| |
| |
| |
Brief van Maurice Roelants.
| |
| |
| |
Maurice Roelants
Kasteel, Gaasbeek
Welgekomen. Hebt u het toch zonder wagen klaargespeeld?
Jawel en ik heb er geen spijt van. Dat half uurtje lopen van de bus tot hier was een zuiver vakantiegenot, en zeker voor de zoon van Brabant die ik ben. En hier word ik al beloond met interessante lektuur.
In welke zin?
De opschriften die daar aan de muur in steen staan gekapt. Men gebruikt hier de grote middelen om de vrede te handhaven.
Al die hier storet Rust ofte Vrede
Vindt bi der Bil Gerechtighede.
Als ik het goed begrijp, betekent bi der bil wel de bijl?
Ik vrees het, maar wij gebruiken dat middel nog maar alleen in uitzonderlijke gevallen! Leest u liever eens dat
| |
| |
opschrift daarboven rechts. Gewoonlijk is dat genre van inskripties altijd pompeus, maar hier vindt u nu eens een simpele menselijke ervaring uit de 16e eeuw, die nog altijd waarde heeft.
Onder den keiser Hooghe boorne
ermaeckte en ooc verbauwde
dees slot met schat en kloeken moed
en loosde erbi sin ruste ende goet.
Het is inderdaad een wijsheid die alle bouwers moet aanspreken. Zijn er veel mensen die hier komen kijken?
Heel veel. Met het weekeind van halfoogst b.v. zijn er hier meer dan 2500 bezoekers geweest.
Het kasteel heeft natuurlijk een hele geschiedenis.
Jawel en het zou heel wat tijd vragen om die te vertellen. Maar het markantste feit is dat de bekende graaf van Egmont hier drie jaar gewoond heeft. Bij zijn investituur waren én Willem de Zwijger én de graaf van Hoorn hier aanwezig.
Haut lieu de l'histoire! U moet zich wel een gelukkig man voelen als kasteelheer van zo een uniek domein.
Ssst! Primo is dat geluk erg tijdelijk vermits ook een konservator een leeftijdsgrens heeft. En dan, wie zou er zich durven laten op voorstaan dat hij gelukkig is? Vandaag is het er, morgen niet meer. Ik ben dankbaar voor dit ogenblik maar niet zo vermetel om op dat van morgen te betrouwen.
Daar hoor ik de dichter en het is ook de auteur en niet de konservator die wij bezoeken, al zijn én kasteel én tuin én landschap een verlokking.
Laat ik u dan in veiligheid brengen in mijn woning. Zullen we gaan.
| |
| |
Hier zijn we dan helemaal ten huize van Maurice Roelants.
Ja, dit gedeelte bewoon ik met mijn familie. Toen wij hier introkken, was het trouwens niet zo gemakkelijk om voor alle kinderen voldoende plaats te vinden. Ik heb zelfs mijn bureau moeten onderbrengen in een andere vleugel en dan nog in de logeerkamer van de markiezin Arconati Visconti, die dit kasteel aan België heeft geschonken.
De muur daar spreekt al dadelijk van uw vriendschap voor Tijtgat. U hebt hem zeer goed gekend.
Hij was een van mijn beste vrienden. Deze prenten zijn drie originele illustraties, die Tijtgat maakte voor Jules Supervielle's boek De os en de ezel van de heilige stal dat ik ter intentie van Tijtgat had vertaald. Het waren twee kunstenaars die wonder bij mekaar pasten: Supervielle schrijft zoals Tijtgat tekende. Toen wij die uitgave - kijk hier is ze - aan Supervielle aanboden, was hij in de zevende hemel.
Die exotische voorwerpen hebt u uit Kongo meegebracht?
Ik ben er twee keer geweest. Die negerfiguur is de koning van Bakuba en het masker komt uit Usumbura.
Ik zie daar een gedicht omlijst. Van wie is dat?
