| |
| |
| |
Achiel van Acker
Sint-Annarei 23a, Brugge
Als kamervoorzitter Achiel van Acker zijn voordeur opentrekt, kijkt hij uit op een van de mooiste oude wijken van Brugge. Vlak voor hem de Sint-Annarei, waar nog af en toe een schip voorbijvaart. Rechts de Spinolarei en links de Spiegelrei met de typische gevels. In de verte het Jan van Eyckplein waar nu nog de Poortersloge bestaat.
Het huis zelf dateert uit de zestiende eeuw en staat naast het bekende huis van de oude brouwersfamilie De Meulemeester, dat voor de verfilming van het boek L'empreinte du dieu van Maxence van der Meersch werd gebruikt. We zijn hier in de oude handelswijk van Brugge, vlak bij de volkswijk van de Carmerstraat en zijstraten.
De kamervoorzitter heeft deze woning, die twee huizen omvat, pas in het begin van 1964 betrokken.
Als de bezoeker de drempel overstapt, staat hij in een ruime hal en wordt onmiddellijk opgenomen in de stijlvolle sfeer die uitgaat van antieke meubels en oude schilderijen.
Links is nog een venstertje waar de kantwerksters indertijd hun kant kwamen afleveren. Boven de deur kijkt de kop
| |
| |
van de hertog van Alva naar die van de graaf van Egmont, die over de andere deur waakt.
Een houten engel kijkt neer op het oude beeld van een heilige vrouw, waarboven een Kruisafneming van Joseph Neutens hangt. Deze Madonna met Kind wordt toegeschreven aan de zestiende-eeuwse Vlaamse schilder Jan Gossaert, beter bekend als Mabuse, en deze Graflegging dateert uit 1519. Ze is van de Duitse schilder Michel Wolgemut. Deze andere Madonna van een italianizerende Vlaamse schilder is uit de 17de eeuw, en deze fraaie edeldame werd in 1622 geschilderd door de Antwerpenaar Frans Pourbus de Jongere.
Uit de 16de eeuw is dan weer dit oude schilderij in de trant van Breugel.
*
Mijnheer de Minister, ik dacht bij een nuchter politicus op bezoek te komen en ik ontdek tot mijn verrassing een poëtisch verzamelaar.
Ik kan daar niet uit. Ik heb van jongs af een voorliefde gehad voor oude voorwerpen, oude boeken, prenten, schilderijen. Ik denk zelfs dat ik eigenlijk antiquair had moeten worden, dat ik mijn roeping een beetje heb gemist.
Is dat een verzuchting die ingegeven wordt door de een of andere politieke ontgoocheling?
Absoluut niet. Ik heb niet te klagen, ik zou zelfs zeggen integendeel: de politiek is me goed meegevallen. Maar ik hou nog meer van oude meubelen en boeken en al wat ge in dit huis verzameld ziet. Het spijt me alleen dat ik aan zekere oude voorwerpen, die ik bezit, niet meer aandacht kan besteden. Daar stelt de politiek dan weer haar eisen. Trouwens, ik heb hier te Brugge indertijd een winkel gehad
| |
| |
waar ik o.m. antikwiteiten verkocht. Ik heb die moeten opgeven wegens de gezondheidstoestand van mijn vrouw, die me dan weer veel meer waard was dan de kostbaarste antikwiteiten.
Specializeert u zich bij dat verzamelen?
Specializeren is veel gezegd. Ten andere, de goesting verandert met de jaren, dat is een beetje zoals met het eten en drinken! Een tijdlang heb ik er een voorliefde voor gehad alles te verzamelen wat betrekking had op de ambachten, gedurende enkele jaren was het dan alles wat betrekking had op de moeder en sedert enkele jaren is het al wat betrekking heeft op de folklore. Al wat oud, waardevol en schoon is, komt ervoor in aanmerking. Het enige probleem is het allemaal te kunnen plaatsen. Ge moet straks maar eens boven gaan kijken.
Maakt u van deze dingen een studie? Ik bedoel: onderzoekt u vanwaar ze komen, wie ze gemaakt heeft, uit welke periode ze zijn?
Ik zou dat graag doen maar ik heb er weer de tijd niet voor. De enige studie waar ik me min of meer konstant mee bezighoud, is de folklore. Daar heb ik een enorme belangstelling voor en speciaal dan voor de spreekwoorden en de zegswijzen. Ik heb steeds veel kontakt gehad met kleine mensen - ik kom zelf uit een volksbuurt - en het viel me dikwijls op hoe kleurig het volk zich kon uitdrukken. Uit pure liefhebberij ben ik dan alles gaan optekenen en hoopte tot 75 eigenaardige wendingen te komen. Toen ik er voor de eerste keer mee ophield, waren het er duizend. Ik ben er later dan weer mee begonnen en haalde de 3000. Hoeveel het er nu al geworden zijn, weet ik niet meer. Het is wel benediktijnenwerk maar het voordeel is dat ge er op elk moment aan door kunt werken.
| |
| |
Schikt u daar iets mee te doen of blijft het persoonlijk, bezit?
Aanvankelijk deed ik het louter voor mijn plezier, maar nu denk ik eraan de verzameling toch uit te geven omdat er zoveel dingen in voorkomen die anders verloren zullen gaan. Daarbij is het niet mijn bedoeling louter het spreekwoord of de zegswijze te geven met verklaring, maar er ook de anekdote bij te voegen die er de eigen kleur aan geeft, en ook na te gaan hoe ze in verband staan met de gebeurtenissen van vroeger, met de geschiedenis, welke de herkomst is.
Wat heeft die studie u geleerd?
Veel wijsheid! En ook welk een onvermoede taalvaardigheid en verbeelding het volk bezit. Op zeker ogenblik kreeg ik het in mijn hoofd op te zoeken wat er bestond aan zegswijzen, spreekwoorden en zeispreuken waarin de duivel ter sprake komt, zo Vlaamse als anderstalige. Ik dacht: als ik er 40 vind, zal dat een mooi resultaat zijn. Hoeveel denkt u dat ik er gevonden heb?
Ik doe een gok. Ongeveer 300... misschien?
Iets meer dan 1500!
Krijgen we daar een paar staaltjes van?
Spartelen als de duivel in het wijwatervat. Of deze minder bekende: de deugd gaat in het midden, zei de duivel, en hij liep tussen twee kapucijnen.
*
Op de benedenverdieping beschikt de kamervoorzitter over twee bureaus. Allereerst een ontvangkamer voor de bezoekers: hier heeft hij een gedeelte van zijn boeken over Brugge en Vlaanderen ondergebracht.
Boven de biblioteek hangt een typisch gezicht op Brugge
| |
| |
uit de Oostenrijkse tijd: op de afgebrande toren van het Belfort staat een kap en links is de Waterhalle waar de schepen konden binnenvaren.
Zo schilderde Isidoor Opsomer de gastheer in 1959 en dit is een Hollands landschap van dezelfde schilder. Het Leiegezicht is natuurlijk van Albert Saverijs.
Deze vrouwenfiguren zijn van Jef Lambeaux en deze 17de-eeuwse engeltjes van een Brugs schilder. Eronder staat een kopie van de relikwiekast van de H. Ursula door Memlinc. Dit is het portret van vader en moeder Van Acker met een kleinkind, twintig jaar geleden, en onder deze Oogst van René van den Berghe staat een plaket met in reliëf het beeld van de koningen van België.
Het tweede bureau is een meer intiem werkvertrek met in het midden een mooie oude, Vlaamse tafel. Tussen de twee vensters staat een groep van beeldhouwer Albert Poels met Tijl, Nele en Lamme Goedzak, een geschenk van de socialistische partij. Voor de ramen hangen glasramen met spreuken die typisch zijn voor de heer des huizes: ‘Doe wel en zie niet om.’ - ‘Ken uzelf.’
Hier ook spreken vele voorwerpen van Brugge: een oud stadsplan uit de 15de eeuw, een panorama van de stad met een syntese van de torens en de molens, boven de schouw een zeldzame gravure met de oude poorten en weer boeken, oude boeken uit de 16de en 17de eeuw.
Van de Madonna met de Appel maakte schilder De Vriendt deze kopie en dit is het allereerste beeld van de gastheer, gemaakt door Jan Clecvitsi.
*
U bent niet alleen folklorist, u bent ook dichter. Nog onlangs verscheen er een bundel van u: ‘Drie sterren’.
Dat is feitelijk een lang gedicht dat ik voor enkele vrienden
| |
| |
in een privé-plaket had uitgegeven. Ondertussen is het in de handel gekomen en is het aan de derde of vierde uitgave toe.
Dat is een heel sukses.
Veel sukses, ja. Waaraan het ligt, weet ik niet, maar vrienden hebben me geschreven dat ik vol levenswijsheid stak. Ik geloof dat, ik aanvaard dat.
Dat was niet uw proefstuk.
Nee. Ik heb altijd gedichten geschreven zonder goed te weten wat een gedicht was. Van het ogenblik dat het rijmde, dacht ik dat het poëzie was. Dat er ‘voeten’ bestonden, dat wist ik niet. In die tijd kende ik alleen de voeten waarmee ik marcheerde. Aan folklore en literatuur doen is voor mij een vorm van rusten. Zo gauw ik met vakantie ben, voel ik de behoefte om te schrijven.
Hoeveel bundels hebt u uitgegeven en welke waren dat?
Eigenlijk alleen die Drie sterren waarover u het had en dan Moederweelde, een bundel die verscheen in 1926.
Had die ook sukses?
Die haalde een grote oplage, voor een gedichtenbundel dan toch.
Kreeg u er kritiek op?
Jawel, en de kritiek was zeer gunstig. Karel van den Oever heeft er in Vlaamse Arbeid over geschreven maar hij was niet goed te spreken over het slechte Nederlands van dichteres Van Acker. Ook Gust Vermeylen bracht in zijn kritiek hulde aan de gevoelige dichteres van deze moedergedichten. Ik heb toen heel wat brieven ontvangen die mij getroffen hebben.
Mogen wij naar een voorbeeld luisteren?
| |
| |
Ik heb hier toevallig, - ik weet dat bij de televisie toch alles toevallig is, - ik heb de bundel hier toevallig bij de hand. Laten we zeggen Heur kind, dat aan mijn eigen moeder was opgedragen.
