging is ontstaan in Dublin?
Daar is ze gegroeid. De stichter is Frank Dal, die zeker een mens van groot formaat is. Hij is nu een beetje oud geworden maar het is een man die een geweldige invloed heeft gehad en die aan apostolaat van eerste gehalte heeft gedaan. Op verzoek van de stichter heb ik dan een kommentaar geschreven bij de gelofte van het legioen. Ik heb daarvoor mijn Engels extra moeten bijwerken om niet te zeggen dat ik de taal volledig heb moeten leren. Dat is dan geworden
| |
| |
de Theologie van het apostolaat van het Marialegioen, dat achteraf in 25 talen is vertaald. Op verzoek van de leiders van de beweging heb ik dan ook de biografie gemaakt van een van de eerste en grootste figuren van het legioen, Edel Quinn. Dat zijn de twee eerste boeken die uit pastorale nood zijn ontstaan.
Wie was Edel Quinn?
Edel Quinn was een Iers meisje dat door de dokters was veroordeeld omdat haar longen waren aangetast. Toen ze 20 jaar was, vernam ze dat er iemand gezocht werd om in Nairobi, in Afrika, het legioen te gaan stichten. Ze is tegen elk gezond verstand in vertrokken en heeft ginder acht jaar lang prachtig werk verricht. Haar volharding, haar fysisch volhouden getuigen van een bovenmenselijke kracht. Ze is tijdens de oorlog gestorven. In Dublin bezaten ze een valies met een hele briefwisseling van haar, die nooit was nagekeken. Ik heb een jaar lang hier in Mechelen die brieven en ook haar agenda's en andere stukken bestudeerd. Ik heb mensen ondervraagd die haar gekend hebben, ik heb ook nog haar moeder ontmoet, ik heb uit heel de wereld brieven over haar gekregen en uit dit alles is dan haar biografie ontstaan. Dat boek draagt nu bij om het proces van haar heiligverklaring te bevorderen, waarvoor het initiatief kwam zowel uit Nairobi in Kenia als uit Dublin.
Is dat legioen van Maria nu nog aktief?
Jawel, in de vijf werelddelen maar vooral in Latijns-Amerika en Afrika. In onze landen is het moeilijker geworden door het aggiornamento. De beweging moet aangepast worden aan de nieuwe tijd maar die verslapping tast de geldigheid en de waarde van de beweging zelf niet aan. Er is een vermindering in de effektieven maar uit de verslagen die ik ontvang en de kontakten die ik heb, blijkt dat er daar nog
| |
| |
een ziel leeft en dat er nog een grote edelmoedigheid bestaat.
Houdt u zich nog aktief met de beweging bezig?
Sinds ik aartsbisschop ben niet meer. Ge kunt niet alles doen. Ik sta nu in voor alle werken en moet dus zien dat er proportie is. Maar ik probeer toch elk jaar een vergadering bij te wonen.
Er is in de Maria-verering een grote wijziging gekomen.
Spreek maar gerust het woord krisis uit. Dat is een soort reaktie die ontstaan is om de protestanten niet te kwetsen: men wilde de rol van Maria niet overdrijven ten nadele van Kristus. Nu zijn er ook allerlei misverstanden ontstaan. Sommigen wensten op het Concilie een speciaal schema te wijden aan Onze-Lieve-Vrouw. Ik heb voorgesteld dat niet te doen en de behandeling te verplaatsen naar het einde van het kapittel. Men heeft dat geïnterpreteerd alsof de enen voor en de anderen tegen Onze-Lieve-Vrouw waren, wat onzin was. Het was gewoon een misverstand. Op het Concilie heeft men met het oog op het oecumenisme een inspanning gedaan om woorden te vermijden die voor de protestanten moeilijkheden konden meebrengen. Waarom een bepaald woord gebruiken als ge toch weet dat ze het zus en zo gaan verstaan? Ik heb nooit in mijn leven ‘middelares’ beschouwd als zijnde in konkurrentie met het middelaarschap, van het enig middelaarschap van Kristus. Maar als dat woord moeilijkheden oprakelt, dan laat ge het best vallen. Het is altijd moeilijk dat aan de mensen uit te leggen en er zijn dan ook altijd overdrijvingen.
Nu mogen we toch niet vergeten dat ook de Ortodoxe Kerk zeer mariaal is en dat vele Mariafeesten ons uit het Oosten zijn gekomen. De katolieken overdrijven in hun reserve tegen O.-L.-Vrouw: ze laten Maria werkelijk in de kou staan en het is goed dat de Nederlandse bisschoppen
| |
| |
aan dat probleem een brief hebben gewijd. Ik ben dan ook zeer blij dat ik nu weer de gelegenheid krijg de mariale verering op wereldvlak naar voren te brengen. De paus heeft mij het voorzitterschap opgedragen van de mariale wereldkongressen. In augustus van volgend jaar wordt dat in Zagreb gehouden en ik kan de katolieken niet genoeg aanzetten daaraan deel te nemen. Het is een uitstekende gelegenheid om aan te tonen wat devotie tot Maria in deze tijd betekent. Dat is dan op het katolieke vlak zal ik zeggen. Maar ik heb gisteren ook de vreugde gehad met een groep ortodoxe Anglikanen en protestanten in ons eigen land de basis te leggen van de ‘Oecumenian Society of the Blessed Virgin Mary’. Die groep werd twee, drie jaar geleden in Engeland opgericht en mgr. Cardinale, de pauselijke nuntius in België, is een van de stichters. Het initiatief zelf ging uit van een bekeerde Anglikaan. Het is dus geen specifiek katolieke onderneming. Ik denk dat dat van grote betekenis is want O.-L.-Vrouw is een moeilijkheid, niet voor de ortodoxen maar voor de protestanten. Op dinsdag na Pasen houdt deze ‘Society’ haar eerste internationaal kongres in Londen. Het voorzitterschap wordt waargenomen door een Anglikaanse en een katolieke bisschop. Ik werd uitgenodigd de openingsrede te houden. Ik hoop dat dat alles de katolieken ervan bewust zal maken dat ze ongelijk hebben Onze-Lieve-Vrouw in de kou te laten staan.
In 1957 hebt u nog een boek bezorgd over O.-L.-Vrouw onder de titel ‘Maria, Moeder van God’.
Dat heb ik geschreven op verzoek van Daniel Rops voor de Encyclopédie du Vingtième Siècle. Het geeft een totaal overzicht van al de aspekten van Maria, van de Ontvangenis tot de Assumptie. Het is de syntese van de katolieke Mariateologie of, als u wil, de katechimus over O.-L.-Vrouw.
In 1952 gaat u veel belangstelling aan de dag leggen voor
| |
| |
de Beweging van de Morele Herbewapening. Hoe kreeg u daar kontakt mee?
Het was in die tijd mode geworden voor sommige invloedrijke katolieken naar Zwitserland te gaan waar deze beweging aktief was. Ze waren vol geestdrift over die aktie, die de redding zou zijn voor de wereldvrede. De doelstellingen van die beweging waren niet zo duidelijk en er moest uitgemaakt worden of ze goed waren, om ze dan ook te steunen, ofwel of ze niet goed waren, en dan de zaak maar liever niet te laten aanlopen. De beweging was gesticht door protestanten en ik wenste te onderzoeken welke houding de Kerk hiertegenover moest aannemen. Ik ben tweé à drie weken in Zwitserland geweest en heb alle mogelijkheden besproken. Er waren daar een heel aantal ambiguïteiten in het spel die de zaak van katoliek standpunt uit hopeloos maakten. Toen ze merkten hoe ik reageerde, hebben ze me uitgenodigd voor het bestuur te komen zeggen wat de paus wilde en welke de bezwaren waren van katolieke zijde. Van al die bezwaren hebben ze niets aangenomen. De konferentie die ik voor hen heb gehouden, heb ik gepubliceerd in het boek The Right View of Moral Re-Armament. Als ik het een beetje brutaal zou mogen karakterizeren, zou ik zeggen: Amerikaanse bluf met een soort illuminisme!
Het was een gewoonte van u tot dan toe, als een onderneming af was, er een boek aan te wijden. Maar in 1955 schrijft u een boek dat op de toekomst is gericht en dat als titel heeft ‘Kerk heet Missie’. Dat boek wordt beschouwd als de basis van de nieuwe koers die u nu gaat volgen.
Het was een prospektief boek waarin werd onderzocht wat de Kerk zou moeten worden. Ik wist toen nog niet dat er een Concilie zou komen maar toen ik later de gelegenheid
| |
| |
had met paus Johannes het plan te ontwerpen en op te bouwen, heb ik wel geprobeerd de ideeën van dat boek erin onder te brengen. Al de belangrijke gedachten over de pastorale zending van de Kerk zijn daar in de kiem aanwezig. Het waren mijn levensdromen, zou ik zeggen, ter vernieuwing van de Kerk, maar dan in de tijd vóór het Concilie.
Kunt u de hoofdgedachte ervan bondig uitdrukken?
Apostolaat is niet de plicht van de hiërarchie alleen maar van iedere gedoopte, van heel het volk Gods. Dat is de sleutel.
Sommige van die hoofdstukken hebt u achteraf uitgewerkt tot een apart boek. Ik geef een voorbeeld: ‘Kloosterleven en apostolaat’, dat in vele talen verscheen. Het gaat over de non in de wereld.
Dat is de vertaling van de Amerikaanse titel: The nun in the world. De Amerikanen houden van een vleugje sensatie in de titel. Zo een titel zou wel enige verwarring kunnen stichten maar bij vertalingen hebt ge weinig in de pap te brokken als het over een titel gaat. Ik wil de non niet verwereldlijken of er een mondaine vrouw van maken, maar ik wil haar als non een plaats geven in de wereld. De uitgangsidee was dat de zusters vrij moesten worden gemaakt van een serie gewoonten en disciplinaire voorschriften, die het apostolaat belemmerden. Ik geef een voorbeeld: vroeger mocht een zuster niet alleen de straat op, ze moesten altijd met zijn tweeën zijn. Na acht uur 's avonds mochten ze niet meer buiten. Doe dan maar aan apostolaat. Ik heb ze dus willen vrijmaken van een institutionele wetgeving om ze vrij te maken voor het apostolaat onder de mensen of, zoals ik het in het Engels heb geformuleerd: to make you free from, to make you free for, om ze te doen passen in de wereld.
| |
| |
Het boek heeft wel een zeker aggiornamento teweeggebracht, geloof ik. Om het rechtuit te biechten, moet ik zeggen dat ik gehoopt had dat een groep moeder-oversten van kloosters dat boek zou hebben geschreven. Toen ik nog bisschop was, heb ik ze vaak uren en dagen laten samenkomen en heb ik getracht dat initiatief van henzelf te laten uitgaan. Toen ik ten slotte voelde dat dat allemaal op een bepaalde manier moest gezegd worden, heb ik het dan maar zelf gedaan. Het boek is eigenlijk de uitbouw van een experiment dat ik begonnen was in Nijvel. Ik had daar de overste van de Enfant Jésus leren kennen en ik had haar gevraagd: Wilt gij het wagen in uw klooster een revolutie door te voeren van de kledij af? Ze heeft ja gezegd en zo werd daar dan gestart. Ik geloof werkelijk aan experimenten van die aard: lukt het ergens, dan breekt het ook door. Zo gaat het toch altijd: als ge aan een motor iets verbetert, zijn alle merken verplicht te volgen. Ik denk dat dat een van de konkrete metodes is om er iets door te halen.