Van Richard Minne. Ik heb in dat genre een kleine kollektie die in de gang hangt. De meeste zijn gemaakt door Jan van Krimpen, de beste Hollandse lettertekenaar, die voor dit soort werk een zwak had. Wacht, ik zal er een paar even bijhalen, dan kunt u ze beter zien. De kinderkruistocht, door Nijhoff, Adam en de dieren, door Werumeus Buning, Bericht aan de reizigers, door Jan van Nijlen, Diogenes, door Focquenbroch.
Het zijn stuk voor stuk juweeltjes en ze getuigen van een respekt en een liefde voor het gedicht, die prachtig zijn.
| |
| |
Hier ook is weer veel gezonde en speelse wijsheid zowel in het ‘Bericht aan de reizigers’ als bij ‘Diogenes’:
Dat de wijsheid woont in 't vat.
Het is een wijsheid die ik niet zal verloochenen. U weet dat ik Chevalier du Tastevin ben. Ik kan het trouwens bewijzen, het kenteken van mijn waardigheid hangt daar in de eetkamer.
Te midden van een suggestieve omlijsting van wijn- en borrelflessen. En de kunst jeunt zich ook in dat gezelschap.
Dat is een portret van mijn vrouw door Tijtgat. Links hebt u nog een tableautje van hem: illustratie van spreekwoorden op zijn Breugels. Jan Gauls had hem de spreekwoorden bezorgd. Maar kom nu mee naar de zitkamer.
Graag. Mag ik ondertussen mijn nieuwsgierigheid vrij spel geven? Dat kruisbeeld daar intrigeert me een beetje. Het lijkt me modern en oud.
Het is ook zo. Het werd gemaakt door een konfrater van mijn zoon-missionaris. Die stond op zeker ogenblik voor een lege kerk en zei: beelden zal ik zelf wel maken. Dit is het resultaat.
Het is op zijn minst merkwaardig. En dat schilderij?
Is van Hippolyte Daeye, een man waarvan ik veel gehouden heb. Achter u hebt u nog een kurieuze tekening. Ze is van de hand van Bazaine, een der grootste reputaties van Frankrijk. U weet dat hij erg abstrakt is maar hier kunt u zien hoe hij van iets konkreets vertrekt. Hij maakte het te Vere waar ik hem gekend heb. Wij konden het best met elkaar stellen.
| |
| |
En ginder?
Een Brusselmans van 1938, een der sterkste. Ernaast staat de kop van Tijtgat door beeldhouwer Puvrez. De kleine tekening is weer van Tijtgat. Er staat een mooie opdracht op. Kijkt u maar eens.
‘A Maurice Roelants qui est pour moi plus cher qu'un frère’. Het is schone lof van uw vriendschap. Men weet trouwens van u dat u soliede vriendschappen het leven door hebt bewaard, als die met Herreman, Leroux, Minne, uit uw Gentse tijd. U bent meen ik, te Gent geboren. Als men uw boeken leest, die vrijwel allemaal in een bourgeoismilieu spelen, is men geneigd te denken dat u ook uit die kringen stamt. Maar in ‘Gebed om een goed einde’ staat dat u werd opgevoed door uw oom Gerard, een werkman. Is dit boek werkelijk autobiografie?
Van het zuiverste slag, op kleinigheden na. Er zijn er meer die zich op dat stuk hebben vergist o.m. Baur, die gesproken heeft van de bourgeoiskringen waaruit Roelants stamt. Ik ben inderdaad de zoon van eenvoudige lieden: mijn vader was werkman, mijn moeder stamde uit het boerenbedrijf en wij woonden te Gent in een achterbuurt. Ik heb al heel vroeg moeten bijspringen om iets te verdienen. Toen ik 11 jaar was, ging ik twee keer per week baarden inzepen bij de kapper op het hoekje en drie jaar lang heb ik een foorkramer geholpen met loden bodems te gieten in flessen, die vanzelf moesten kunnen rechtspringen. Mijn moeder is zeer vroeg gestorven en oom Gerard heeft mij inderdaad in zijn huis opgenomen.
En de school?