Heur kind
Heur kind, daar rijst een schone plicht,
Veel schoner dan het schoonst gedicht
Heur kind, o wat het worden zal
Klinkt menig lied verloren.
Maar eeuwig blijft het kindje haar
In die tijd hebt u niet alleen deze zachtzinnige poëzie geschreven, daar was ook heftige bij. Ik liet me vertellen dat u na de eerste wereldoorlog ooit een gedicht over Borms hebt geschreven en voorgedragen.
Ik weet welk gedicht u bedoelt. Dat was eigenlijk geen gedicht dat geschreven was voor Borms of aan hem opgedragen. Het ging wel over de Vlamingen, over de wijze waarop ze behandeld werden en ook over de vervolgingen die tegen hen werden aangespannen, vervolgingen die tenslotte het gevolg waren van wantoestanden die voor en na en ook gedurende de eerste wereldoorlog bestonden. Vele Vlamingen in het leger waren verbitterd omdat ze slecht werden behandeld, - het bevel was uitsluitend in het Frans. Dat gedicht ging over alle Vlaamse veroordeelden, dat zat in de lucht van die tijd. En ik heb inderdaad vaak gedichten voorgedragen.
| |
| |
Vaak schamen dichters zich over hun eerste bundel. Is dat bij u ook zo?
Helemaal niet. Elke leeftijd geeft wat hij inheeft. Ik heb in die jaren - dat moet 1925 geweest zijn - ook het scenario geschreven voor een film over Brugge. Dat was voor een wedstrijd en op de vooravond van de inzendingsdatum heb ik heel her verhaal gedikteerd aan mijn vrouw en broer, want er moest meer dan één eksemplaar zijn en van een schrijfmachine was er geen sprake. Het scenario moest onder kenspreuk worden ingeleverd en achteraf bleek dat ik de bekroonde was. De Metro Goldwyn Mayer was in de zaak kommercieel geïnteresseerd en ze vonden de opvatting en de uitwerking om Brugge voor te stellen uitstekend: alleen moest ik de fond veranderen. Op die leeftijd kunt ge alles veranderen maar niet de fond, dat was een heilig stuk van u zelf, dus heb ik daar radikaal nee op geantwoord. Ik begreep wel wat het was: er zat te veel sociale opstandigheid in en Frankrijk kwam er niet gunstig uit! Ik heb het sindsdien niet meer herlezen.
Dat was dan voor de oudere periode. Maar op de poëziedagen te Wemmel hebt u onlangs recent werk voorgelezen.
Dat was een keuze uit een volumineuze bundel, waarbij Kleengedichten en Grafschriften zijn, ook vol levenswijsheid zal men zeggen.
Ik heb zo een gevoel dat er bij die ‘grafschriften’ wel peper zou kunnen zijn.
Dat laat ik aan de beoordeling van de lezer of kijker over. Hier zijn er enkele:
‘Wie verstand heeft is soms niemand.
'k Had een titel en was iemand.’
| |
| |
‘Daar 'k vrees had een minuut
Te laat te zijn voor het onthaal,
'k Belandde een uur te vroeg,
Verhakkeld, in het hospitaal.’
‘Ik ook had in de oorlog mijn deel,
Erkentelijk was de natie.
Ik leverde poer en geschut
‘Voor menig die in de oorlog viel
Staat hier een kruis geplant.
Op ieder kruiske staat geverfd:
“Hij stierf voor 't vaderland”.
Hoe de andren stierven weet ik min,
Ik zelf die stierf met tegenzin.’
‘Ik dreef handel in wind en liet de mensen hopen,
Op een denkbeeldig rijk aandelen te doen kopen.
Als 't waar is dat de hoop doet mensen leven,
Dan heb ik ze waar voor hun geld gegeven.’
‘Blijf, wandelaar, niet treurend staan,
'k Ben ook niet om uw lot begaan.’
‘Ik was een arme dichter,
Ik woog, zei men, niet zwaar,
Maar nu weeg ik nog lichter.’
Dan een ander, een opschrift bij het ingaan van het kerkhof:
‘Wandelaar wil niet wanhopen
D'aarde is voor eenieder mild.
Hier krijgt ge een plaatsje
Zonder piston of achterlopen.’
| |
| |
Levenservaring?
Ja, dat heb ik in vele gevallen vastgesteld. Een ander nog:
‘Als wereldburger vol genie
Ik vond voor iedere moeilijkheid
Dat is waarschijnlijk door de politiek geïnspireerd?
Ja, er zijn veel mensen die feitelijk de moeilijkheden zoeken waar de vraagstukken zeer eenvoudig zijn. Ze stellen zich dan gewichtig aan en denken dan dat ze iets gedaan hebben. Een ander nog:
‘Men zei: als ge in de oorlogbrand
Veel gevochten hadt voor 't vaderland,
't Is waar. Toen ik gestorven was
Kwam er een rede bij te pas
Dat is cynisch.
Ja.
‘In het leven had ik veel vrienden verworven
maar mijn beste vriend is met mij gestorven.’
Dat is wijsheid voor elke dag.
*
Oud potwerk en een oude klok staan in deze gang die naar de oude keuken leidt. In deze ouderwetse keuken heeft de gastheer alle voorwerpen samengebracht die in de loop der
| |
| |
tijden in de keuken werden gebruikt: een oude kast van 1605, koperen en tinnen gerei, een oude weegschaal, de vuurpot om de benen te verwarmen en de doofpot om het vuur te doven.
Daarboven dan schilderijen uit de vorige eeuw die het keukenwerk illustreren, en bij het venster een oud kantkussen, waarop men zo verder kan werken.
Toen het gips van deze schouw werd weggekapt, kwam deze arduinen kop te voorschijn. Op de muurborden weer oude gezichten over Brugge en in de hoek onder de oude sulferpot de oude kruisboog.
Deze lantaren komt van een vissersschuit en een ander eksemplaar boven de deur is een gevellantaarn. Via de trap, waaronder de alkoof is, kan men naar de eerste verdieping.
*
Hoe bent u tot de politiek gekomen? Waren het de omstandigheden of was het roeping?
Ik zou zeggen een roeping, die door de omstandigheden werd aangewakkerd.
U bent een werkmanszoon. Was er in de familie enige traditie of voorbeeld?
Helemaal niet. Mijn vader was mandenmaker van beroep en woonde in de wijk van de Ezelspoort of Oostendse poort. Er waren thuis twaalf kinderen en van mijn elfde jaar ben ik bij vader in de stiel moeten komen.
Dat betekent dat u alleen lagere school hebt gedaan.
Ja, bij de broeders Xaverianen in de Ezelsstraat, de zogenaamde armenschool, want er bestaan twee soorten Xaverianen. Ze bestaat nu nog ongeveer in dezelfde toestand. In die tijd woonden we in het Klaverstraatje. Officieel was dat
| |
| |
toen de Lodewijk van Casselstraat maar iedereen zei het Klaverstraatje en nu heeft de steeg de oude volksnaam weer gekregen.
Waren de toestanden toen zo erg dat u op elf jaar van school moest blijven?
Dat gebeurde feitelijk al vroeger. De wet op het verplicht onderwijs tot 14 jaar werd pas goedgekeurd op de vooravond van de oorlog en werd pas na de oorlog toegepast. De sociale toestand van de arbeiders was toen erbarmelijk. Om dat met een voorbeeld te illustreren: het gebruikelijk loon was toen 3 frank per dag. Eén brood kostte van 25 tot 27 centiemen en in die tijd werd drie keer zoveel brood gegeten als nu. Vlees kwam er bij de werkman bijna nooit op tafel: een klein stukje 's zondags en verder bij een huwelijksfeest of de eerste kommunie. Veel arbeiderskinderen kregen voor 't eerst schoenen bij hun eerste kommunie, dus als ze elf jaar werden, en dat waren dan nog dikwijls schoenen die van de oude markt kwamen. Voor de rest liepen ze altijd op klompen met of zonder riem. Welnu, mijn vader was een zelfstandig arbeider, wat betekent dat zijn beroep nog slechter was dan dat van een knecht. Van mijn zevende jaar moest ik dan ook meehelpen en werd in de winter twee maanden van de school thuisgehouden om garnaalmandjes te maken. Dat was klein werk en een kind kon dat.
En van avondlessen was er ook geen sprake?
Toch wel. Ik ging 's avonds naar de Franse les om halfnegen maar als ik dan wegging, vond vader dat ik vroeg met het werk ophield!
Hoe lang waren de werkdagen dan wel voor een kind?
Om halfzeven opstaan en dan moest ik met de kruiwagen - een stootwagen hebben we nooit bezeten - de afgewerkte mandjes wegbrengen naar het beurtschip, de
| |
| |
‘bargie’, op het kanaal Gent-Oostende. De nacht van vrijdag op zaterdag was extra zwaar want dan was het marktdag. Op vrijdagavond werkten we tot 12 uur en om halfvier moesten we er dan weer uit om klaar te zijn voor de markt, die om halfzes begon. Ik ben meer dan één keer van slaap opnieuw tegen mijn bed gevallen als vader mij kwam roepen.
Men kan zich zulke toestanden nu niet meer indenken. Welke herinnering hebt u aan uw vader?
Voor een arbeider was mijn vader een belezen man, die af en toe naar de biblioteek ging. Maar vooral toch was hij een man die buitengewoon goed kon vertellen, legenden en kindervertellingen. Ik ken nu nog heelwat verhalen uit zijn tijd. Trouwens, toen reeds vertelde ik - voor één centiem - zijn verhalen verder aan de makkers en fantazeerde er natuurlijk nog een heleboel bij. Vader was groter dan ik en hield zich kaarsrecht en toch noemde iedereen hem Stafje. Hij was aangenaam in de omgang, kon een gezelschap uitstekend bezighouden maar was daarbij toch uitermate streng. Maar ik ben daar zeer tevreden om, dat heeft mij deugd gedaan.
En moeder?