Ik geloof anders dat dat boek in menig klooster op de index heeft gestaan.
In sommige kloosters, ja inderdaad. Ik heb daarover de meest verrassende brieven gekregen. Nu is dat boek zeer rustige geestelijke lektuur. Maar het heeft toch wel iets losgemaakt en heeft ook op het Concilie resultaten gehad: denk alleen al maar aan de kleren. Nu gebeuren er ook wel overdrijvingen in tegenovergestelde zin want ook hier spelen er misverstanden mee. Zoals ik al zei, was het de bedoeling niet van de zusters wereldse vrouwen te maken. Over 't algemeen werd dat wel goed begrepen maar er zijn toch ook verkeerde interpretaties. Het gaat in dit boek wel duidelijk over de aktieve kloosterzusters en niet over de kontemplatieven. Ook voor hen zou er zo een boek moeten worden geschreven. Ik had het wel graag gedaan
| |
| |
maar ik heb er de tijd niet voor gevonden. En dan is er nog een moeilijkheid: dat is eigenlijk een pauselijke aangelegenheid en daar kunnen de bisschoppen zo hun weg niet gaan.
U bent dus de man die de modernizering van de kledij van de kloosterzusters op zijn aktief heeft.
Ja, op zeker ogenblik is dat zelfs een modeshow geweest! Maar hoe het moest worden, heb ik de zusters zelf laten oplossen. Ik heb ze alleen tot de noodzakelijke sprong aangezet en over het algemeen is het resultaat goed.
Een ander hoofdstuk van het boek dat u verder hebt uitgewerkt, heeft betrekking op de seminaries, die dringend hervormd moesten worden. Welk is het verschil in mentaliteit van de seminaristen nu en van de seminaristen die u hebt gekend toen u professor was?
Een seminarist leeft in zijn eigen tijd en de vraag zou dus breder kunnen worden gesteld: iedereen is kind van zijn tijd, de seminaristen evengoed als wij. De mentaliteit van nu verschilt met de mentaliteit van dertig, veertig jaar geleden. In een kalme, rustige periode beleeft men de zaken ook rustiger. We waren toen in een soort immobilistische faze van de Kerk: vele zaken waren sinds vier, vijf eeuwen niet meer veranderd. In zo een rustige Kerk werden die problemen niet gesteld of werden ze niet helemaal doorgewerkt. Ik denk dat de seminaristen van nu zich met meer angst problemen stellen, dat ze ook een grotere drang hebben naar autenticiteit, maar dat ze soms ook... - ja het is moeilijk voor mij deze mensen van vandaag te beschrijven, ik zou liever hebben dat ge hun de vraag eens zelf stelt. Als ge toch het verschil wilt schetsen, dan zou ik zeggen dat nu het aksent meer gelegd wordt op de waarde van een moderne mens waar vroeger het aksent meer werd gelegd op de Kerk als hiërarchie. Vroeger was het vertrek- | |
| |
kend van God naar de mensen toe, vandaag bekommert het ons meer hoe we vanuit de mens vertrekkend naar God kunnen gaan. Ik denk dat dat het perspektief is. Ik heb er niet zo grondig over nagedacht en daarom ben ik een beetje aan het tasten en zoeken geweest.
Het Johannes XXIII-seminarie te Leuven is toch een nieuw type seminarie.
Dat was een tweede probleem toen het bisdom Antwerpen werd gesticht. Gingen wij hier in Mechelen dat grote seminarie behouden of bestond er een mogelijkheid voor de vorming aan te leunen bij de universiteit? Het was aangewezen het seminarie dan te verplaatsen naar Leuven.
Wat de nieuwe opvatting betreft, wordt de metode nog altijd getest. Vroeger leefden de seminaristen met honderd man samen in het internaat, nu is het nog internaat maar ze leven in kleine groepjes met de begeleiding van een moderator met wie ze samen apostolische en pastorale initiatieven nemen.
Op het katoliek wereldkongres van gezondheid, dat in Brussel in 1958 ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling werd gehouden, hebt u, sprekend tot een publiek van geneesheren, een oproep gedaan om de problemen van de geboorteregeling op te lossen. U schrijft later over dat probleem het boek ‘Liefde en zelfbeheersing’. Wat is uw standpunt?
De bekommernis was de ritme-metode een veiligheid te geven als dat maar enigszins kon. Daarom dan die oproep aan de geneesheren van de hele wereld: kunt ge uw krachten niet samenbundelen om de opzoekingen voort te zetten. Het ging daar om een probleem van groot belang en ik voelde dat het een van de obstakels tot het apostolaat was. Er is dan een reaktie gekomen, die zeer gunstig was. Een jaar later hebben we het eerste kongres van seksologen
| |
| |
gehad en dat is langzaam uitgegroeid tot een wereldkongres. Ik heb dat nu al 12 keer voorgezeten. Gedurende een weekend vergaderen zestig à zeventig specialisten, die speciaal interesse hebben voor dat probleem. Een tiental van hen zijn ook lid geworden van de pauselijke kommissie voor de studie van de geboortekontrole. De opzoekingen zijn nog steeds bezig en de UNO gaf aan Leuven een subsidie om aan navorsing te doen. Ik steun het projekt met alle krachten omdat ik het erg belangrijk vind dat men op dat stuk via wetenschappelijke weg tot een veiligheid kan komen of een metode kan opbouwen. Het lost alle problemen niet op maar het is toch een aspekt van groot belang.
Zo is er in Leuven het Instituut voor Familiale en Seksologische Wetenschap gekomen. Niemand pakte die problemen aan op het niveau van de universiteit. Trouwens, niemand sprak in die tijd over seks. Seks was gewoon taboe. Het initiatief deed toen wat revolutionair aan, nu is dat normaal. Er zijn in Leuven twee instituten waarvoor ik verantwoordelijkheid draag: het Instituut voor Godsdienstwetenschappen en het Instituut voor Seksologie. Ik was nog hulpbisschop toen ik de oprichting heb voorgesteld maar de bisschoppen hebben er hun goedkeuring aan gehecht.
Men is al wat met seks te maken heeft veel vrijer gaan behandelen, ik mag wel zeggen met de grootste vrijheid, in die mate zelfs dat er op dat gebied voor meer en meer mensen geen wetten of grenzen meer bestaan. Heeft de Kerk aan deze verregaande vrijheid - die sommigen losbandigheid noemen - niet aktief meegeholpen en kan ze die toestand verantwoorden?
Ge moest uit een zeker rigorisme komen en dat heeft het aksent verlegd naar openheid: laten we de zaak rustig in een open sfeer trekken en zo meewerken aan de opvoeding
| |
| |
van de kinderen voor morgen. Open betekent niet losbandig. Er waren daar heel wat problemen op te vangen en dat is dan het positieve van de zaak. Natuurlijk steekt het extremisme dan altijd de kop op, een extremisme dat zich veel buiten onze mensen manifesteert. Daarop is op dit ogenblik een reaktie nodig. De Belgische bisschoppen hebben samen een dokument over pornografie opgesteld, dat over korte tijd zal verschijnen, precies om te zeggen: Luister eens hier, er is ergens een grens en ge hebt die grens overschreden en in verschillende sektoren. Dat dokument zal, naar ik hoop, ondertekend worden door de vertegenwoordigers van de verschillende andere Kerken. Dat is de reden waarom het nog niet kan worden vrijgegeven.
*
Wie als gewone bezoeker in dit aartsbisschoppelijk paleis komt, belt aan deze deur, die door Petrus wordt opengedaan. Petrus is hier al 43 jaar in dienst en heeft twee kardinalen gekend en gediend. De bezoeker loopt dan door een gang naar een zuilenhal. Daar gaat hij de trap op, loopt voorbij het beeld van de H. Rumoldus, wat de Latijnse naam is voor Rombout, en komt in de sobere, wat stroeve antichambre.
De kleinere werkkamer van de kardinaal is eenvoudig gestoffeerd. Twee telefoonapparaten onderhouden de verbinding met de buitenwereld. Op een kast staat het portret van paus Paulus naast een model van de kardinaalsbeker, die elk jaar aan de beste voetbalploeg van het katoliek middelbaar onderwijs wordt uitgereikt.
De kardinaal beschikt verder over een tweede en ruimer bureau. Op de schouw staat hier een foto van zijn moeder en een van de koning en koningin. In de boekenkast evengoed een boek over de vrijmetselarij als De nieuwe Nederlandse katechismus, als een boek over de teologie van de hoop.
| |
| |
Aan deze werktafel zit de kardinaal gewoonlijk als hij aan een boek werkt. De vaste leesfauteuil staat naast het bureau met de telefoon altijd in het bereik van de hand. Als de kardinaal van hier opkijkt, ziet hij onder een kruisbeeld een beeldje van O.-L.-Vrouw en het symbool van het Marialegioen.
Het verlengstuk van dit studeervertrek is een zitkamer, waarvan vele ramen op de tuin uitzien.
Hier hangt een foto: de kardinaal samen met de Anglikaanse bisschop Ramsey.
Voor de officiële bezoekers is er een aparte plechtige ingang. Hier leiden statige trappen naar de vertrekken van de kardinaal.
Het aartsbisschoppelijk paleis, dat tussen 1818 en 1832 in neoklassieke stijl werd gebouwd, heeft de vorm van een U.
Op de eerste verdieping bevindt zich het vertrek dat vroeger de Troonzaal heette. Deze vroeger ietwat pompeuze zaal werd omgewerkt tot een moderne werkkamer. Hier vergadert de pastorale raad en heeft ook de vergadering van de Belgische bisschoppen plaats onder het waakzame oog van de Mechelse kardinalen van de 18e, 19e en 20e eeuw, die hier allen hun portret hebben hangen. Ook de ‘Mechelse Besprekingen’ hadden plaats in deze zaal.
De portretten van de kardinalen van de 16e en 17e eeuw hangen in een aanpalende zaal.
In de hele linkervleugel van dit ruime gebouw bevinden zich vele kantoren, waar het veelvuldig administratief werk wordt afgedaan.
*
Hoe is een gewone dag in het leven van de kardinaal?
Elke morgen staat hij om halfzeven op en houdt een korte meditatie. Dan luistert hij naar de radio in afwachting dat Petrus de kranten brengt, die hij elke dag speciaal gaat kopen. Ontbijten doet hij alleen. Om halfnegen brengt de
| |
| |
sekretaris de post, brieven uit binnen- en buitenland, vriendelijke en onvriendelijke.