Was gesloten als een boek en een vrouw met buitengewone karaktersterkte. Zelfs in het grootste leed - en met 12 kinderen komt ge wat tegen - bewaarde ze een glimlach en ze klaagde nooit. Er zijn enkele kinderen gestorven en ze heeft veel andere tegenslagen gekend, maar er was nooit iemand die kon zien, zelfs in de familie niet, of ze leed. Ze had weinig of geen omgang met de mensen van de buurt maar had een innerlijke sterkte. Ze was werkelijk wat men noemt een heilige vrouw. Ik heb haar nooit een woord kwaad horen vertellen en zelfs als ze wist dat het kwaad was geschied en ze hoorde er over spreken, dan zei ze: ‘Als ge alles moet geloven wat er verteld wordt!’
| |
| |
U was dan soldaat in de eerste wereldoorlog.
Dat werd ik maar in september 1916. In 1914, twee uur voordat de Duitsers Brugge binnenvielen, ben ik als zovele andere jonge mannen naar Noord-Frankrijk gevlucht. Toen moest ik daar aan de kost komen. Ik ben dan teruggekomen naar het Veurne-Ambachtse en heb vooral te Veurne schepen gelost en geladen en onder de zak van 100 kilo gelopen. Ook heb ik schipper gespeeld en voer over en weer tussen België en Noord-Frankrijk om materiaal van het leger aan te brengen. Veertien dagen nadat ik daar uit dienst was gegaan, is er een bom op de boot gevallen en werd heel het schippersgezin gedood. Verder heb ik dan nog enkele tijd in een steenbakkerij gewerkt, en ook aan de wegen. Ik heb daarover ook gedichten geschreven. Als ik schipper werd b.v., dacht ik dat ik veel van de wereld ging zien. Ik moest dan de ervaring opdoen dat de schipper nergens thuishoort en dat was de inspiratie voor het gedicht Overal en nievers.
Overal en nievers
't Is overal en nievers.’
| |
| |
Wanneer kwam u dan bij het leger?
Bij gebrek aan soldaten werd er een biezondere wet goedgekeurd en zo werd ik ingedeeld bij het speciale kontingent, waar ik feitelijk van de klas 1918 was. Zelfs het feit dat ik maar met één oog zag, veranderde daar niets aan. Ik kreeg mijn opleiding in Grandville, in het departement Le Mans, en daarna werd ik tewerkgesteld in een munitiefabriek bij Le Havre. Er waren daar duizenden Belgische soldaten en die hadden ontspanning nodig. Ik schreef daar een toneelstukje in verzen, Kerstavond, simultaan toneel, rechts het front, links bezet België. Op de avond van de opvoering was de souffleur ziek en moest ik voor hem inspringen, ook al had ik niet de minste ervaring. Tijdens de pauze moest ik dan nog spreken. Het tema was ‘Terug naar Vlaanderen’ en ik had mijn tekst perfekt van buiten geleerd. Natuurlijk stropte ik ineens in het midden en liet er een halve vloek bij gaan, maar ik kon dan toch verder. Door dat optreden kwam ik in kontakt met de pater jezuïet Mortier, een goede Vlaming, die zich bezighield met de ontspanning en de geestelijke leiding van de manschappen. Hij vroeg me waar ik leren spreken had en vertelde me dan hoe een goede spreker het moet doen. Had ik het vooruit allemaal geweten, ik had nooit durven spreken. Hij nodigde me dan uit om met hem mee te werken. De Belgische Standaard of Ons Vaderland schreef toen een wedstrijd uit voor gedichten en novellen. Ik deed er aan mee maar de wapenstilstand kwam dan en over de hele zaak werd niets meer gehoord.
Toen ik in oktober 1919 terug te Brugge was, zie ik daar in de boekhandel een bundel Grafrijmpjes liggen van R.V. Mortier en ik stel tot mijn verbazing vast dat mijn gedicht het eerste gedeelte uitmaakte van de inleiding!
Wat dan toch een bewijs was voor de kwaliteit! Maar nu op onze beurt: hoe en waar hebt u in het publiek leren spreken?
| |
| |
Ja, hoe leert ge dat? Ik ging elke zondagavond naar het patronaat of de kongregatie, waar er voor de kinderen gelegenheid was om te spelen. Verder was ik lid van verschillende verenigingen en al gauw was ik ook telkens voorzitter. Er was dan wel dikwijls ruzie, zodat het bestuur herkozen moest worden maar ik was dan toch weer voorzitter. Zo werd er ook een onthoudingsbond gesticht en ik was weer voorzitter. Mijn eerste voordracht heb ik uitgesproken in 1912 en het ging over de geheelonthouding. Ik weet nog goed dat ik, om goed te bewijzen dat alkohol slecht was, alkohol had meegebracht en die in brand stak! En ik leefde volgens mijn principes! Mijn eerste glas bier dronk ik op de vlucht naar Frankrijk en mijn eerste borrel toen. ik dertig jaar was. Nu ben ik op dat stuk iets milder geworden!
Het goede maar met mate! Er is daar nog een ander probleem. U had niet veel onderricht gekregen. Hoe kon u dat bijwerken?
Ik heb in heel mijn jeugd geen papiertje zien liggen of ik heb het opgeraapt. Voor en na schooltijd moest ik vrachten manden wegdragen naar groentekwekers, bloemisten en visverkopers en ik kreeg die lading dan op mijn kop geplaatst. Maar als ik een papier zag liggen, zette ik de vracht op de grond en raapte het op om het te lezen. Ik moest dan wachten tot ik iemand kon vragen om de vracht opnieuw op mijn hoofd te zetten en zo kwam ik wel eens wat later thuis, hoe snel ik ook liep. Vader zei dan altijd: Hebt ge de santjesmarchand weer gezien? Ik kon ook lang voor de boekenwinkels staan en ik zie nu nog de boeken die ze daar verkochten. Van 't minste drinkgeld dat ik kreeg, 10 of 20 centiemen, kocht ik steeds een boekje. Een mandenmaker zit op een plank om te werken, daarbij heeft hij nog een plank in zijn rug en hij werkt ook op een plank. Wel onder mijn plank zat altijd een boekje. Lezen was een echte passie. Mijn oudste zuster heeft me later verteld dat ze ooit de
| |
| |
brandende petroleumlamp van mijn bed heeft afgenomen toen ik op mijn boek in slaap was gevallen.
Hoe bent u dan socialist geworden?
Wel, zelfs toen ik nog in het patronaat was, ging ik af en toe naar het Volkshuis, waar ik niemand kende, puur uit plezier om daar wat te zitten en een limonade te drinken. Ik kende trouwens geen enkele socialist, er was er geen enkele in heel onze wijk en een socialist ging trouwens door voor het type van de duivel of van de slechte mens. In de oorlog is dat gaan rijpen en in 1919 ging ik al mee meetings geven, met of zonder debat. Ik was toen nog soldaat maar stak me natuurlijk elke keer in burger. Na de oorlog werd ik eerst opnieuw mandenmaker, dan kwam er nog handelsreiziger bij. Feitelijk was het mijn droom een boekhandel te beginnen.
Wat bracht u dan eigenlijk tot het socialisme?
Socialistische lektuur die ik kreeg van een vrouw van de familie: de moeder van professor Plancke van Gent. Dan de lektuur van het roos zondagsblad van Vooruit, waarin ik de eerste letterkundige bijdragen leerde kennen. Ik herinner me nog zeer goed dat ik daar voor 't eerst Het duivelstuig van Stijn Streuvels heb gelezen en ik zou nu nog dat koppig boertje kunnen beschrijven.
En wat dan vooral de doorslag heeft gegeven, waren de onmenselijke sociale toestanden die op heel mijn jeugd hadden gedrukt. Ik sprak u straks over het eten maar met de woning was het al even erg. Mijn geboortehuis bestond uit een keuken en wat ze noemen een schotelhuis en dan de zolder. Het bed van de ouders stond in de keuken, de kinderen sliepen op de zolder. En wij hadden het nog niet het slechtst. In onze straat was er een gezin met 22 kinderen en de armoe en ontbering die daar geleden werden, is niet te beschrijven. Daaruit is dan een gevoel van opstand ge- | |
| |
groeid, van oppositie tegen de bestaande orde en zo ben ik in de socialistische partij gekomen.
Wat dachten uw ouders van die evolutie?
Ze lieten me begaan. Er was in de familie al sympatie voor het Daensisme en ik weet nog goed dat, toen priester Fonteyne zich hier voor de partij van Daens kandidaat stelde, ik op de dag van de verkiezingen naar de kerk ben gaan bidden opdat hij verkozen zou worden. Zondags na de zondagsschool liep ik elke keer naar het andere eind van de stad om er De Volkseeuw, het blad van de Kristelijke Demokraten, te kopen. Toen ik 12 jaar was, heb ik er zelfs mijn eerste artikel in gepubliceerd om een bepaalde toestand in onze straat aan te klagen. Ik had toen wellicht ook in die richting kunnen evolueren.
*
Als onze gastheer genodigden heeft, ontvangt hij ze in deze prachtige eetkamer. Boven de lambrizering staan er vier landelijke gezichten: de bloemen van de lente, de oogst van de zomer, de vruchten van de herfst en de schaatspret van de winter.
Voor iemand die op de St.-Annarei woont en tot de St.-Annaparochie behoort, vindt de gastheer het normaal dat hij een beeld van Sint-Anna bezit. Het staat op een oude Vlaamse bahut.
Ook hier zijn weer oude Brugse stadsgezichten: de Burcht met de nu afgebroken St.-Donaastoren, die men ook ziet op deze prent van de Vismarkt. Boven de oude Vlaamse buffetkast staat een dekoratief paneel, links een prachtig zestiende-eeuws schild van Garemijn en op de schouw een kopie van Memlinc.
Na de oorlog 1914-1918 kreeg Achiel van Acker de leiding
| |
| |
van de socialistische jonge wachten en begin 1920 werd hij propagandist voor de Algemene Centrale van fabrieksarbeiders. Kort daarna werd hij sekretaris van de federatie der vakbonden, opsteller van het weekblad en van de verkiezingsmanifesten. Hij werd de spil van de partij en slaagde erin het socialisme te doen doorbreken in Brugge, dat traditioneel een burgerlijk bastion was.