*
Meneer Brieven, u bent de sekretaris van de kardinaal. Hoeveel brieven ontvangt de kardinaal gemiddeld elke dag?
Vijftig brieven is een minimum. In een krisisperiode kan dat gaan tot een paar honderd.
*
Meneer de kardinaal, bent u gevoelig voor komplimenten en verwijten?
Daar moet ik ja op antwoorden. Elk mens is gevoelig voor die dingen, denk ik. Maar in de loop van de week of van de maand houden komplimentjes en verwijten mekaar in evenwicht zodat het, om het met een sportieve term te zeggen, altijd weer match nul is!
*
Het uur waarop de kardinaal mis leest, hangt af van de omstandigheden. Soms om negen uur met Petrus als misdienaar.
Elke dag komen de priesters van het huis om 9 en 5 uur samen in de kapel om het brevier te bidden. Als de kardinaal thuis is, komt hij meebidden. De priesters dialogeren het brevier in het Latijn.
Om halftien beginnen de audiënties: leden van de klerus, bisschoppen, leken komen met vragen en problemen. De lunch gebruikt de kardinaal om één uur, gewoonlijk met een gast. Eigenlijk is het een zakenlunch, want het gesprek loopt door. Ook in de eetkamer staan boeken en in het bereik van de hand altijd een transistorradio.
Het meest Romeinse punt in het leven van de kardinaal is de siësta, die hij node mist.
In het begin van de namiddag maakt hij een wandeling
| |
| |
in de tuin. Dan gebeurt het dat hij zijn brevier leest, het rozenhoedje bidt of eenvoudig een boek leest.
In dit park staan prachtige oude bomen. Van hieruit ziet men dat Mechelen een stad is van kerken en kloosters: de kerk van Sint-Jan, de kerk van Sint-Katelijne, de Sint-Romboutskerk. De stoere Sint-Romboutstoren is net als de wereldkerk met steigers omgeven.
In de namiddag werkt de kardinaal op zijn bureau: voordrachten klaarmaken, dokumenten bestuderen, de konferentie van de bisschoppen voorbereiden, boeken schrijven. Tussenin zijn er de telefoontjes want de kardinaal handelt vele zaken af via de telefoon.
Om zeven uur 's avonds gebruikt de kardinaal het avondmaal, dat Petrus serveert en dat door een van de drie zusters werd klaargemaakt.
*
Zuster, u doet hier samen met twee andere zusters de huishouding van de kardinaal. Is het prettig koken voor een kardinaal?
Ja. De kardinaal is gemakkelijk tevreden. Hij is helemaal niet veeleisend, zeker niet als het alleen voor hemzelf is.
Maakt hij u soms een komplimentje over het eten?
Soms. Als er genodigden zijn geweest, zal hij b.v. zeggen: Het was heel goed, ze waren heel kontent. Over het algemeen zegt hij er niet veel over maar hij laat toch voelen dat de gasten tevreden waren of dat hij kontent is.
*
's Avonds leest de kardinaal gewoonlijk boeken want hij is een verwoed lezer. Soms kijkt hij naar de televisie, liefst nog naar een voetbalmatch. Het kan gebeuren dat hij extra laat opblijft om de uitslag van een internationale kompetitie te kennen.
| |
| |
Anders is voor hem de dag voorbij om 11 uur.
*
U wordt in 1961 aartsbisschop van Mechelen, enkele maanden later, in 1962, kardinaal. Die benoeming is een keerpunt geweest in uw leven. Waarom?
Als ge de volle verantwoordelijkheid moet nemen, neemt ge een heel andere houding aan. Als hulpbisschop waart ge verplicht de politiek van de kardinaal te volgen en kreegt ge de mogelijkheid niet uw eigen gedachten uit te werken. Als kardinaal kon ik eindelijk doorwerken in de lijn van mijn boek Kerk heet Missie, waarin ik zeven jaar vroeger al de nieuwe koers had aangegeven. Daarbij werd rond die tijd aangekondigd dat er een Concilie ging komen. In 1961 had ik al een serie kontakten in Rome, die een voorbereiding waren op het Concilie. Ik dacht dat die gebeurtenis alle aandacht waard was en dat er voor een bisschop via het Concilie mogelijkheid was om een noodzakelijke vernieuwing door te voeren of alleszins te bepleiten. Alles is voor mij dadelijk in dat perspektief komen te staan en is voor mij van grote betekenis geweest.
U bent begonnen met eerst uw eigen bisdom een nieuwe struktuur te geven. Welke zijn de markantste veranderingen geweest?
Allereerst Antwerpen los van Mechelen. Aan die verdeling hebben we acht maanden gewerkt. Dan verder de decentralizatie of beter wellicht de regionalizering van het bisdom, dat verdeeld wordt in drie gebieden: Vlaams-Brabant, Waals-Brabant en Brussel. Het gevolg hiervan was dat de vikarissen-generaal volmacht kregen om alle lokale problemen op te lossen en met dat doel ook nog adjunkten kregen om hen te helpen. Er zijn nu nog vikariale raden in de maak, die eerlang op gang zullen komen. Dat is een
| |
| |
poging tot decentralizeren voor al wat ge maar enigszins kunt decentralizeren.
Op het centraal bureau hier in Mechelen werd dan de bisschopsraad opgericht, die elke vrijdag vergadert van 10 tot 16.30 uur. De hoofden en adjunkten van de vikariaten komen hier dan samen om met de bisschop in een absoluut vrije dialoog alle problemen te behandelen.
Een beslissing die vele Vlamingen en ook heel wat Brusselaars geen genoegen heeft gedaan, is het afschrijven van Sint-Goedele als patrones van de hoofdkerk, in Brussel. Zou men er in Parijs aan denken Ste Geneviève, de patrones van de stad, de woestijn in te sturen? Waarom liever de internationale Michaël dan de eigen Goedele of zijn er graden in de heiligheid mee gemoeid? Of was het een daad van antifeminisme?
Als een kerk katedraal wordt, dus bisschoppelijke hoofdkerk, moet ge één liturgisch feest kiezen waarop de inwijding van de kerk wordt gevierd. Ik had de keuze tussen de Heilige Goedele op 8 januari of de Heilige Michaël op 29 september. Ik heb Michaël gekozen omdat hij al de patroon was van Brussel. Wellicht heeft daar ook mijn hart van Brusselaar gesproken. De Heilige Michaël is ook de beschermer van de Kerk. Ik heb hem ook gekozen uit liefde voor de engelen, want ik geloof aan de engelen en heb er eerbied voor. Sint-Michiel betekende voor mij dus heel wat.
Ik wil niet boosaardig zijn maar in de ikonografie draagt de Heilige Goedele een lantaarn - het licht! - dat de duivel met een blaasbalg poogt uit te doven...
Ik reken er op dat de Heilige Michaël, die de helse draak heeft overwonnen, mij in alle moeilijke omstandigheden zal bijstaan! Om de duivel te verjagen, kunt ge op niemand beter een beroep doen dan op Sint-Michaël.
| |
| |
Vindt u dat de vrouw in de Kerk de plaats heeft waarop ze recht heeft?
Nee. Ik denk en ik hoop dat dat gaat groeien. Ik heb op sommige vlakken mijn best gedaan maar jk denk dat dat nog een groei moet kennen.
Met het Concilie bent u dan al uw aandacht gaan koncentreren op deze belangrijke kerkhervorming. U werd door paus Johannes XXIII aangesteld tot lid van de Centrale Kommissie. Wat was haar taak?
De werktema's van het Concilie voorbereiden. Bij het eerste voorstel bleek dat er 70 schema's waren, die zouden moeten worden onderzocht. Deze pre-conciliaire kommissie had als opdracht zoveel mogelijk die schemata te zuiveren, te reduceren, tot een eenheid te brengen. Dat is geen gemakkelijke taak geweest. Er is daar een heel offensief geweest waarin verschillende kardinalen, dezelfde die ge op het Concilie zult terugvinden, zich lieten gelden. Sommigen wilden die schemata van meet af aan kelderen en ze hebben zelfs eens een brief aan paus Johannes geschreven om te zeggen: Laat die schemata niet door, ze maken geen kans. We hebben met die diskussies veel tijd verloren maar aan de andere kant kreeg elk van die problemen de gelegenheid om tot rijpheid te komen en te groeien. Uiteindelijk zijn er 13 overgebleven.
U kon het met paus Johannes XXIII goed vinden. Wat waardeerde u in hem?
Op deze vraag kan ik tot in het oneindige antwoorden: de autenticiteit en de oprechtheid van die man, zijn eenvoud en hartelijkheid, zijn menselijkheid en zijn nederigheid, zijn vriendelijkheid en zijn humor. Hij stelde nooit problemen van persoonlijke aard.
Dat is wel met voorbeelden te illustreren?
| |
| |
Met vele, maar ik zal er slechts een paar citeren. Op zekere dag begroet ik de paus en kus spontaan zijn ring, wat een kardinaal niet doet. Net op dat ogenblik wordt er een foto gemaakt. De volgende dag laat de paus mij die foto bezorgen door zijn kamerheer. Ik vond het een biezonder vriendelijk gebaar en ik vroeg de kamerheer mijn dank over te brengen aan de paus. Toen zei de dignitaris: Als ge wilt weten wat de paus van die foto denkt, dan vindt ge zijn mening op de achterkant. De paus heeft er een opdracht op geschreven. Daar stond inderdaad op: Non placet mihi! Dat was dus een afkeuring van het feit dat ik dat gedaan had en ik vond dat zeer sympatiek. Ik heb dan nog eens gezegd aan de sekretaris de paus te bedanken. Wel, zei hij, ik zou dat maar zelf doen. Ik wist niet waar ik me bevond maar het bleek een vertrek te zijn naast de privékamer van de paus. Ik ben dan door de sekretaris bij de paus gebracht en dan heb ik daar zo helemaal op het onverwachts bijna twee uur met hem gepraat. Hij heeft me vele foto's laten zien, van zijn vader en van zijn familie en vertelde over hen. Het was een biezonder gemoedelijk gesprek. Daarna heb ik hem nooit meer gezien.
Hij had echt een sterk gevoel voor humor. Op de dag dat hij tot paus werd gekozen en als paus uit de Sixtijnse kapel kwam, stond daar aan de ingang zijn sekretaris, die net als al de andere sekretarissen had staan wachten om te weten wie de paus zou zijn. De sekretaris van Johannes stond daar toen overvloedig te wenen van grote ontroering. De paus heeft hem toen bekeken, klopte hem op zijn rug en zei: Zeg eens vriend, zijt gij paus of ben ik de paus?
Karakteristiek voor zijn mentaliteit is ook zijn verhaal over zijn eerste zegen. De dag dat ik daar in het venster van Sint-Pieters de eerste zegen heb gegeven, vertelde hij, stonden al de apparaten van de televisie op mij gericht met zoveel licht dat ik niets kon zien van wat er buiten gebeurde. Er stonden daar verscheidene duizenden mensen.
| |
| |
Ik heb dan de zegen gegeven maar voor mij waren dat allemaal zieltjes van het vagevuur!
Zijn verkiezing tot paus heeft zwaar op hem gedrukt.
Dat is juist. Hij heeft eens gezegd aan een kardinaal, die het mij heeft verteld, dat hij toen hij pas tot paus was gekozen, niet meer kon slapen van de spanning. Toen dat zo een tijdje duurde, heeft hij zich beredeneerd en tot zichzelf gezegd: Kijk eens, eigenlijk zijt ge toch maar de paus! En het ging beter. Johannes was veel in het buitenland geweest, in streken o.m. waar andere Kerken macht hadden en waar de katolieke Kerk maar een klein rolletje speelde. Dat heeft hem leren relativeren en doen inzien dat Rome een betrekkelijke waarde was. Voor vele prominenten in Rome is Rome de navel van de wereld omdat ze er nooit of bijna nooit uit weg zijn geweest. Paus Johannes heeft nooit aan die valse gewichtigdoenerij meegedaan.
U hebt op verzoek van de paus een plan opgesteld voor het Concilie. Werd het aanvaard?
Als plan heeft dat geen moeilijkheden meegebracht. Toen het klaar was, bleek dat de paus erg ziek was en ik besloot dan maar het toch voor te stellen. Voorzichtigheidshalve had ik het de vorige dag toch naar de sekretaris van de paus gestuurd. De paus heeft dan 's nachts in bed de tekst gelezen, er allerlei zaken aan toegevoegd en ook sommige dingen veranderd, wel in dezelfde lijn maar toch gewijzigd. Toen ik dan op 24 december mijn interventie deed, voelde ik me zeer sterk omdat ik wist dat de paus de tekst gelezen had en ermee akkoord ging. Zo heb ik dan het voorstel gedaan: Laat ons een Concilie houden op het tema: de Kerk van binnen en de Kerk van buiten.
Werd het plan aanvaard? Wie waren uw beste medespelers en ergste opponenten?
| |
| |
Als inhoudstafel wel, als inhoud minder. Tegen het plan bestond geen enkele oppositie, als plan werd het zelfs op applaus onthaald. Ik werd onmiddellijk in het publiek gesteund door kardinaal Montini, de huidige paus, en door kardinaal Lercaro. Later, als het over de kollegialiteit ging en andere problemen, heb ik een zware strijd moeten voeren.
Paus Johannes XXIII stierf in 1963. Heeft hij de evolutie die de Kerk zou kennen, voorzien?
Nee, dat denk ik niet. Hij heeft wel iets voorzien maar zeker niet alle aspekten. Hij geloofde diep aan de werking van de Heilige Geest. Ik heb hem vaak horen zeggen: We weten niet waar we naartoe gaan maar de Heilige Geest zal zijn werk doen. In geen geval wou hij zijn eigen gedacht opdringen. Hij heeft mij eens gesproken over het brevier en wat hij daarin zou veranderen. Maar het besluit was: het is aan u daarover te beslissen op het Concilie. Hij stond breed open voor al wat wij zouden beslissen.
Was hij een optimist?
Hij is altijd een optimist geweest. Hij heeft daarover eens een mooi woord uitgesproken: Ik heb nooit een mens ontmoet die pessimist was en die nuttig was voor de wereld. Maar hij is een man geweest die veel heeft geleden, maar hij deed het in een geest van geloof en met grote moed. Hij heeft veel geleden toen hij de schoonzoon van Kroestsjev heeft ontvangen en hij dan scherp werd aangevallen alsof hij de stichter was van het kommunisme in Italië. Vele mensen hebben hem toen het leven biezonder lastig gemaakt.
In 1963 werd kardinaal Montini paus Paulus VI. Hij is een heel ander type dan paus Johannes XXIII. Kunt u het met hem vinden?
U kunt van mij niet verwachten dat ik de waarde van de
| |
| |
twee pausen ga afwegen of ze tegen elkaar ga uitspelen. Paus Paulus is een heel ander temperament maar wij hebben de allerbeste persoonlijke betrekkingen. Wij leggen soms het aksent een beetje anders, als het gaat over de kollegialiteit b.v., maar dat zijn dan teologische diskussies.
Er bestaat een beruchte foto van hem met u, die aanleiding geweest is tot allerlei gissingen en praatjes.
Praatjes is het goede woord. Het is een onschuldige foto, die werd gemaakt toen hij nog niet was gekroond. Ik was bij toeval bij de paus op het ogenblik dat ze kwamen zeggen dat het tijd was om de zegen te geven. De paus zei toen tot mij: Kom met mij mee. Het was een spontane geste, waarin ik nooit een speciale bedoeling heb gezien. Wij hebben daar verder nooit meer over gesproken.
Het was toch een ongewoon lief gebaar. Volgens bevoegde inside-information zou u bij de pauskeuze maar een paar stemmen minder gehad hebben dan kardinaal Montini. U zou dus bijna paus zijn geweest.
Dat is fantazie. Ik wil u even herinneren aan de reaktie van paus Johannes toen hij uit het konklaaf kwam. Hij zei: Ik heb in de kranten gelezen wat er in het konklaaf is gebeurd. Ik dank u voor de prettige lektuur maar er is niets van waar! De pauskeuze verplicht de bisschoppen toch tot de grootste geheimhouding.
Op grond van die foto werd toen gezegd dat dit gebaar u eigenlijk tot dauphin of kroonprins aanstelde en algemeen werd verwacht dat u staatssekretaris zou zijn geworden. Boze tongen beweren zelfs dat er een soort ressentiment bij u aanwezig is, omdat u dat niet bent geworden.
Ge kunt dat voor rekening van die boze tongen laten, het is niet de moeite waard erop te antwoorden. Er is daar nooit
| |
| |
een woord over gezegd geweest en de vraag is mij nooit gesteld. Indien men ze mij had gesteld, zou ik nee hebben geantwoord.
Het lijkt toch onbetwistbaar dat de goede betrekkingen, die u aanvankelijk met paus Paulus had, niet zo goed zijn gebleven en zeker minder hartelijk zijn dan die die u had met paus Johannes.
Dat speelt op een ander plan, niet op persoonlijk vlak. Wij leggen de nadruk op sommige andere aspekten, b.v. wat de kollegialiteit aangaat. Ik denk b.v. dat de synode een meer kollegiale vorm zou kunnen krijgen. Zo zijn er nog problemen, die van belang zijn voor de Kerk, waar wij de nadruk ergens anders leggen. Maar er zijn interessante dingen aan 't gebeuren. Het feit dat de kardinalen die tachtig zijn moeten gaan, is een stap in de richting die werd voorgesteld.
Dat is een van uw tussenkomsten geweest.
Ja.
U werd in 1963 benoemd tot een van de vier moderators van de tweede sessie van het Vatikaans Concilie. Wat was de taak van de moderators?
Dat was aanvankelijk niet zo klaar. Geleidelijk is dat duidelijker geworden: het was dan zittingen voorzitten en naargelang er komplikaties rezen, die oplossen. Heel duidelijk afgelijnd is die taak toch nooit geweest. Alleen kan ik zeggen dat de Curie zo scherp op hun bestaan heeft gereageerd, dat hun macht beperkt werd. Een voordeel was in elk geval dat die funktie mij en de drie andere moderators de kans gaf elke week de paus een uur te zien en bij die gelegenheid konden wij met hem spreken over de evolutie van het Concilie. Dat was zeer interessant en zeer nuttig. Ik heb daar ontelbare keren kunnen zeggen wat de bis- | |
| |
schoppen wensten, wat ze verwachtten. Psychologisch was dat uiterst nuttig. Juridisch gezien was het tussenpersoon spelen. Verder was het onze taak de agenda van de vergaderingen voor te bereiden.
We hadden het daarnet over een van uw belangrijke tussenkomsten op het Concilie: de leeftijdsgrens. Er waren er dan nog twee.
Daar zijn er een hele reeks geweest. Een voorstel om de kardinalizaties op een andere manier op te vatten. Een ander over het permanent diakonaat, nog een ander over Onze-Lieve-Vrouw. Wat hebben we dan nog? Dat over de birth-control. Dat is zeker de belangrijkste tussenkomst geweest, mijn voorstel om die kommissie te verbreden en op meer wetenschappelijk niveau te brengen. Dat moeten wel de voornaamste zijn. Ik moet zeggen dat een van mijn grote vreugden is geweest dat het permanent diakonaat werd aanvaard. Ik denk dat dat een mogelijke verrijking is voor de toekomst.
De Kerk maakt een moeilijke tijd door en worstelt met vele problemen.
De overgang van een preconciliaire Kerk naar een post-conciliaire is zeer moeilijk omdat het Concilie veel problemen heeft opgeroepen: het nieuwe beeld moet nog geassimileerd worden. In het vernieuwde kerkbeeld krijgt ieder een andere funktie. De grote moeilijkheid is de generaties te doen samensmelten: het verzoenen van heden, verleden en toekomst is een zwaar probleem. De Kerk mag niet achterblijven maar ze moet de jongeren dan toch ook weer duidelijk maken dat dit niet de negatie van het verleden betekent. Naar buiten gezien staat de Kerk in een wereld van evolutie. Zij moet volgen want ze moet een Kerk van de wereld zijn.
| |
| |
Er is de wet op het priestercelibaat, die in de Kerk van nu deining verwekt. Meent u dat die wet behouden moet blijven of gewijzigd moet worden? Waarom eventueel behouden, waarom eventueel wijzigen?
Ik heb daar geen pasklaar antwoord op. Het is een probleem dat we moeten onderzoeken. Mijn tesis is in elk geval dat het probleem openhartig besproken moet worden onder al zijn facetten. U weet wat ik in mijn interview aan Le Monde heb gezegd. De bisschoppen kunnen niet naar de Synode van 1971 gaan zonder te weten wat er in hun eigen bisdom gebeurt. Daarom hebben wij nu gevraagd aan de priesterraden, de pastorale raden van al de bisdommen, hoe zij daarop reageren en hoe zij het zien. Het is een probleem dat het volk Gods aangaat, dus is het belangrijk dat wij hun standpunt kennen. Ik hoop dat wij op de volgende Synode de zaak onder al haar aspekten zullen kunnen doorspreken en dan zullen kunnen zeggen: zo zijn de toestanden en zo worden die gezien. Ik hoop dat daar ook experts bij zullen zijn en zelfs wetenschapsmensen. Een eerste mogelijkheid (en misschien ook een laatste) in zo een evoluerende toestand lijkt mij te zijn het toelaten in bepaalde omstandigheden van getrouwde mannen tot het priesterschap. Die omstandigheden zouden te bepalen zijn door de bisschoppenkonferenties van dat of dat land. Als dat aanvaard zou worden, dan staan we in dezelfde toestand als de katolieke kerk van de oosterse ritus, waar de twee bestaan, twee soorten klerus. Daarmee wordt niet bedoeld iemand die zo maar kiest en op de dag dat hij wenst te veranderen nog maar eens kiest. Er zijn twee mogelijkheden en zelfs drie als ge er het diakonaat bijneemt. Een jonge man zegt op 25 jaar: ik kies voor het priestercelibaat. Een ander zegt als hij 35 jaar is: ik kies voor het diakonaat. En ten derde is er dan een getrouwd man, die als hij 45 jaar is b.v. tot priester gewijd kan worden. Ik stel 45 jaar omdat
| |
| |
hij dan zijn waarde op professioneel gebied al echt heeft bewezen en ook omdat hij op die leeftijd ondersteund kan worden, zou ik zeggen, door een gemeente. Dat schijnt een mogelijke evolutie te zijn in een nabije toekomst.