In 1926 werd hij samen met vijf andere gekozenen gemeenteraadslid van Brugge. In 1927, toen hij 29 jaar oud was, werd hij lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en al gauw ook lid van het bestuur van de partij, waar hij zowel Emile Vandervelde als Hendrik de Man als voorzitter kende en in hun plaats het dagelijks bestuur voorzat. Tot 1940 hield hij zich als auteur van wetsvoorstellen en verslaggever vooral bezig met sociale en ekonomische vraagstukken, waarin hij zich als specialist door iedereen deed aanvaarden. In deze periode legde hij de grondslag van zijn latere grote sociale politiek. In die tijd al heeft hij een paar regeringen boven de doopvont gehouden.
*
Toen u al aktief was in de politiek en daar al een betaalde funktie had, bent u toch nog een boekhandel begonnen hier in Brugge.
Dat heb ik gedaan om een inkomen te hebben. Als propagandist werd ik inderdaad betaald maar ik verdiende minder dan een bode. Nu ligt het niet in mijn aard iets te vragen voor mezelf: ik heb dat nooit gekund of gedaan. Ge kunt dat bedeesdheid noemen of hoe ge wilt. In elk geval wlde ik geen hoger loon vragen en daarom begon ik die boekhandel, omdat het de handel was waarvoor ik het meest voelde en ook omdat ik die handel kon beginnen zonder kapitaal. Ik had een enorme voorraad eigen boeken, die
| |
| |
als basis diende. Ik kocht hele vrachten op veilingen en ik kon in de Sint-Jacobsstraat een winkel openen. Het viel mee, de prijzen gingen ineens omhoog en achteraf kon ik een hoekhuis op de Eiermarkt betrekken met vier uitstalramen. Het huis met zijn gevel van 1600 is er nog maar het is nu een banketbakkerij. Naast de tweedehands boeken handelde ik ook in gravures, af en toe ook in schilderijen en antikwiteiten. Ik deed dikwijls goede zaken omdat ik dingen rook zonder ze ooit gezien te hebben!
U was daarbij ook nog uitgever.
Dat was het gevolg van een diskussie onder schrijvers, die klaagden dat het zo moeilijk en zo duur was boeken uit te geven. Ik beweerde dat ik een boek op de markt kon brengen voor 3 frank. Ze pakten me op mijn woord en ik heb de uitgeverij De Garve opgericht die o.m. De zoete inval van Richard Minne heeft uitgegeven, De klok van Brulez, enz. Ook dat viel mee. Die uitgaven gingen per abonnement en op korte tijd had ik 1800 vaste afnemers. De uitgeverij had wel een goede naam want onlangs kreeg ik nog een bestelling! In 1938 heb ik dan alles opgegeven, zoals ik reeds vertelde, wegens de gezondheidstoestand van mijn vrouw.
U had in die tijd hier te Brugge een gezellige vriendenkring waarvan o.m. Raymond Brulez en goeverneur Richard Declerck lid waren. De kring heette ‘Maffia’.
Het was een mystifikatie! Elke zaterdagavond hadden we een gezellige bijeenkomst van beeldhouwers, schilders, architekten in een ouderwets Brugs café. Het gebeurde ook dat we op een vrije namiddag al eens met de boot naar Damme voeren. Als er nu op een van die bijeenkomsten iemand op bezoek kwam, dan zeiden we tot elkaar: Doe de papieren weg. De bezoeker vond dat mysterieus en veronderstelde dat er wat achter zat, dat er verplichtingen of standregels waren
| |
| |
en de naam ‘Maffia’ maakte alles nog geheimzinniger. Maar in feite was het een grap!
*
Toen de oorlog in 1940 uitbrak, was het de bedoeling van Achiel van Acker in België te blijven. Op 13 mei reisde hij naar Brussel om erop aan te dringen dat men het Lam Gods in veiligheid zou brengen naar Pau. Hij vernam toen dat hij als lid van het dagelijks bestuur naar Frankrijk moest. Op 11 juli was hij terug in België.
*
Tijdens de tweede wereldoorlog was u één van de organizatoren van de verzetsbeweging. Wanneer en hoe bent u daarmee begonnen?
In 1940 al, in het najaar, in de herfst. Aanvankelijk ging dat niet gemakkelijk omdat het moeilijk was kontakten te leggen. Maar stilaan vonden we mekaar: mensen van het vroegere dagelijks bestuur en anderen die mee wilden doen. Waren daar o.m. bij: Herman Vos, vader Merlot, Anseele, enz. Er waren weken dat we negen vergaderingen hielden. Iemand die daar zeer aktief en kranig geweest is, is Nic Bal. Tot de laatste dag van de oorlog heeft hij veel gevaarlijk werk gedaan en op de eerste vredesdag kwam hij me vertellen dat hij met alles ophield. Ik heb voor hem veel respekt. Onder de Vlamingen was ook Louis Major zeer aktief en voor wat hij gepresteerd heeft, doe ik nog altijd mijn hoed af. Hij bezorgde boodschappen heel het land door, ging mensen bezoeken, hielp de gezinnen van de getroffenen en deed meer van dat soort gevaarlijk werk.
Hoe was de verhouding met Hendrik de Man?
De Man liet me bij mijn terugkeer begin juli vragen onmid- | |
| |
dellijk bij hem te komen. Ik heb dat niet gedaan maar ik heb hem achteraf enkele keren toevallig ontmoet en heftig met hem gediskussieerd en hem veel dingen voorspeld. Het heeft niet mogen helpen. Hendrik de Man was een buitengewoon verstandig man, maar sommige dingen verstond hij niet. Daarbij ontbrak het hem aan een zekere menselijkheid en werd hij beheerst door een grote ambitie, waarvan hij tenslotte het slachtoffer is geworden.
U werd dan door de Gestapo gezocht en hebt dan van 1942 tot 1944 moeten onderduiken.
Ik deed dat zo goed dat ze hier in Brugge dachten dat ik in Engeland zat. Ik had voordien al moeilijkheden gehad, maar omdat ik graag gezien was, werd ik steeds ontzien of tijdig verwittigd dat ik gevaar liep en dat men mij zou aanhouden. En inderdaad, op een morgen om halfvijf stopte er een auto in de straat. Ik was thuis maar ik had natuurlijk alle schikkingen getroffen om me te verbergen. Ze hebben drie uur lang het huis afgezocht en zelfs in veel van mijn boeken gekeken maar zonder sukses. Nochtans zat ik achter boeken verscholen. Ik had trouwens een systeem bedacht dat ze mij nooit zouden kunnen vinden, maar dat verklap ik niet. Ze hadden het huis moeten afbreken om mij te vinden. Ik ben dan 's avonds laat over de tuinmuren kunnen vluchten en ik ben me dan gaan verschuilen in een huis waar Duitsers logeerden en waar ik dus met de schildwachten voor de deur geen gevaar liep. Ik heb mijn moustache - ik heb ze nu nog - laten groeien om onherkenbaar te zijn, want om uit het Brugse te raken, moet ge altijd over een brug en dus kon men altijd kontroleren. Ik ben dan in de Kempen geweest, in Gent en in Antwerpen, maar uiteindelijk bleek dat alleen Brussel veilig was, omdat in een grote stad niemand zich van u iets aantrekt. Zelfs in Antwerpen vraagt men na een paar dagen: wie is die meneer die daar al twee keer is binnengegaan?
| |
| |
U was voorzitter van de ondergrondse socialistische partij en die heeft beslist de Belgische Werkliedenpartij om te vormen tot de Belgische Socialistische Partij. Waarom van B.W.P. naar B.S.P.?
Ik mag zelfs zeggen dat ik een van de promotors was van deze verandering. Ze hield ook verband met de vakbonden maar het was er me vooral toch om te doen de partij niet tot de werklieden te beperken maar ze ruimer open te stellen.
Na de oorlog werd u minister in de regering Pierlot, die bestond uit mensen die in Londen geweest waren en mensen die in het vaderland de oorlogstijd hadden doorgebracht. Hoe was de verstandhouding tussen deze twee groepen?
De verhouding was niet goed. Er was een wereld tussen: de enen verstonden de anderen niet. De Londenaars hadden geen begrip voor de toestand hier en dat is wel normaal. Nieuws dat wordt overgebracht, bereikt de mens nooit in zijn oorspronkelijke vorm. Het wordt gewijzigd, vervalst, overdreven, anders geïnterpreteerd, onvolledig verteld. Tussen flitsen nieuws en de werkelijkheid is een groot verschil. Welnu, de Londenaars kenden de werkelijkheid niet. Ze gaven zich rekenschap noch van de gemoedstoestand van de bevolking, noch van de werkelijke toestand en dat gaf aanleiding tot allerlei moeilijkheden.
U was in dat ministerie belast met twee departementen.
Aanvankelijk had ik maar één portefeuille, die van Arbeid en Sociale Voorzorg. Maar op zeker ogenblik is er een konflikt geweest met de kommunisten, die toen deel uitmaakten van de regering, omwille van het bevel aan de verzetsgroeperingen hun wapens in te leveren. De kommunistische minister van Volksgezondheid dreigde met ontslag indien dat bevel werd uitgevaardigd. Dat is een hele historie
| |
| |
geweest; er heeft zelfs een mars naar Brussel plaatsgehad, dat zijn dingen die we nu allemaal vergeten zijn. We hebben het heel moeilijk gehad in de regering om door te zetten want er werden allerlei redenen gevonden van juridische aard en zo om aan het bevel te ontsnappen. Ten slotte is het een kleine minderheid geweest op de 18 ministers, nl. de eerste-minister, ik en nog een andere minister, die positie heeft durven kiezen en die haar wil heeft kunnen opdringen met het gevolg dat iedereen kent: het grote gevaar dat ons land in een anarchistische toestand zou terechtkomen was hiermee bezworen. De kommunistische minister nam ontslag en ik kreeg het departement van Volksgezondheid erbij omdat niemand anders het riskeerde...
Als minister van Arbeid en Sociale Voorzorg hebt u in enkele maanden tijds de grondslagen gelegd van een nieuw en omvattend systeem van sociale verzekeringen. Kunt u dat niet met een paar voorbeelden illustreren?
De gedachte was bij mij al sinds jaren gegroeid dat al wat de sociale verzekering betreft, samengebracht moest worden. Het was eerst noodzakelijk een deel van het administratief werk te vereenvoudigen. Voor de oorlog had de werkgever al 23 formulieren in te vullen voor de werknemer en al de bijdragen waren verschillend: de ene was forfaitair, de andere uitgedrukt in percent van het loon; de ene bijdrage werd betaald om de maand, de andere om het jaar, een derde bij elke uitbetaling van het loon. Daarbij bestond er voor elke verzekering een afzonderlijke kontroledienst.