Hoe reageert u op het feit dat sommige priesters nu vrij gemakkelijk het ambt verlaten?
Dat zijn persoonlijke drama's en ik heb natuurlijk eerbied voor het persoonlijk drama en het lijden van elk van hen. Ik weet dat hun beslissing gelukkig het geloof niet aantast. Dat is altijd de eerste vraag die ik hun stel: Zijt gij in twijfel over het geloof? Negen keer op tien is het neen. Dan staan we op een ander plan natuurlijk.
Het grote probleem is te weten waarom ze het doen. Na een grondig onderzoek beschikken we nog maar over enkele inlichtingen. De hoofdreden schijnt te zijn: de moeilijkheden van de taak in de wereld van vandaag. Er zijn van binnen gezien redenen en ook van buiten.
U had het daarnet over het beruchte interview in ‘Le Monde’ waarin het probleem van het celibaat werd aangeraakt. Waarom hebt u die verklaring aan ‘Le Monde’ gegeven?
Is berucht pejoratief, gij die een specialist zijt?
Het is inderdaad pejoratief, het betekent bekend maar dan ten kwade. Ik had beter gezegd geruchtmakend om het woord sensationeel te vermijden! Waarom ‘Le Monde’?
Hadt gij een betere gazet om dat openbaar te maken? Ik ken de mogelijkheden zo niet.
Ik kan u hier in mijn positie geen krant aanbevelen!
Hoe gaat dat? Een journalist vraagt u een interview en ge geeft dat. Als het in een blad als Le Monde verschijnt, heeft het weerklank in de wereld en dat is voor zo een probleem
| |
| |
nodig. Dat is ook zo met de Internationale Katholieke Informatie, die in vijf talen verschijnt. Als ge de beschikking over zulke middelen hebt of krijgt, dan gebruikt ge ze ook.
Zou de krisis op het gebied van de roepingen opgelost zijn als het celibaat wordt afgeschaft?
Nee, dat is maar een van de aspekten van de zaak, de krisis ligt dieper. In Amerika hebben ze officieel een algemeen onderzoek ingesteld en aan de priesters gevraagd: Waar ligt de knoop? Wat is het hoofdprobleem? Waarom verlaat u het ambt? Het antwoord was: De moeilijkheid van de taak in een wereld die doet alsof God niet bestond, waar er geen nood is aan God. Het probleem is: aan die mensen God brengen, aan mensen die geen nood hebben aan voedsel voedsel geven, zielenood willen lenigen waar ge geen zielenood ontmoet. Dat is een zware taak, die moed vraagt en die de taak ook schoon maakt. Dat was de eerste reden. Het celibaat kwam maar op nummer vijf in die lijst, geloof ik.
Bij de groep priesters, die het ambt verlaten, is er een roerige groep die veel van zich doet spreken en die aanspraak maakt op begrip en voor wie ook veel begrip wordt opgebracht.
Daarnaast staat het grote aantal priesters dat bescheiden zijn taak blijft vervullen. Bestaat er voor hen ook vanwege het episkopaat evenveel bezorgdheid, steun, aanmoediging en begrip?
Niet enkel evenveel maar meer. Hun geval is dat van de jongeling die nooit het huis verliet, waaruit men niet moet besluiten dat men het huis moet verlaten hebben om gewaardeerd te worden. Zij zijn de mensen waarop we de Kerk bouwen en zij zijn het ook die het beeld van de celibataire priester hooghouden. En dat beeld zal blijven bestaan, zelfs in landen waar er een keuze bestaat. Ik heb me laten vertellen dat de patriarch van Moskou, die tussen getrouwde
| |
| |
en ongetrouwde priesters kan kiezen, uitsluitend celibataire priesters kiest. De Russen hebben een numerus clausus ingesteld, wat betekent dat er maar een bepaald aantal priesters mag zijn. Daarom verkiest de patriarch die priesters die zich totaal kunnen inzetten voor de Kerk. Maar ik maak van deze gelegenheid graag gebruik om eens duidelijk te zeggen welke grote waardering ik heb voor de priesters die trouw blijven, die hun ambt eerlijk en eenvoudig blijven waarnemen, die de Kerk loyaal steunen in haar vernieuwing, die elke dag opnieuw met kleine dingen te vechten hebben en zeker ook hun eigen twijfels kennen, maar op de bres blijven om Gods volk te helpen. Zij die niet in het nieuws komen maar in hun eigen kleine of grote parochie, of waar ze ook werkzaam zijn, elke dag opnieuw als priester doen wat ze als hun plicht beschouwen, verdienen inderdaad in deze tijd veel meer waardering dan in rustige tijden. Ik stel er prijs op onze priesters speciaal te bedanken voor hun volharding en hun moed en ook omdat zij trouw blijven aan de belofte die ze afgelegd hebben.
Geven de liturgische experimenten u bevrediging?
Dat experiment is nu ten einde. Men kan niet verwachten dat zo een verandering in korte tijd schitterend wordt opgelost. Ik vind het gelukkig dat de volkstaal in de kerk werd ingevoerd maar wij moeten nu vaststellen hoe moeilijk het is goede teksten in die volkstaal te krijgen. Vergeet ook niet dat het gregoriaans niet zo maar op een paar jaar geworden is wat het nu is.
Dat waren dan een paar problemen van de Kerk. Op de Kerk zelf hebt ook u kritiek. U verwijt het Vatikaan - het centrum zoals u dat noemt - dat het de struktuur van de Kerk en van de godsdienst sterk formalistisch en juridisch bekijkt. Wat stelt u daartegenover?
Ik zou zeggen dat dat niet erg persoonlijk is en weinig
| |
| |
origineel. Het is de algemene trend. Het is misschien wat opvallend omdat een kardinaal dat zegt. Ge kunt de zaak op twee manieren bekijken: ge kunt de Kerk beschouwen van Rome naar de lokale kerken toe of van de lokale kerken naar Rome toe. Dat geeft twee verschillende beelden. Het vertrekken vanuit de lokale kerken naar Rome toe ligt in de oorsprong van de Kerk. In dat geval is de pluraliteit van in het begin aanwezig, dan draagt de lokale kerk de verantwoordelijkheid voor de beslissingen, behalve dan wat de punten van geloof en zeden aangaat.
Algemeen heerst het gevoelen dat wij nu vertrekken van een Kerk van de voorgaande eeuw, een Kerk die juridisch en legalistisch is gemerkt. We hebben nog de overgang niet gemaakt naar een Kerk die Gods volk onderweg is. Dat vraagt veel soepelheid omdat de Kerk dichter bij het leven moet komen te staan, meer aangepast moet zijn aan de noden van de mens, uit de mens moet vertrekken. Ik denk dat we nog heel wat weg moeten afleggen, een echte omwenteling zullen moeten meemaken eer we uit die sfeer geraken. Ik voel dat sterk aan als ik zie welke nieuwe codex men in Rome aan het maken is. Ik denk dat ge eerst fundamentele problemen moet oplossen eer ge op dat gebied begint te produceren.
Bestaat het gevaar niet dat, wanneer elke bisschop belangrijke aanpassingsbesluiten mag nemen, er een breuk zou kunnen ontstaan in de Kerk omdat een andere bisschop in een aanpalend bisdom een andere beslissing neemt?
Ja, maar elke bisschop staat in verband met een bisschoppenkonferentie en de grote beslissingen worden in dat verband genomen. Daar is bepaald dat ge tweederde van de stemmen moet hebben om een beslissing te nemen, die voor het hele land geldig is. Een tekenend voorbeeld is wat in Amerika gebeurd is: de bisschoppen stonden voor de vraag of ze de toelating zouden geven in de hand te kom- | |
| |
municeren. Een zeer markante meerderheid heeft ja gestemd maar ze haalde de tweederde niet. Dus blijft het zoals het was. Het systeem heeft zijn voordeel en zijn nadeel. Ik wou dit alleen aanvoeren om te bewijzen dat er geen versnippering zal zijn.
Maar verder moet men toch aannemen dat de verscheidenheid in een bestel gewoonlijk geïnspireerd wordt door de lokale omstandigheden. De sociale werken in Vlaanderen zijn totaal anders dan die in Wallonië omdat Vlaanderen een katolieke meerderheid heeft.
U beklemtoont de eenheid die er moet bestaan tussen de bisschop en het volk van God: priesters en leken moeten inspraak hebben, de bisschop moet dialogeren. Een pastorale raad moet tot beslissingen kunnen komen. Kunt u dat illustreren?
Dat is nu volop aan de gang en voor verschillende problemen, b.v. voor de benoeming van een vikaris-generaal of een hulpbisschop. Het is al gebeurd in Hasselt voor de benoeming van de hulpbisschop, nl. na overleg met de bisschoppen en de verschillende raden. Hetzelfde heb ik gedaan toen ikzelf een vikaris-generaal moest aanduiden en wat ik nu weer moet doen voor Waals-Brabant. Dat is in overleg gebeurd met de priesterraden, de pastorale raden, de raad van leken, de vier of vijf raden die bestaan. Iedereen draagt drie namen voor en in mijn geval was het zeer gelukkig - ik denk ook dat het zo was in Hasselt: dè naam kwam telkens weer naar voren. Ik denk dat dat soort samen zoeken van belang is al moet dat natuurlijk diskreet gebeuren. Wat ze daar onlangs gedaan hebben in Rotterdam schijnt me interessant. Ze hebben eerst gevraagd aan de mensen: hoe ziet u het beeld van een bisschop, gewoon als beeld, zonder namen te noemen. Dan werd aan de priesters gevraagd dat ze drie namen zouden opgeven waaruit de bisschoppenkonferentie zou kunnen kiezen. Ik denk dat die
| |
| |
metode een kans schept om de dialoog bisschop en volk Gods gemakkelijker te maken voor de toekomst.
Wat denkt u van de aktiviteit van de Nederlandse bisschoppen en de evolutie van de Kerk in Nederland?
Dat is een strikvraag. In het algemeen gesproken is de Kerk van Nederland een levende Kerk, die het Concilie en Vaticanum II ernstig heeft opgenomen. Ik denk dat de Nederlanders ernstig zijn als zij zeggen: wij nemen dit of dat. In de grond is daar een diep religieus leven aanwezig. Maar ongelukkig wordt altijd dat naar voren gebracht wat een beetje excentriek is en dat geeft een vals beeld. Ik heb eens ergens gelezen dat kardinaal Alfrink zei: Ik zou de helft van mijn leven kunnen besteden aan het rechtzetten van berichten die de wereld worden ingezonden. Ik denk dat het beeld dat men van de Nederlande Kerk heeft, vaak artificieel is: in de grond leeft daar een diep geloof maar er bestaan ook enkele wantoestanden.
U vreest geen schisma.
Nee, geen schisma, maar het is wel nodig dat daar het verband intens zou doorleefd worden.
Wat betekent de eenheid van de Kerk voor u?
Hoofdzakelijk eenheid in geloof, in het beleven van het evangelie en de sakramenten, in al wat door Kristus is onderwezen. In die eenheid van geloof worden de kristelijke mensen herkend. Er kunnen variaties zijn in de manier van zich liturgisch uit te drukken en zelfs in de manier van eenzelfde dogma te formuleren maar dat raakt de grond niet.
Eenheid is geen uniformiteit?
Nee, er is daar een verscheidenheid mogelijk.
| |
| |
Wanneer de bisschop zo nauw moet samenwerken met het Godsvolk, is het dan niet nodig dat de bisschop dezelfde sensibiliteit heeft als de leden van dat volk, ik denk hier aan het Vlaming-zijn met de Vlamingen?
Dat is inderdaad zo, dat werd al door Sint-Paulus gezegd. Het is zeker niet altijd gemakkelijk één te zijn met uw volk, vooral niet in een bisdom waar ge voor drie of vier sensibiliteiten staat als in mijn eigen bisdom. Ge hebt daar Walen, Vlamingen en Brusselaars en in Brussel zijn er dan nog twee aspekten: een Vlaming in Brussel heeft nog een andere, een eigen sensibiliteit. Ge staat daar voor een zeer moeilijk bisdom, waar ge in konkrete gevallen zeer moeilijk die toepassing kunt verwezenlijken. Hetzelfde geldt trouwens op politiek vlak. Vraag het maar eens aan minister Eyskens.
Een minder gelukkige beslissing in uw leven schijnt geweest te zijn wat men genoemd heeft ‘het mandement van de bisschoppen’ over de universiteit van Leuven. In dat dokument stond nog het onprettige woord ‘wij verordenen’. Dat is nog niet zo lang geleden. Kunt u die houding verklaren, u die zegt en propageert dat de bisschop nauw in kontakt moet staan met de gelovigen van zijn bisdom?
Dat woord was een ongelukkige en slechte vertaling maar het is gevallen. Wij stonden daar voor een psychologisch drama dat voor ons allen zeer pijnlijk is geweest. Ik weet dat de bisschoppen in het verleden niet altijd begrip hebben gehad voor de evolutie van de Vlaamse Beweging en het Vlaamse bewustzijn. Dat weegt nog altijd op ons, de bisschoppen van vandaag. Maar toch wil ik u zeggen dat de Vlaamse bisschoppen, dat wij allemaal sterk hebben aangevoeld hoe diep deze zaak het hart van het Vlaamse volk raakte. Het is een drama geweest voor hen want ge kunt vandaag niet meer zeggen dat de Vlaamse bisschoppen niet
| |
| |
meevoelden met hun volk. De moeilijkheid was dat de Waalse bisschoppen in dezelfde situatie stonden maar dat ze het probleem heel anders zagen. In die situatie was mijn taak praktisch onmogelijk. De eenvoudigste manier zou geweest zijn een lekenraad aan te stellen en die met de verantwoordelijkheid te hebben belast. Ik vond dat in de gegeven omstandigheden een lafheid. De toestand was toen trouwens zo emotioneel geladen dat elke oplossing een uitbarsting voor gevolg zou hebben gehad.
Nochtans kan ik u verzekeren dat wij niet lichtvaardig hebben gehandeld. Wij hebben hier in huis zeventien keer vergaderd om een bevredigende oplossing te vinden maar de gegevens waren zo dat het toen niet anders kon. Wij hebben werkelijk alles geprobeerd, zeer vele experts geraadpleegd en de meest diverse adviezen ingewonnen. Het is een beslissing waar ik persoonlijk sterk onder heb geleden.
Maar toch wil ik beklemtonen dat er in de Kerk, ook in de Kerk van ons land, een grondige vernieuwing heeft plaatsgehad en dat met de verouderde strukturen die zijn weggevallen, er ook een nieuwe en normale en ruime houding is ontstaan tegenover elke volksgroep en zeker ook tegenover de Vlamingen. De Kerk is niet tegen de Vlamingen en denkt er zeker niet aan zich te verzetten tegen de rechtmatige eisen van de Vlamingen. Voor mij zou het een ideaal zijn als de verschillende volksgroepen in dit land elk zouden krijgen waar ze recht op hebben, in vrede naast mekaar konden leven en van mekaar het beste zouden leren. Ik weet hoe moeilijk het is, maar ik blijf hopen en geloven dat we in dit land eens zullen komen tot het wederzijdse waarderen in een geest van fair-play.
Ik wil toch nog eens extra onderstrepen dat er in heel die geschiedenis Leuven niet de minste twijfel is geweest in de houding van de Vlaamse bisschoppen, die duidelijk hebben laten blijken dat ze vlaamsvoelend zijn. Heel het konflikt
| |
| |
spitste zich toe op de waarde en dat is altijd een delikate situatie.
Ik vermoed dat deze verklaring meer dan één gelovig Vlaming zal hebben aangesproken.
Van het nationale plan nu weer naar het wereldkerkelijke. U wil het gezag van de paus relativeren, wat verband houdt met primaatschap en kollegialiteit. U wil de paus doen optreden te samen met de bisschoppen in een gezamenlijke verantwoordelijkheid. U steunt daar o.m. op de tekst: Petrus trad naar voren, samen met de elf.
Als ge zegt dat ik het gezag van de paus wil relativeren, dan is dat niet waar. Ik wens integendeel het gezag van de paus verstevigd zien. Maar om dat gezag te verstevigen - en dat geldt ook voor alle mensen die op de verschillende niveaus gezag voeren - is er nu een andere manier, een nieuwe stijl en op het vlak van de Kerk is dat de kollegiale stijl, die niet enkel opportuun is omwille van vandaag en de mentaliteit van de mensen van nu maar omdat het principe in de grond van het evangelie ligt. Vandaar dat ik inderdaad onderstreep: Petrus met de elf. De mensen hebben vaak zo de gedachte - en dat maakt de dialoog wel moeilijk - dat de Kerk in piramidale stijl is opgetrokken, dat de Kerk is als een leger met een generaal, een kolonel enz. Zo is het niet. Kristus heeft zijn Kerk gebouwd op de twaalf, samen met Petrus, rond Petrus, maar het is Petrus die de delegatie heeft gegeven aan de elf anderen, zodanig dat er daar in de natuur zelf, in de konstitutie zelf van de Kerk een samenwerking is. Als ge dat in juridische termen wilt uitdrukken, is dat hopeloos. Het is geen kwestie van stemmen, van zes stemmen tegen zoveel minder, het is een kwestie van samenwerking en onderzoek samen over de grote problemen van de Kerk. Daar gaat het over.
U wil het gezag van de paus op kollegiale wijze laten uit-
| |
| |
oefenen. Dit geldt ook, neem ik aan, voor de kardinaal en de bisschoppen van een land. Om dat nu in de praktijk eens te testen: was het interview aan ‘Le Monde’ belangrijk genoeg om de kollegialiteit van de kardinaal en de bisschoppen te laten spelen?
Ik heb in mijn eigen naam gesproken. Er is een kollegialiteit met de bisschoppen, dat is één kollegialiteit, en ge hebt ook een kollegialiteit met de Kerken. De bisschop met zijn priesters, met het volk en wat daar leeft, is een tweede soort kollegialiteit. Dan hebt ge een derde soort om in de serie te blijven: kollegialiteit met de Nederlandse bisschoppen, die publiek een oproep hadden gedaan opdat de bisschoppen samen hun problemen zouden bespreken. Ik vond dat ge die mensen niet in de kou mocht laten staan.
U wil dat elke diskussie zou teruggaan op het Evangelie en de Handelingen van de Apostelen. In feite is dat de protestantse leer.
De Schriftuur is de eerste bron, gedragen door de traditie. Traditie heeft maar zin als het de eerste levende traditie is van Kristus en de apostelen. Schriftuur en traditie samen zijn de openbaring van de waarheid. De scheiding tussen traditie en Schriftuur is nu grotendeels opgeheven omdat de protestanten nu ook geloven dat de traditie belangrijk is. Trouwens, het gaat niet over de individuele interpretatie van de Schrift, iets waar de protestanten ook meer van terug beginnen te komen.
U verlangt ook meer inspraak van de bisschoppen bij de pauskeuze.
Inderdaad. Ik denk dat het normaal zou zijn dat de bisschoppen daar inspraak zouden hebben, al moet natuurlijk nog onderzocht worden hoe. Dat de kardinalen de keuze doen, is een traditie die in de loop van de geschiedenis is ontstaan, maar het feit zelf steunt niet op een teologische
| |
| |
grond zoals dat voor het episkopaat het geval is, maar op een dogmatische grond. Hoe beter ge de Kerk kunt brengen naar de lijn van haar eigen sakramenteel leven en haar institutioneel bestaan, hoe beter. Hoe dat nu moet opgelost worden dat is een andere zaak. Wat ik vraag, is voornamelijk dat het probleem in studie zou worden genomen zodat we zouden kunnen komen tot een betere reprezentativiteit van de verschillende volkeren en van de verschillende generaties in dat kieskollege. Dat is een van de redenen waarom ik zo heb aangedrongen op het respekteren van de leeftijdsgrens.
U hebt het niet zo voor de Romeinse Curie?
De Curie... Ge hebt veel mensen in de Curie en ik heb onder hen ook vrienden, hé. Het gaat dus niet over mensen maar over de funktie en het werk als dusdanig. Dat is toch net zo hier bij ons: als ge spreekt van de ministeries is dat een zeer vage term. Ik denk in elk geval dat de Curie er bij zou winnen en beter werk zou verrichten met kontakt te hebben en te houden. Als ge dat vanuit het centraal bureau allemaal moet beslissen, loopt ge gevaar over niet genoeg informatie te beschikken. Als die mensen konden reizen en ter plaatse de toestanden konden zien, zou het geheel in een ander licht komen te staan.
De ‘Osservatore Romano’ is wel niet uw geliefkoosde lektuur?
Ik lees dat uit plichtsbesef maar ik zoek er het laatste nieuws niet in. Ik vermoed trouwens dat er niet veel mensen met plezier het Staatsblad lezen. In de Osservatore Romano krijgt ge de officiële waarheid. Of die altijd zo objektief is als wenselijk zou zijn, is een andere vraag.