In tweede instantie wilde ik dan aan elke verzekerde de zekerheid bezorgen dat hij in regel was. Er moest bijgedragen worden voor werkloosheid, ziekte, pensioen, gezinstoelagen, vakantie. Maar wie denkt eraan voor zijn pensioen te zorgen als hij dertig jaar is? Wat kan het een vrijgezel schelen dat zijn baas in orde is voor de gezinsbijdragen? Met de nieuwe wet is het zo, dat wie voor de verzekering in
| |
| |
regel is, ook voor alles in regel is en de verzekeringen voor werkloosheid, ziekte en invaliditeit, die voor de oorlog vrij waren, zijn nu ook in deze ene allesomvattende verzekering opgenomen. Deze wet werd in oorlogsomstandigheden uitgewerkt in nachten dat wij van de kou met onze overjas aan zaten te bibberen. Maar sinds 28 december 1944 wordt ze toegepast.
*
In de moeilijke naoorlogse periode werd Achiel van Acker dan voor het eerst officieel belast met de samenstelling van de regering. Op 11 februari 1945 kon hij zijn eerste regeringsploeg voorstellen, in augustus de tweede. Deze bleef aan tot maart 1946.
In de korte minderheidsregering Spaak van maart 1946 was hij andermaal minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en dezelfde maand werd hij voor de derde maal eerste-minister van een regering die 5 maanden aanbleef. Als eerste-minister werkte Achiel van Acker vooral aan het ekonomisch herstel van het door de oorlogsomstandigheden gehavende land.
*
Na de oorlog werd u dan voor het eerst eerste-minister.
Ja, dat was begin februari 1945. Toen men me daarover sprak, werd ik rood van het schrikken. Ik was er nooit op uit geweest minister te worden, laat staan eerste-minister. Ge kunt in heel mijn loopbaan geen enkel gebaar, geen enkel woord vinden dat erop zou wijzen dat ik er ooit aan gedacht heb minister te worden. Mijn ambitie was altijd geweest volksvertegenwoordiger te worden maar zeker niet meer. Nu was er wel enige reden voor om mij
| |
| |
te vragen: ik ben altijd een aktief en aanwezig lid geweest van de partij en het parlement; ik kende de toestand in het land en de mentaliteit van de bevolking en dat was in die dagen nodig.
Het waren geen gemakkelijke dagen.
Nee, ik mag zeggen dat ik eerste-minister ben geworden in tamelijk moeilijke omstandigheden, veroorzaakt door bepaalde konflikten en ook als gevolg van de moeilijkheden inzake bevoorrading. Ik was minister van Arbeid toen op het einde van het bevrijdingsjaar, met de jaarwisseling, in Wallonië een algemene staking uitbrak in de kolenmijnen en ook ten dele in de metaalnijverheid. Ik was op dat ogenblik voor 't eerst in Londen voor een konferentie. Ik kreeg bericht dat ik onmiddellijk moest terugkomen, maar ik kon geen vliegtuig of boot krijgen. Uiteindelijk ben ik dan maar met een afgedekt bootje teruggekomen. Hier in Brussel wist men niet goed wat te doen, noch de heer Pierlot, noch generaal Erskine. De volgende week werden de moeilijkheden nog groter omdat de bevoorrading mank liep: dat is de week geweest dat de vrouwen het departement van Bevoorrading en ook het kabinet van de eerste-minister hebben bezet. Ik heb dan op een nacht een regering gevormd, die als voornaamste opdracht had de bevoorrading te verbeteren. Daar ik de mentaliteit kende, had ik gauw een oplossing klaar. De volgende dag ontving ik het bezoek van de ambassadeurs van Amerika en Engeland, ook van Bedel Smith, de fameuze Bedel Smith, en van de generaals Erskine en Sherman. Ze vroegen mij wat ik nodig had voor België. Ik heb geantwoord: niets! Ze waren natuurlijk heel verwonderd want ze verwachtten dat ik een heleboel eisen ging stellen in verband met de bevoorrading. Ik heb dan aan Bedel Smith uitgelegd wat ik van plan was te doen en hij keek daar zo van op dat hij er de ambassadeurs bijriep om het hun te zeggen. Hij heeft zich dan tot mij gewend en
| |
| |
gezegd: Meneer, met u wil ik tot het einde van de wereld gaan. Au revoir. En het was afgelopen.
Maar in augustus 1946 is uw regering gevallen en een andere socialist, nl. Kamiel Huysmans, slaagde er wel in een nieuwe regering te vormen.
De regering van de meeuw op één poot, die negen maanden aanbleef. Mijn regering is gevallen omdat ik in de minderheid werd gesteld. Er is het volgende gebeurd. De drie partijen namen deel aan mijn regering maar wegens het incident Van Glabbeke werd ik in de Senaat met één stem in de minderheid gesteld. Die stem kwam ongelukkig van iemand van mijn partij en ik heb geweigerd verder te doen. Ondanks het aandringen van velen heb ik ook geweigerd de regering opnieuw te vormen. Het lag me zo zwaar op de maag, dat ik het voor niets ter wereld opnieuw wenste te doen. Na al de inspanningen die ik had gedaan, had ik dat niet verdiend. Ik had niet alleen mijn eigen verantwoordelijheid gedragen maar ik had ook de verantwoording van anderen op me genomen. Het is misschien een gebrek maar wanneer iemand grote moeilijkheden kent en bevreesd is de verantwoordelijkheid op zich te nemen, dan ben ik altijd geneigd ze in zijn plaats te nemen en dat was toen ook gebeurd. Ik heb me als eerste-minister nooit zelf gespaard en ik heb altijd het moeilijkste gekozen, waar het traditie is dat het moeilijke aan anderen wordt gegeven. En we hadden grote moeilijkheden gekend, wat de kolen betreft b.v.
Die hebben u dan ook een reputatie bezorgd!
Ha ja, want sedertdien bezit ik de titel van Açiel Çarbon! Er lopen daarover zoveel anekdoten dat ge er een hele avond door kunt vertellen. Een van de eerste dagen was daar de vrouw van een kollega die zich een kat had aangeschaft. Ik kwam er op bezoek en hoorde dat die kat Açiel
| |
| |
heette. Ik vroeg waarom. Antwoord: ze doet in de kolen precies zoals gij! Maar er waren nog meer moeilijkheden dan anekdoten. Toen ik eerste-minister werd, was de kolenproduktie 23.000 ton per dag, waar de normale produktie 100.000 ton was. Men is dat nu vergeten maar dat gebrek aan kolen was de reden van alle moeilijkheden. De mensen moesten bij de bakkerijen in de rij staan om brood te krijgen, er reed maar de helft van de trams, geen liften in de grote flatwoningen. Kamer en Senaat dachten eraan in dezelfde zaal te vergaderen bij gebrek aan verwarming, de helft van de waren werd op de zwarte markt verkocht. Ik wilde de produktie te allen prijze normalizeren omdat we een land van manufakturen zijn, dat betekent dat we zoveel mogelijk moeten kunnen uitvoeren. We zijn inderdaad, alle verhoudingen in acht genomen, het eerste nijverheidsland en het eerste handelsland van de wereld. Alleen als wij 40 % van wat wij fabriceren aan het buitenland kunnen verkopen, kunnen wij bestaan. Voor de Verenigde Staten b.v. ligt dat heel anders: als die 5 % kunnen uitvoeren, leven ze als rijke mensen. Om nu heel dat proces aan de gang te brengen, moesten er kolen zijn en ik heb dus getracht door verschillende maatregelen de produktie op te voeren. Eerst door beloningen, die de eigen arbeiders moesten stimuleren, en ook door tegemoetkomingen aan de werkgevers, die sinds jaren met een nijverheid in verval stonden. Maar ik heb heel wat moeilijkheden moeten overwinnen om dat te kunnen bolwerken. Om een paar voorbeelden te geven: op zeker ogenblik werden er Duitse krijgsgevangenen tewerkgesteld in de mijnen. Ik begon ermee in Limburg omdat het om verschillende redenen het gemakkelijkst was daar te beginnen, al was het maar om de taal alleen. Er moesten voor die mensen, het ging om een 15.000 man, barakken
gemaakt worden. Drie ministers wilden zich met die zaak bezighouden en ik ging daarmee akkoord op voorwaarde dat er een verantwoordelijke was. Zij moesten dus iemand
| |
| |
aanwijzen, want ik ben er altijd voor geweest aan iemand veel macht te geven maar hij moet er dan de verantwoordelijkheid bijnemen. Er werd iemand aangeduid, een generaal. Ik eiste van hem dat de krijgsgevangenen op een bepaalde maandag zouden beginnen en hij gaf zijn woord. Voor alle zekerheid laat ik die generaal de zaterdag van tevoren komen en ik vraag hem of alles in orde is. Er was niets in orde. Ze waren het vergeten, er waren geen auto's. Hij had er dan nog twee gevraagd waar hij het met een kon doen, want het was in die tijd niet makkelijk een auto vast te krijgen. De generaal explikeerde mij dus zijn moeilijkheden maar ik viel hem in de rede en zei: Gij hebt uw woord gegeven en gij moet uw woord ook houden. Ge zult morgen met gelijk welke middelen het nodige doen. Ge moogt doen wat ge wilt maar die barakken moeten er voor maandag zijn. - Ja maar, zegt de man, morgen is het zondag en dan is er niets te doen. - Ik zeg: Wat? In deze tijd op zondag niets te doen?! Zondag of niet, het zal gebeuren! - Zegt de man: Ik zal me explikeren met mijn minister. - Ik zeg: Ha, met uw minister! Ik greep de telefoon waar hij bij stond en belde zijn minister op en zei hem: Zend mij eens een andere generaal die dit geval wel voor maandag kan regelen. Ik heb er een gekregen en de zaak is voor die maandag in orde gekomen.