Er zijn heel wat mensen die het Concilie als de bron van de
| |
| |
huidige moeilijkheden in de Kerk beschouwen. Mauriac heeft op dat stuk bittere woorden gesproken.
Ik heb die gelezen indertijd. Alles hangt ervan af waar ge uw perspektieven neemt. Ik denk dat de bron van alle moeilijkheden het feit is geweest dat er sedert zoveel eeuwen geen Concilie meer heeft plaatsgehad. Met het Concilie zijn alle problemen die bevroren waren, ineens ontdooid en te voorschijn gekomen. Het Concilie was een zon die plotseling gletsjers deed smelten, met het gevolg dat er bergstromen langs de bergwand naar beneden stortten. De bergstromen voeren onstuimig water mee, stenen, boomstronken: ze trachten zich een weg te banen naar een monding. Het is een onvermijdelijke chaos: laten we hopen dat hij tijdelijk zal zijn. Maar in elk geval is het zaak aan die chaos het hoofd te bieden en het mag in geen geval een demissie van het gezag meebrengen. Want thans evengoed als gisteren moeten er regels en wetten zijn. Op straffe van anarchie blijft het gezag een noodzaak voor de Kerk, zoals voor iedere maatschappij. Iedere abdikatie van het godsdienstige gezag zou zelfs dwars tegen het Evangelie ingaan.
Er zijn er die het Concilie als bron van alle huidige moeilijkheden beschouwen. Hierover mag echter geen misverstand ontstaan. Het Concilie heeft ontegensprekelijk de belemmeringen voor de dooi weggenomen maar waar het dooit, is er vorst geweest. Laten we dat niet vergeten. Een gletsjer verhindert dat de planten kiemen en uitschieten: hij onderdrukt al door zijn onbeweeglijkheid. Onze wetgeving was en is nog steeds verschrikkelijk ten achter bij de evolutie van het leven.
Het Evangelie leert ons dat de sabbat er is voor de mens en niet de mens voor de sabbat. Maar men heeft deze levende mens veel te lang vergeten en men merkt nu met verbazing dat de hedendaagse mens niet meer dezelfde is als
| |
| |
die van gisteren, evenmin trouwens als de maatschappij waarin hij leeft.
Het zal erop aankomen het water van de bergstroom op te vangen en tussen brede oevers te kanalizeren. Het is niet de schuld van het Concilie dat al die problemen er ineens zijn. Ik denk integendeel dat het Concilie veel heeft kunnen opvangen.
Hoe komt het dat al die nieuwe gedachten pas zo laat zijn losgebroken? Uzelf zou twintig jaar geleden niet zo beeldenstormend hebben gesproken of gehandeld. U zou toen 46 zijn geweest, een man in de kracht van zijn leven.
Iedereen is kind van zijn tijd en we hebben allen de sfeer van onze tijd ingeademd. Veel zaken waarvan we gisteren dachten dat ze evident waren, zijn het vandaag niet meer. Het scheen evident dat ge niet naar de maan kondt gaan. Vandaag is dat niet meer zo. Onze wereld is lang fixistisch gebleven. Het verschil tussen een grootvader en een vader is veel kleiner dan tussen een vader en een zoon nu. In positieve zin werkt in die vernieuwing ook de genade van de H. Geest.
Zou de mode van de kontestatie daarop invloed gehad hebben?
De verandering in de Kerk ligt veel dieper. De kontestatie ligt in de natuur van de jonge mensen en elke jeugd heeft op een of andere manier aan kontestatie gedaan. De bronnen van onze kontestatie liggen toch wel veel dieper.
Wat is dan volgens u de oorzaak van de grote verwarring in de Kerk?
Het snelle tempo in de evolutie van de wereld ten eerste en het tempo van de evolutie in de Kerk: die twee werken samen, er bestaat een wisselwerking en dat bemoeilijkt de zaken. In de Kerk zelf is het het tempo van het aggiorna- | |
| |
mento, het ritme waarop alles is gebeurd zonder de nodige voorlichting voor de verschillende generaties. Het assimila-tieproces is niet te volgen: we krijgen allemaal indigestie.
Aan de andere kant is daar ook een krisis over de Godsidee: God is dood. We zijn voor het probleem komen te staan ook een soort vernieuwing van het Godsbeeld te scheppen bij de mensen. We hebben God nogal gemakkelijk beschreven op onze manier, met onze koncepten en we hebben God uitgelegd tot in de details. Nu zijn we er ons meer van bewust geworden dat God oneindig hoger staat en oneindig dieper is. We zijn veel eerbiediger geworden en dus ook veel voorzichtiger: er is een zuivering gekomen in het Godsbeeld, een loutering. Ik denk dat de teologie van de dood van God, waarvan de teologen gelukkig al begraven zijn of binnenkort zullen verdwijnen, niet meer in de volle aktualiteit staat. Maar ze heeft een zuivering teweeggebracht en dat was van belang.
Zou inderdaad het niet-meer-geloven-aan-God niet de belangrijkste reden zijn van de krisis in de Kerk?
Alles hangt samen: ge hebt een krisis in het geloof in God, ge hebt een krisis in het geloof in Kristus, ge hebt een krisis in het geloof in de Kerk. Het is de Kerk die ons tot Kristus brengt en Kristus die ons naar God voert. Al die elementen werken samen, ge kunt ze moeilijk onderscheiden, het werkt in alle richtingen tegelijk. Ik denk dat ge een hele analyse nodig zoudt hebben om te zeggen wat prioriteit heeft, wat de hoofdzaak is en wat bijkomstig is in het geheel.
Men heeft toch wel eens de indruk dat de gelovigen niet voorgelicht of slecht voorgelicht worden over de evolutie in de Kerk.
Ik denk dat dat inderdaad waar is, dat er daar een tekort is
| |
| |
aan informatie. Allerlei moeilijkheden hadden kunnen opgevangen worden als we op tijd en stond aan de mensen hadden kunnen zeggen: luister eens hier, dat gaat veranderen en dat is de reden. Als ge de vis afschaft op de vrijdag, dan schaft ge de boetegeest niet af maar ge moet die nu op een andere manier gaan uitoefenen. Er is een tekort aan inlichting en voorlichting omdat ge niet genoeg uitleg kunt geven. Ge kunt vele zaken niet simplistisch oplossen. Neem nu een eenvoudige zaak als de kommunie te ontvangen op de hand. Dat heeft heel wat ergernis gegeven. Men heeft de gelovige moeten doen begrijpen dat de hand van een gedoopte even heilig is als zijn mond. Het vroeg eigenlijk een geleidelijke progressieve inleiding en dat is natuurlijk moeilijk. We zouden daar met meer informatie moeten kunnen werken.
Dit geldt ook voor de klerus. Als men de priester een homelie hoort uitspreken, voelt men vaak hoe onzeker hij zich voelt.
Dat is inderdaad mogelijk omdat er op sommige vragen niet meer zo simpel geantwoord kan worden. Maar dan is er soms wel een verwarring tussen geloof en teologie. Ge moet aan de mensen niet over teologie spreken, ge moet ze over geloof spreken. Dat kan soms wel eens verwarring stichten.
We staan nu vijf jaar na het Concilie. Wat zijn in een notedop de pluspunten van het Concilie?
Die zijn zeer talrijk. De behandeling van die pluspunten zou een hele uitzending vragen.
Ik zei ‘in een notedop’.
Het vernieuwd beeld van de Kerk, van een Kerk die inniger bij de mensen is komen te staan. De Kerk van het verleden was zeer hiërarchisch en zeer gestruktureerd, wat moet
| |
| |
blijven bestaan want ik zou niet willen zeggen dat hiërarchie en struktuur er niet nodig zouden zijn. Maar er is daar een versoepeling gekomen, een ander perspektief en het beeld van Gods volk is naar voren gekomen. En wie zegt Gods volk, bedoelt ook de bisschoppen en de paus. Want er dreigt daar altijd een misverstand te ontstaan: als het woord volk wordt gebruikt, dan is dat vaak het volk tegenover de regering. Maar in de Kerk betekent Gods volk het geheel van de gedoopten. De paus is gedoopt en wij ook. Van meet af aan krijgt ge daar dus een ander perspektief, moet ge het woord demokratie verbeteren, wat de konversatie moeilijk maakt omdat ge voortdurend voor een ander perspektief staat. Maar ik denk dat het naar voren brengen van de fundamentele eenheid van alle kristenen, van alle gedoopten, die samen de medeverantwoordelijkheid voor de Kerk dragen, een groot pluspunt is. Zij zijn de Kerk, wij zijn allen samen de Kerk. Dat is een geweldige stap vooruit. Denk maar hoe het vroeger was: de Kerk dat was iets voor de bisschoppen en de pastoors.
Er bestaat een dossier Suenens en ik bedoel niet alleen het boek. Een dossier bevat al de dokumenten die op een zaak betrekking hebben maar gewoonlijk zijn er in een zaak stukken die men bezwarend noemt. Bent u zich daarvan bewust?
Natuurlijk weet ik het, al was het maar door mijn korrespondentie te lezen of de kranten. Wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks. Wat betekent, denk ik, dat wie in het openbaar werkt, aan veel kritiek blootstaat. Alleen moet men een man die het eerlijk meent, krediet geven of tenminste een zeker respekt opbrengen voor wat hij doet, ook al gaat men niet akkoord. Toen die schrijver dat Dossier Suenens heeft willen uitgeven, heb ik ja gezegd omdat het interessant is het pro en het contra te horen.
| |
| |
U hebt resoluut de progressistische richting gekozen. Bestaat de mogelijkheid niet dat u ergernis geeft en vele traditionele gelovigen kwetst - of is dat een te verwaarlozen groep? Hoe speelt de naastenliefde dan?
De naastenliefde speelt hoofdzakelijk in de richting van de Kerk van vandaag en van morgen. Ge moet u bezighouden met de Kerk van vandaag en daarin speelt de jeugd, de Kerk van morgen dus, een grote rol. Hoofdzaak is dat de Kerk doorgaat, doorheen de tijden. Toch moet ge tegelijkertijd eerbied hebben voor de generaties die het misschien niet zo gemakkelijk verstaan. Er is dus naastenliefde nodig naar twee kanten en dat is altijd de moeilijkheid. Ik heb u gezegd dat ik in mijn bisdom de moeilijkheid heb vier sensibiliteiten tegelijk voor mij te hebben. Zo sta ik ook voor drie, vier verschillende generaties. En ge moet daar een optie doen: waar gaan we naartoe? waar leggen we het aksent? Wel, ik speel op de toekomst - en zo komt het dat gij mij een progressist noemt - maar ik doe dat klaar bewust omdat juist het leven daar ligt. De naastenliefde ten opzichte van de oudere generaties bestaat daarin, dat we meer en meer een begrijpelijke uitleg proberen te geven, want wat we zeggen, is in de kern gezond. Zij onderstrepen de blijvende waarde. Een andere richting zegt: om die bijvende waarde te eerbiedigen, moet ik ze anders uitdrukken. Om het gezag van de vader vandaag te doen eerbiedigen, moet het zich anders laten gelden, moet het anders uitgedrukt worden dan vroeger. Maar het is hetzelfde gezag, het is dezelfde waarde. Ik denk dat dat van belang is.