Nog een ander geval. De mijnwerkers klaagden terecht dat ze geen werkkleren konden vinden, - u weet wel, die pakken in blauw lijnwaad. De bevoegde minister zendt mij twee van zijn direkteurs en ik spreek met hen af dat er voor die bepaalde dag 16.000 mijnwerkerspakken klaar zullen zijn. Een dag of drie voordien, drie dagen precies, 't was de vrijdagmorgen en de pakken moesten klaar zijn voor de maandag, laat ik de heren komen en vraag of alles in orde is. Er was niets gedaan, ze hadden dat lijnwaad niet kunnen vinden en veel ander vijven en zessen. Ik zeg: Maar heren, gij hebt die verbintenis aangegaan. - Ja,
| |
| |
antwoordden ze, maar gij hebt geen rekening gehouden met de moeilijkheden. - Ik zeg: Dat heb ik wel en gij hebt de verbintenis aangegaan en ge moet ze ook nakomen. - Nee, dat was onmogelijk. - Ik zeg: Kijk eens heren, we gaan er niet verder over diskussiëren. Ofwel zijn maandag de 16.000 werkpakken ter plaatse of maandagnamiddag gaat gij de gevangenis in en wordt ge gerevoceerd. Het resultaat is geweest dat er de volgende maandag niet 16.000 maar 20.000 werkpakken werden afgeleverd! En dan beweerden ze dat er niets was te vinden.
Ik vertel die paar anekdoten om duidelijk te maken met wat voor moeilijkheden ik toen af te rekenen had. Mijn stelling is altijd geweest dat ge alles kunt bereiken als ge rechtvaardig zijt en u houdt aan het gegeven woord.
Er bestaat uit die tijd een gezegde van u dat beroemd werd: ‘J'agis, puis je réfléchis.’ Ik handel eerst en dan denk ik na!
Ik heb dat inderdaad gezegd want er lopen ook veel anekdoten die niet waar zijn. Dat is een boutade geweest die ik heb uitgesproken op de avond dat ik mijn eerste regering heb gevormd, dat was op 11 februari 1945. Het was natuurlijk een redakteur van La Libre Belgique, die mij een strikvraag stelde. Zo iets behoort natuurlijk tot zijn vak. De man zegt mij: Hebt ge daaraan gedacht? - Wat het was, kan ik nu niet meer zeggen. - Ik antwoord spontaan: J'agis, puis je réfléchis: ik heb er niet aan gedacht maar handelen is belangrijker. Die uitspraak wordt me nog regelmatig voor de voeten geworpen. De bedoeling was: een minister moet vooraf weten wat hij zal doen, want hij heeft de tijd niet om een probleem nog eens opnieuw in te studeren. Hij moet dus onmiddellijk kunnen handelen maar hij kan niet alles voorzien en achteraf moet hij dan toch weer over de zaak nadenken. Natuurlijk was er enige tegenspraak in mijn boutade maar ik heb ze gezegd om aan een antwoord
| |
| |
te ontsnappen. Naderhand echter heb ik niet alleen uit het binnenland maar ook uit het buitenland brieven gekregen waarin werd uitgelegd dat ik gelijk had en ze brachten er voorbeelden uit de geschiedenis bij te pas. Meer nog: een professor van de Sorbonne heeft er een studie aan gewijd, die hij me heeft toegezonden en daarin bestudeert hij het bestaan van dit gezegde door de eeuwen heen om te bewijzen dat het wel de juiste manier van doen is!
*
In het huis van de Kamervoorzitter hebben de veelvuldige kamers een naam.
Dit hier is de Chinese kamer waar de gastheer vele voorwerpen uit exotische landen heeft verzameld. Deze toonkast staat vol Chinees, Indisch en Japans ivoorwerk en heel de kamer door staat vol porselein, snijwerk en houten beelden uit het Oosten. De huisheer houdt veel van de poëzie van China en Thailand en sinds jaren verzamelt hij aforismen en spreekwoorden van deze volkeren.
In deze kamer staan toch ook weer boeken over kunst, oudere boeken en postinkunabels.
In de folklorekamer staat een hele kollektie flessen en kannen van de meest diverse makelij.
In hetzelfde vertrek is een Afrikaanse muur met tal van exotische voorwerpen en verder weer boeken, oude boeken over Brugge en Vlaanderen, verder handschriften over Brugge, brochures en studies over Simon Stevin, over 1302, over Van Maerlant.
In de kamer van de ambachten herinnert alles aan de arbeid: een visserskop door René de Pauw, vrouw die in de mijn werkt door Paulus, kop van arbeider, oude werker, en zelfs het glasraam spreekt van de arbeid. Hier staan ook enkele van de vele mijnwerkerslampen en andere geschenken die de arbeiders uit dankbaarheid aan Achiel van Acker
| |
| |
aanboden. Ook de schilderijen staan in hetzelfde teken: staking in de Borinage achter de rode vlag en deze merkwaardige syntese van de 1e mei: de eerste-mei-stoet gaat de processie voorbij en daarboven klauwt de Vlaamse leeuw!
Op de schouw dan is er een typische Hollandse boerenkop van André Vlaanderen en daaronder een zittend oud paartje: ontroerend geschenk van de gepensioneerden. Hier weer een gespecializeerde biblioteek: boeken over ekonomie, politiek en sociale vraagstukken.
De kop tenslotte is van Gause en op dit tableau heeft H. Lemaire de gastheer als mijnwerker uitgebeeld en er duidelijk zijn naam bij gezet: Açille Çarbon.
Tot in de gangen vindt men hier boeken en schilderijen. Deze biblioteek zit vol met werken over de dynastie, de koningskwestie en karakterkunde! Jozef Cantré tekende in 1949 van de gastheer dit portret.
In de pijpenkamer heeft de gastheer een hele verzameling pijpen samengebracht uit Rusland, Arabië, Venetië en andere landen, opiumpijpen evenals waterpijpen.
En weer schilderijen van alle stijlen en uit alle tijdperken en ook weer mijnlampen. Op de ezel staat een schets van een bijbels toneel van Delacroix, en in een hoek schilderijen die wachten om een plaats te vinden.
En natuurlijk boeken: geschiedenis, letterkunde, biografieën.
De echte werkkamer van Achiel van Acker is dit ruim studeervertrek, waar hij werkelijk thuis is.
Een grote toonkast bevat een verzameling penningen, oude munten en medailles, ook met de beeldenaar van de gastheer.
Verder schilderijen over folklore: een oude rookkamer, de publieke schrijver, mannen die aan 't kaarten zijn, de Sint-Sebastiaansgilde, een autentieke gravure van Breugel met spreekwoorden en een bord met de wijsheid: ‘Wie baas is, heeft veel te zeggen.’
| |
| |
En dan weer boeken, over bijgeloof en oude geneeskunde, over liederen en spreekwoorden en over de Brabantse folklore.
*
Meneer de Minister, er is nu een delikate vraag die we toch niet uit de weg mogen gaan: de koningskwestie. Het is nu wel mogelijk met enige sereniteit de politieke beroering van na de oorlog te beoordelen. U zelf hebt u trouwens ingespannen om de naweeën van de koningskwestie op te ruimen en in mei 1957 hebt u aan het Leiemonument openbaar hulde gebracht aan koning Leopold. Is het mogelijk uw zienswijze op het geheel te kennen?
Het is moeilijk dat in een paar woorden samen te vatten maar ik wil in elk geval het volgende zeggen. Reeds gedurende de oorlog, onder de bezetting dus, werd over die zaak gesproken en ik heb er me altijd tegen verzet dat daarover zou worden geschreven in de klandestiene pers. Na de bevrijding was de zaak natuurlijk niet meer tegen te houden. Ze werd op dat ogenblik nog moeilijker gemaakt door het feit dat we niet wisten waar de koning zich bevond en er een ongelooflijk aantal van de meest onwaarschijnlijke geruchten de ronde deed, waarvan niks waar was trouwens. Op zeker ogenblik vernamen we dan waar de koning zich bevond en toen konden we ons in betrekking met hem stellen. Hij verbleef toen in Ströbl. Ik was toen dus eerste-minister en aanvankelijk was ik ervan overtuigd dat die zaak was te regelen op voorwaarde dat er snel werd gehandeld. We hebben toen getracht alles te doen om de koning te doen terugkomen. We zijn onmiddellijk naar Ströbl gegaan en hadden twee legerwagens meegenomen om de terugkeer van de koning mogelijk te maken. Toen ik bij de koning kwam heb ik gezegd: Sire, het zal voor ons beiden heel moeilijk zijn om te diskussiëren omdat u mij onvol- | |
| |
doende kent. - De koning antwoordde: Ik ken u beter dan u denkt. - Ik heb daarop gezegd: Dat kan wel zijn maar om iemand goed te kennen, om te weten of ge moogt steunen op zijn oordeel, moet ge iemand sedert jaren kennen, wat hier niet het geval is. De koning heeft me dan gevraagd: Wat zou er dienen gedaan te worden? Ik heb dan het volgende geadvizeerd: U moet nu onmiddellijk, dus vóór u naar het land terugkeert, over de radio een verklaring afleggen voor de bevolking. - Wat moet in die verklaring staan? - Volgens mij moet u daarin hulde brengen aan de verbondenen, de soldaten en het
verzet. - Dat is toch natuurlijk, zei de koning. Zo natuurlijk is dat niet, heb ik geantwoord, want er bestaat een dokument (datgene wat later bekend is geraakt als het Politiek Testament van de koning) waarin over de verbondenen, zij dus die de oorlog hebben gewonnen, niks wordt gezegd en waarin ook geen woord te vinden is over de verzetsstrijders. U kunt me zeggen dat ik dat niet gelezen heb maar ik stap daarover. Ik heb van dat dokument kennis gekregen, ik heb het gelezen. - Wat moet er nog gedaan worden? - U moet uw omgeving onmiddellijk uitzuiveren. De koning vroeg me namen te noemen en ik heb er een paar gezegd. Wat verwijt ge hen? Wat hebben ze misdaan? - Wat ze misdaan hebben weet ik niet en ik wil het ook niet weten. Maar wat ik wel weet, is dat de openbare opinie tegen die mensen is gekant en dat het met hen gesteld is als met een regering. De beste regering van de wereld moet verdwijnen als ze politiek onmogelijk wordt. Daar is niks tegen te doen. Dat is hier net hetzelfde geval. U weet zeer goed dat tijdens de oorlog iedereen zich van uw naam heeft bediend. Er werd gezegd: de koning gaat akkoord; of: Laken is het ermee eens; of: het paleis vindt het goed, enz... De vrouw van Caesar mag niet worden verdacht. U moet met één gebaar de tafel zuiveren zodat er onmiddellijk een reaktie komt bij de bevolking.
| |
| |
De koning heeft me gezegd dat hij er over na zou denken maar dezelfde dag nog, 's namiddags, verklaarde hij zich met alles akkoord. Ongelukkig genoeg zijn al deze dingen met veel te veel vertraging uitgevoerd geworden. Ik heb in die tijd nog meer dan een keer het beeld gebruikt: het is een trein die regelmatig met 14 dagen vertraging toekomt. Met al de gevolgen die aan zulke uitstellen zijn verbonden.
Toen ik na dat eerste bezoek terug in België was, heb ik verklaard dat de koning ziek was, - wat waar was, want meegedeeld, was dat de koning me met stelligheid had gezegd: Er kan geen sprake van zijn dat ik binnen de maand naar België terugkeer. Ik had hem echter mijn woord gegeven dat niet publiek te maken. Ik heb mijn woord gehouden en heb de verantwoordelijkheid op mij genomen. Ik mag wel zeggen dat dat een beetje aan mijn karakter beantwoordt: als ik mijn woord geef, dat mag ook zijn aan de nederigste man van de wereld, dan zal ik dat nooit verbreken. Het gebeurt me zelfs dat ik dat doe zonder dat men mij mijn woord vraagt: als ik oordeel dat een zaak te delikaat is, dan onthou ik me ervan te zeggen wat er gebeurd is, wat dan ook de waarheid is.
U gelooft dus dat de zaak geregeld had kunnen worden door onmiddellijk te handelen?
Ingevolge dat wat was afgesproken, was dat te doen geweest. Maar ondertussen werd de toestand slechter en slechter. Ik herinner me nog dat ik bij mijn tweede bezoek begonnen ben met de verklaring: ‘Het huis is bezig af te branden.’ Ge kondt dat goed aanvoelen. De zaak is zich dan meer en meer gaan kompliceren met de gevolgen die u kent. Later was alleen nog de abdikatie mogelijk.
Koning Leopold kreeg bij de volksraadpleging 57,68 % meerderheid. Toen hij op 22 juli te Brussel weerkeerde, ver- | |
| |
wekten de antikoningsgezinden wanordelijkheden, vooral in het Waalse landsgedeelte. Ik citeer nu de Winkler-Prins: ‘De regering reageerde zeer zwak, zij was blijkbaar de toestand niet meester.’
Ik heb geen enkele bron om te citeren en het is moeilijk over een andere regering te spreken. Ik wil toch wel dit zeggen: in kritieke omstandigheden is het altijd het moeilijkste van de mensen te bekomen dat ze hun verantwoordelijkheid durven te nemen. Ik vrees dat uw citaat wel waar is. De leiders van de regering op dat ogenblik waren niet helemaal opgewassen tegen hun taak.
Heeft koning Leopold u later laten blijken dat hij uw houding waardeerde?
Hier moet ik duidelijk op antwoorden: er is niet de minste rancune gebleven. Ik stel er prijs op dat te beklemtonen. Wanneer ik de koning voor het eerst heb weergezien na de abdikatie - dat was de avond zelf van de abdikatie - heeft hij me in alle oprechtheid gezegd: We weten wat er gebeurd is. Ik wens u te zeggen dat ik in u honderd procent vertrouwen heb. Voor mij is het een afgedane zaak. Ik heb maar één wens: dat mijn zoon moge slagen. De koning heeft toen duidelijk hulde gebracht aan de korrektheid waarmee ik in die zaak ben opgetreden. Wanneer ge een zaak of het land wilt dienen, staat ge dikwijls voor een verantwoordelijkheid waarvan ge u eigenlijk makkelijk zoudt kunnen afmaken. Ik heb dat niet gedaan en het heeft me toen werkelijk getroffen dat de koning dat ingezien heeft. Vandaag ben ik dan ook zeer gelukkig te kunnen vaststellen dat na al de inspanningen, de zichtbare maar ook de onzichtbare, die gedaan werden in de loop van de jaren, de krisis achter de rug is en dat we mogen zeggen dat de toestand in ons land zeer normaal is geworden. Daartoe heeft zeker veel bijgedragen de wijze waarop de koning het land bestuurt en
| |
| |
ook de manier waarop de koningin de harten van de mensen heeft weten te veroveren.
Meneer de Minister, u behoort tot een partij die vaak het stakingsrecht heeft gebruikt om de rechten van de arbeider te verdedigen. Maar in 1949 hebt u als socialist, als socialistisch minister, een staking gebroken!
Dat is inderdaad juist en ik heb dat meer dan een keer gedaan, ook al bracht me dat in een moeilijke positie. Ik weet wat een staking is. Ik ben jarenlang syndikalist geweest. Ik heb veel stakingen geleid en bij de stakingen was ik niet gemakkelijk. Maar wanneer men karakter heeft in het ene geval moet men er ook hebben in het andere. Het was precies omdat ik wist waarover het ging dat ik die staking heb gebroken: het was een politieke staking, voorbereid door de kommunisten, die niets te maken had met het materieel welzijn van de arbeider. Wanneer er niet ingegrepen werd, kon ze erge gevolgen hebben. De eersteminister van toen liet zich niet graag met de zaak in en ik mocht ze dan opknappen. De mensen van de leiding zelf waren bevreesd en durfden niet handelen. Ik heb eerst op de hoofden gemikt, de beheerders van de administratie...
Hoewel er mensen bij waren van uw eigen partij.
Natuurlijk. Omdat ik voelde dat ze niet durfden optreden, heb ik gezegd: Ik ga u eerst treffen. Dat is zeer goed verlopen, ook al heb ik er wat last mee gehad. Ik heb ongelukkiglijk wat karakter: wanneer het nee is, is het nee; wanneer het ja is, is het ja. Dat wil niet zeggen dat, wanneer ik een vergissing bega, ik daarop niet kan terugkomen. Ik ben dan de eerste om dat te doen. Maar als ik van iets overtuigd ben, doe ik het ook en hou ik vol. En op dat ogenblik was er geen andere keuze.
U hebt er anders wel harde verwijten voor moeten horen.
| |
| |
Meer dan verwijten. Dat is een van de gevallen waarvoor ik in de partij op de index werd geplaatst en dat is meer gebeurd. Maar dat hindert me niet, want ik weet dat ze me achteraf toch erkentelijk zijn, omdat ze ook goed weten dat sommige van die beslissingen getroffen moeten worden, dat het op dat ogenblik niet anders kan indien men ten minste wil handelen in het belang van het land en van de bevolking.
*
Van april 1954 tot maart 1958 was Achiel van Acker andermaal eerste-minister van een socialistisch-liberale regering, die belangrijke realizaties doorvoerde o.m. de verkorting van de diensttijd, verhoging van pensioenen, veralgemening van de 45 uren-week, vermindering van de werkloosheid. Het waren ook de jaren van de schoolstrijd.
*
Bij de verkiezingen van 1958 leden de twee koalitiepartijen, de socialisten en de liberalen, een nederlaag. Men wijt dat vooral aan de gevoerde onderwijspolitiek.
Dat is ook mijn overtuiging, al gelooft men dat in mijn partij niet. Ik had het voor de verkiezingen al gezegd, omdat ik het aangevoeld had. Wanneer ge ondervinding genoeg hebt, weet ge vooraf min of meer wat de uitslag van de verkiezingen zal zijn: ge kunt niet afwegen hoe groot de nederlaag of de zege zal zijn, maar dat het links of rechts of in het midden zal zijn, dat kunt ge precies voorspellen. Dat was ook hetgeen ik voorzien had de laatste veertien dagen vóór die verkiezingen van 1958. Het is natuurlijk embetant over uzelf te spreken, maar ik moet toch zeggen dat de vele prestaties van de regering de vergissingen, die bij de
| |
| |
behandeling van de schoolkwestie werden begaan, niet hebben kunnen goedmaken of wegvegen. Met die vergissingen bedoel ik niet de wet die werd gemaakt, want wanneer er toen een schoolkwestie is ontstaan, dan is het omdat er enkele jaren voordien afbreuk gedaan werd aan een stilzwijgende overeenkomst, die sedert driekwart eeuw in ons land gold. Het waren vooral vergissingen van psychologische aard, de maatregel b.v. tegenover de interimarissen, de maatregel waarbij werd aangekondigd dat de wedden van het lerarenkorps van het vrij onderwijs zouden worden verlaagd, iets wat niet uit te voeren was, wat ik ook duidelijk heb gezegd. Dat zijn dingen waarvoor wij toen betaald hebben.
U zei daarnet dat men de uitslag van de verkiezingen kan voorspellen. We staan er vrij kort bij. Zou u zich aan een prognose durven wagen?
We zijn geen 14 dagen voor de verkiezingen. Ik moet ook eerlijk toegeven dat het moeilijk is publiek mee te delen wat uw mening is. Ge weet trouwens dat we vóór de verkiezingen allemaal zeggen dat we ze zullen winnen.
Ik heb u daarnet het woord index horen gebruiken in verband met uw partij. Ik wist niet dat dit woord ook in uw partij werd gebruikt. In elk geval hebt u binnen uw eigen partij nog een zeer onaangename ervaring gehad en wel op het partijkongres in Brussel.
Dat was op het nationaal kongres van 1959. Dat zijn zaken die gebeuren en ge moet daar in de politiek tegen kunnen. De zaal ging daar niet akkoord met mij: het hield verband met de beweging van de Renardisten. Na de heftige rede van Genot begonnen er enkelen achteraan in de zaal de Internationale te zingen. Ik vind het zingen van de Internationale uitstekend op het einde van het kongres maar niet op dat ogenblik. Ge weet nu hoe dat gaat: er zijn er tien die
| |
| |
zingen, dan komt er een rij bij, dan nog een. Als mensen samen zijn, komt ook de kuddegeest naar boven. Op 't eind stond heel de zaal recht te zingen en ook de leden van het dagelijks bestuur sloten er zich op 't laatst bij aan. Ik alleen ben blijven zitten en ik heb dan wat moeten horen, maar ik had nog liever een jaar gevangenis gedaan dan rechtgestaan. Max Buset leefde toen nog en die zei me achteraf: Honnêtement, tu as raison. Maar ik had me wat meegevender moeten tonen. Maar dat is nu iets wat ik niet kan.