U legt dus wel een duidelijk verband tussen traditie en evolutie.
Absoluut, traditie én evolutie. Het zou geen zin meer hebben als de evoluerende Kerk geen traditionele Kerk is in de
| |
| |
diepe zin van het woord. Ge kunt daar geen diskontinuïteit hebben.
Er wordt van u wel eens gezegd dat u stout spreekt maar omzichtig handelt.
Ik heb nooit de wil stout te spreken en ik weet niet of ik het doe. Ik probeer klaar te spreken en dat kan misschien soms, zoals gij het noemt, stout klinken. Dat ik voorzichtig ben, is wel zo, in die zin dan dat ge rekening moet houden met al de generaties en dat, wat ge ook doet, altijd ergens een misverstand ontstaat. Dat betekent dat ge bij het handelen altijd rekening houdt met de mogelijke misverstanden. Het is voor mij gemakkelijk met u een konversatie te voeren maar terwijl wij hier zitten te praten, zijn er allerlei mensen die meeluisteren en verschillend reageren. Men moet proberen ook daar rekening mee te houden.
Algemeen wordt erkend dat u zeer aktief bent op het internationale kerkelijke vlak. Minder lof hoort men wel over uw betrekkingen met de gelovigen - ook met de klerus van uw eigen bisdom. Om het in sporttaal te zeggen: u speelt beter op verplaatsing.
Ik ken die mop. Het kan wel de schijn hebben dat ik vaak op verplaatsing ben maar zoveel is dat toch ook weer niet. Alles te samen ben ik misschien één maand op de twaalf in het buitenland. Maar telkens als ge op reis gaat, ook al is dat maar voor twee dagen, komt ge in het nieuws. En wat ik ook wil zeggen, is dat dat hoegenaamd geen plezierreizen zijn. Als ge zo voor drie dagen naar Amerika gaat, zeventien uren vliegtuig hebt heen en weer en dan nog drie dagen in diskussie zijt met protestanten dan is dat toch wel geen sinekuur te noemen. Ik geloof trouwens niet dat ik door mijn aktiviteiten op het vlak van de wereldkerk mijn bisdom verwaarloos. Ik geloof zelfs dat mijn bisdom hier het eerst is om er van te profiteren. Ik heb natuurlijk
| |
| |
veel meer kontakten in mijn eigen bisdom maar dat staat in de gazet niet te lezen.
Er wordt ook nog gezegd dat u ietwat wrokkig bent tegenover Rome omdat u niet gekozen werd tot lid van de bisschoppelijke kommissie die de Synode van 1971 moet voorbereiden.
Zwarte humor. Dat is weer een van de dingen die de journalisten hebben uitgevonden. Laat dat voor hun rekening.
Zijn voor een Kerk die autentiek evangelisch wil zijn, de banden met het establishment niet te sterk? Ook hier in België?
In België zijn nog de meest gunstige toestanden zou ik zeggen. Die relaties lijken mij tot een minimum gereduceerd te zijn. De Kerk gaat hier haar eigen gang en voelt zich vrij tegenover de staat. Dat de koning aanwezig is in de kerk waar ik mijn bisschopsjubileum heb gevierd, beschouw ik als een normale zaak. Er waren daar in de kerk toch alle soorten van mensen. Ik noem dat geen band met het establishment, wel de universaliteit van de funktie.
U hebt ongelovige vrienden. Wat denken die van de evolutie in de Kerk?
Ik heb er inderdaad enkelen en ik ben getroffen geweest door hun reakties. Een onder hen sprak me eens over paus Johannes en heeft me toen gezegd: Die paus heeft mijn ongeloof onbehaaglijk gemaakt, ik voel me minder zeker in mijn vroegere zekerheid. Ik denk dat die mensen de indruk hebben gekregen, net trouwens als de protestantse observators op het Concilie, dat er daar iets merkwaardigs aan het gebeuren was, dat de vernieuwing van de Kerk gebeurde in de diepte. Zij hebben dat misschien beter aangevoeld dan sommige katolieken, ik voel dat aan in verschillende sferen. Ik geloof dat we de belangstelling van de ongelovigen niet
| |
| |
moeten onderschatten. Er ligt daar diep bij hen een religieuze bekommernis, zelfs als ze zeggen dat ze in God niet geloven.
Monseigneur, en nu richt ik mij tot de opvolger van de apostel, indien ik uw vriend was, uw gelovige of ongelovige vriend, en ik zou overmorgen op kerstdag bij u aankomen met al mijn twijfels in de waarde van de boodschap van Kristus, twijfel aan het bestaan van God, twijfel aan de waarde en de betrouwbaarheid van de Kerk, wat zou u me zeggen?
Dat is een zeer diepgaande vraag. Ik zou aan die ongelovige vriend zeggen: Wilt ge eerst en vooral in de diepte bij uzelf zien? Wat leeft daar, in u, aan verlangen? Aan verlangen naar liefde, naar blijvende liefde, naar eeuwige liefde; aan verlangen om gekend te zijn en om persoonlijk bemind te worden, zodat ge in die wereld niet zoudt leven als een wees, zonder te weten waarheen - vanwaar komt hij, waar gaat hij naartoe, enz.? - Ik zou hem vragen in de diepte zijn eigen menselijk zoeken te peilen.
Ik ben altijd getroffen geweest door de titel van het boek van Max Scheler: Vom Ewigen im Menschen. Er ligt in elke persoon iets dieps, een honger naar God, bewust of onbewust. Als ik dat in hem wakker kan schudden, hem meer diepmenselijk maken, dan kan ik hem het Evangelie brengen en hem zeggen: Er is daar een kans om nog dieper mens te zijn. Gij snakt naar broederlijkheid! Nu, als we weten dat we samen zonen zijn van éénzelfde Vader, dan ligt die broederlijkheid oneindig dieper dan wat we solidariteit zouden noemen - al is dat ook schoon en goed -, we zijn daar in de diepte samen.
Als ik dan het Evangelie opensla en het antwoord zoek voor die levensproblemen: Wat is de betekenis van het lijden, de betekenis van het leven, de betekenis van de dood?, en als ik dan plots Kristus zie verrijzen voor hem
| |
| |
als zijnde de man die één is met God en die dus het antwoord geeft op die levensvragen - Kristus is niet iemand uit het verleden die filozofie geschreven heeft of die veldslagen heeft gewonnen, maar dat is iemand die in zeer klare taal, eenvoudigweg, antwoorden geeft op die levensproblemen, - dan zou ik hem vragen die inwendige dialoog tussen hem en de levende Kristus van vandaag te ontwikkelen en te laten groeien.
Ik ben ervan overtuigd dat, als ge iemand kunt plaatsen in het aanschijn van Kristus, levend nu en diezelfde woorden van het Evangelie tot ons richtend, dat er daar een echo komt. ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ is werkelijk iets dat ge kunt aanvoelen.
De woorden zelf, het Evangelie zelf, hebben een inwendige kracht. Zoals Jezus zelf gezegd heeft: ‘Amen dico vobis, IK ZEG U’, dat draagt ver en dat dringt door, door eigen innerlijke kracht omdat het het woord van God is.
Ik denk dat ik zo zou spreken: Ik wens u gelukkig te maken. Op die vooravond van Kerstmis zou ik zeggen tot die ongelovige vriend: Ik heb een geheim om u gelukkig te maken, het heeft ook mij gelukkig gemaakt.
Ik zou hem vertellen, onder ons, waarin die diepe vreugde van het kristendom ligt en hoe het komt dat men in woelige tijden en moeilijke omstandigheden die diepe zielevreugde kan bewaren, omdat die dieper ligt. Omdat men daar werkelijk aanvoelt het woord dat Kristus ons gezegd heeft: ‘Ik ga u een vrede geven waar geen mensen aan kunnen, ze zullen die niet aantasten, die ligt dieper.’
Wel, als ge door het leven gaat in dat bewustzijn, dat God u bemint, dat God u kent, dat God u volgt, dat ge dag in, dag uit de genade krijgt om te zeggen wat er te zeggen valt - misschien is het woord verkeerd gekozen - dan zijt ge een instrument van God.
Vooraleer we hier met deze televisieuitzending begonnen, heb ik eenvoudig aan O.-L.-Heer gevraagd het woordje
| |
| |
toe te passen dat Hijzelf gezegd heeft: ‘Ik zal u op het gepaste ogenblik ingeven wat ge te zeggen hebt.’ Ik wist het ook niet voor ons onderhoud begon. Ik hoop dat er daar iets van Kristus' Boodschap doorstroomt, waar weet ik niet!
Dat is, geloof ik, de Blijde Boodschap van het Evangelie doorheen de tijden. Dan is het niet meer die Kerk van de mensen van vandaag... Och, we zijn allemaal hinderpalen voor het geloof, omdat we niet kristelijk genoeg zijn.
Het verwijt dat men ons maakt, is niet dat we kristen zijn maar dat we Kristus niet genoeg laten doorschijnen in ons.
Als we die lange traditie zien van al die heiligen, en als we zo naar Kristus gaan, niet langs de weg van teologie of langs de weg van filozofie of wat weet ik al, maar langs die weg, die schakels volgend, dan hebben we werkelijk de weg naar Kristus gevonden.
Ik geloof niet met mijn eigen persoonlijk geloof alleen, maar ik geloof met het geloof van Petrus en Paulus en van de Twaalf, met het geloof van Maria, met het geloof van de Martelaren, met het geloof van de Kerkvaders, met het geloof van de mystieken en de heiligen, één voor één, heel die litanie van alle heiligen. Zo geloof ik, verbonden met die eeuwen. Dat geeft een kracht aan het leven, zodanig dat ge ook blijgezind die eeuwige rust tegemoet gaat.
Voor mij telt het woord van Kristus: ‘Of ge leeft, of ge sterft, gij zijt van mij. Ik ben de sleutel van het leven, nu en later!’
Hier hebben we de brug, we weten waarom we leven en we weten wat er ons morgen te wachten staat. Ik denk dat de Kerk meer en meer moet gericht zijn op morgen, niet enkel omwille van de jeugd waarover ik reeds sprak, maar ook omdat dit de betekenis is van de Kerk: een evoluerende Kerk, omdat Gods revelerende goedheid geleidelijk aan naar voren komt. Die Apocalypse is het einde van een
| |
| |
geschiedenis waar we de volle waarheid zullen kennen, het volle licht zullen krijgen... Ondertussen zijn we met onze kleine lampjes op zoek.
Ik denk dat we in dit perspektief ons kristelijk geloof moeten plaatsen en dat hier de kontinuïteit ligt met onze voorvaderen in het geloof.
Hier ligt de diepe betekenis van het kristen-zijn in deze tijd.
Uitzending: 23 december 1970.
Opdracht van kardinaal Suenens.
|
|