Is dat de reden geweest dat u achteraf voorzitter van de Kamer bent geworden?
Voor zover ik weet niet, want ook daaraan had ik nooit gedacht en het voorstel kwam helemaal onverwachts. Er zijn er trouwens heel wat geweest die gedacht hebben: hoe gaat hij zich uit de slag trekken? Welnu, dat is uitstekend gegaan, ik mag zelfs zeggen al spelend. Ik moet er bijvoegen dat iedereen ook welwillend is. Daarbij komt dat ik altijd aktief in de beweging geweest ben en dat ik de mensen ken en dat doet veel. Zelfs bij ellenlange diskussies heb ik geen last om mijn goed humeur te bewaren!
*
De ambtswoning van de voorzitter van de Kamer bevindt zich in de Wetstraat nummer 10, vlak naast het parlementsgebouw. Via een eerder kleurloos binnenplein komt men in de ruime hal van een statig herenhuis.
Als de heer Van Acker receptie houdt, ontvangt hij zijn gasten in deze burgerlijke salons, die de stempel dragen van de 19e eeuw. De meubels zijn er van diverse stijl en aan de muren hangen schilderijen van minder bekende kunstenaars.
In de hal leidt een majestueuze trap naar de eerste verdieping waar de woonvertrekken zijn, o.m. een meer intiem
| |
| |
salon met boeken en gemakkelijke stoelen.
Hier hangt aan de muur een typisch schilderij van Anton Carte en verder een portret van onze gastheer dat Maillard in 1961 van hem gemaakt heeft.
Ten slotte is hier dan de Brusselse werkkamer van de voorzitter. Op zijn bureau zelf staat een foto van zijn drie kleinkinderen en als hij even verpoost, kijkt hij op naar een groot schilderij van Blancgarin waarop een parlementszitting van 1880 staat afgebeeld en waarop bekende figuren te herkennen zijn. Het is een doek dat de traditie eert en ook inspirerend werkt!
*
Mevrouw Van Acker, uw man had een bewogen leven. Wat is de moeilijkste periode geweest?
Mevrouw Van Acker:
Er zijn veel moeilijke periodes geweest maar een biezonder moeilijke was toch wel de oorlog, toen ik alleen moest blijven met de kinderen. En dan ook de tijd van de koningskwestie en de schoolkwestie.
Wat was het ergste?
De koningskwestie toch wel. Er kwamen toen vele doodsbedreigingen. De ene dag dreigden ze mijn man zijn ogen uit te branden, de andere dag gingen ze hem ophangen. Ze stuurden zelfs een kaart waarop de plaats stond aangegeven waar ze hem zouden doodschieten. Dat heeft zo maanden geduurd.
De schoolkwestie is toch ook erg geweest. We zijn toen in Leuven aan de dood ontsnapt: ze hadden de straten opgebroken en probeerden onze auto om te kantelen. Dat is dramatisch geweest maar het is nu alweer vergeten.
| |
| |
Er is toch ook kompensatie geweest, mooie momenten.
Er zijn er veel geweest. Een die me het best is bijgebleven, is het feest ter gelegenheid van de 60 jaar van mijn man. Er is toen een stoet geweest waarin duizenden opstapten, zeven uur lang. Toen zag je de dankbaarheid bij die mensen en dat deed deugd.
U leeft het politieke leven van uw man mee?
Dat heb ik altijd gedaan maar ik heb hem nooit beïnvloed.
U gaat ook mee naar meetings en zo?
Ik ben altijd meegegaan, vaak drie meetings op een avond.
Deelt u ook het zwak van uw man voor antiek?
Dat heb ik van hem geleerd. Het zou allemaal niet in huis zijn als ik er ook niet voor zou zorgen. Hij heeft natuurlijk een uitgesproken hobby en dat zijn z'n boeken. Ik zeg toch soms wel eens: gaat gij nu nooit stoppen met al die boeken!
*
In het Brugse huis van de heer Van Acker is de leefkamer beneden, van de hal gescheiden door een tussenkamer, de oude ingang van het ene huis. Hier hangt een 18e-eeuwse ikone, die een graflegging voorstelt en een gepolychromeerde houten groep, die de verering van O.-L.-Vrouw uitbeeldt.
Tenslotte is er dan de leefkamer zelf, waar de familie bij tijd en wijle naar de televisie kijkt.
Een foto van de drie kleinkinderen en een van de ouders van mevrouw duiden op het familiale karakter.
De schilderijen zijn hier meer modern. Van René van den Berghe, een schilder voor wie de gastheer het heeft, Vogelen, Hoeve en boven de oude schouw een Stilleven. Verder een
| |
| |
tableau van Peire en een van De Vooght, een akwarel van Cassiers en een tableau van Pol Permeke. Een oude typische bank dient als rustbed, met de daglektuur in het bereik.
*
U bent nu al een paar jaar voorzitter van de Kamer. Wat is het nut van het parlementaire werk? Men heeft wel eens de indruk dat er nog alleen partijen bestaan, die altijd in blok stemmen, en dat er geen persoonlijk verantwoordelijke vertegenwoordigers van het volk zijn. Hebben b.v. de redevoeringen in het parlement nog zin?
Daar kan iets van waar zijn. Ik denk b.v. dat een redevoering iemand wel kan overtuigen maar niet anders kan doen stemmen. Aan de andere kant is het ook waar dat er sommige dingen worden goedgekeurd waarvan men een uur tevoren niet wist hoe het zou aflopen. In elk geval is het parlement met al zijn gebreken noodzakelijk. Trouwens, elk stelsel heeft zijn gebreken en het parlement heeft dan nog de minst erge. Wat wel waar is, is dat het werk anders georganizeerd zou moeten worden. Het is helaas zo dat de openbare diensten zich altijd het laatst aanpassen aan de veranderde tijdsomstandigheden. Ik ken vrij goed de parlementaire geschiedenis en ik kan u verzekeren dat de problemen van de 19e eeuw heel wat eenvoudiger waren dan die van onze tijd. Er bestond toen b.v. geen enkele tussenkomst op sociaal of ekonomisch gebied, waar de staat nu een belangrijke rol speelt. Bij de krisis van 1840 of de landbouwkatastrofe van 1880 werd eenvoudig een hulp goedgekeurd en de zaak was beklonken. Men hoort nu dikwijls het verwijt dat de begrotingen te laat besproken worden maar in de 19e eeuw gebeurde dat ook: zowel op de eerste als op de laatste dag van de zittijd werden de begrotingen besproken.
| |
| |
En het absenteïsme? Vaak gebeurt het parlementaire werk in een bijna lege zaal.
Dat is ook weer niet zo abnormaal. Om te beginnen duurt onze zittijd veel langer dan in de vreemde, precies omdat het hier gemakkelijker gaat. België is een klein land en de parlementsleden kunnen 's avonds nog naar huis. Wie kan hun dat kwalijk nemen? In vele vreemde landen is dat onmogelijk omdat de afstanden te groot zijn, dus moeten ze wel blijven, maar ze nemen dan ook veel meer vakantie. Maar als er bij ons een belangrijke stemming is, zijn alle parlementsleden op post, ook als dat 's avonds of zelfs 's nachts gebeurt. Er zijn natuurlijk misbruiken: de kommissies vergaderen b.v. terwijl het parlement zetelt. Ge moogt niet vergeten dat ook de parlementsleden mensen zijn en geldige redenen kunnen hebben om afwezig te zijn en ik kan dit des te gemakkelijker zeggen daar ik altijd ‘membre assidu’ ben geweest. Het parlement is noodzakelijk als trefpunt: schaf het af en er is geen vrijheid meer en er zouden nog grotere misbruiken ontstaan zoals in sommige andere regimes.
U hebt bij de opening van het parlementaire jaar hervormingen aanbevolen. Welke?
Ik heb dat verleden jaar al gedaan. Er bestaat naar mijn gevoel b.v. veel te weinig dokumentatie. De statistieken over lonen en wedden, over de produktie, de nijverheidsvoortbrengselen verschijnen bij ons met acht maanden vertraging. We krijgen die van Engeland, Duitsland, Frankrijk zes maanden vroeger. We moeten er absoluut toe komen meer betrouwbare informatie en dokumentatie te krijgen, die zowel voor het parlement als voor de pers uiterst nuttig zijn. De regering lost niet alles op en als ge iets meedeelt, is het verdacht, omdat men meent dat ge het gunstig voorstelt. We hebben dus dringend een bevoegde dienst nodig
| |
| |
die zich daarmee bezighoudt. De kleinste partijen zullen daar het meest mee gediend zijn, want in elke grote partij vindt men altijd wel een paar specialisten die op de hoogte zijn, maar ik meen dat ieder parlementslid over dezelfde mogelijkheden moet kunnen beschikken. Zo schept men de mogelijkheid voor iedereen om zich op te werken.
Er zijn in dit land veel tegenstellingen. Er zijn die van de partijen, er zijn die van de Vlaams-Waalse verhoudingen. Hoe ziet u in dit bestel de ideale staat? Of misschien de samenstelling van de ideale regering?
Ideaal is al een groot woord. Dat is een droombeeld en ik heb me nooit met droombeelden beziggehouden, althans niet in die zaken. Volgens mij is het voornaamste voor een regering dat ze over een zekere stabiliteit beschikt, dat ze kan handelen en handelt alsof ze er voor de eeuwigheid is. Het is de ondervinding die mij zo doet spreken. Dat vind ik het ideaal en voor de rest hangt veel af van de mensen, van de omstandigheden, van de toestanden. Ik zou natuurlijk kunnen zeggen dat de ideale regering die is die ik zou voorzitten! Maar ik wil van deze gelegenheid toch gebruik maken om dit te zeggen, in alle openhartigheid: het is nu van april 1961 dat ik voorzitter ben van de Kamer. Wel, het is voor 't eerst sinds lange jaren dat ik me - althans wat de politiek betreft - een gelukkig mens voel.
Uitzending: 16 april 1964.
|
|