Tot 14 jaar. Toen werd ik bediende en kassier in een meubelzaak en die ervaring is een goede voorbereiding geweest op mijn huidige taak hier. Ik weet hoe men perfekt antiek namaakt. Ik wilde dan op eigen houtje 's avonds verder
| |
| |
studeren maar een leraar van de middelbare school heeft mijn pleegouders aangeraden mij naar de normaalschool te laten gaan.
En daar kreeg u direkt kontakt met de literatuur.
Ja, van twee kanten. Wij hadden Lambrecht Lambrechts als leraar Nederlands maar ik leerde er vooral - behalve Achilles Mussche - mijn twee spitsbroeders Herreman en Leroux kennen.
De stichters van ‘'t Fonteintje’.
Ja, maar dat kwam wat later. Op school schreven wij onze eerste verzen die in De Witte Kaproen verschenen. Dat was natuurlijk verboden. Het gebeurde toen dat Van Durme, een leerling van het ateneum, een ietwat stoute bundel gedichten publiceerde en daarvoor van school werd gestuurd. Uit reaktie en om te zien of ons dat ook zou gebeuren, gaven Herreman en ik ook een bundel gedichten uit: Eros.
Met kwade gevolgen?
Nee. Franz de Backer was daar toen studiemeester en die had beloofd ons als 't nood deed de hand boven het hoofd te houden. Er was geen nood. Na de normaalschool kwamen wij in het onderwijs maar niet lang: enkele tijd later stelden Herreman, Leroux en ik een revolutionaire daad: wij trokken naar Brussel, stad die in 1915 buiten het etappegebied lag, dus in de andere wereld.
En de broodwinning?
Ik begon met een boekhandel, de ‘Nieuwe Boekhandel’ geheten, die op een zolderkamertje was gevestigd. Het was de eerste zuiver literaire boekhandel in de hoofdstad. Achteraf probeerde ik ook uitgever te zijn en lanceerde o.m. de Beiaardserie waarin ik o.m. Petruskens Einde van F.V.
| |
| |
Toussaint van Boelare en De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen, van Felix Timmermans kon plaatsen. Ik heb daar natuurlijk nog een eksemplaar van: het vignet had Teirlinck getekend en het omslag was het mooist gestreept behangpapier dat we toevallig gevonden hadden.
En ‘'t Fonteintje’?
Werd in 1922 gesticht ten huize van Raymond Herreman en ik kreeg de redaktie en de administratie in mijn huis. Daar wij natuurlijk geldgebrek hadden, werd besloten dat de redakteurs zelf de kopij zouden zetten. Dat is dan ook gebeurd. Hier hebt u er een eksemplaar van. De mooie Elzevier-letter hadden we van onze drukker overgenomen. Raymond Herreman en ik hebben in diezelfde letter de mooie bundel van Richard Minne In den zoeten inval gezet nadat een liefhebber-drukker er iets onooglijks van had gemaakt. Hier is er ook nog een eksemplaar van.
Dat mag een prestatie heten. Was ‘'t Fonteintje’ een bewuste reaktie tegen het tijdschrift ‘Ruimte’?
Het had in ieder geval een ander vertrekpunt. Wij waren twee, drie jaar ouder dan de expressionisten Moens, Gijsen, Van Ostaijen, en wij waren al aan het schrijven van voor de oorlog. Wij hadden ons ingesteld tegen iedere onwaarachtigheid, tegen alle gewildheid en pompeusheid, tegen al wat kunstmatig werd gemaakt. De naam zelf van ons tijdschrift was de negatie van elke opgeschroefdheid: wij kozen een lichte en speelse naam en ik weet nog hoe wij gelachen hebben, toen wij die naam hebben aangenomen. Dat was zeker een reaktie tegen namen als Ruimte, Ter Waarheid met het geestesleven in Vlaanderen en de wereld. Wij vonden dat er bij de expressionisten te veel geteoretizeerd werd en dat men beter een eenvoudig gedicht kon schrijven. Iedere vogel moet zingen zoals hij gebekt is. Wij legden het aksent op het puur menselijke. De idealen
| |
| |
van broederlijkheid leken ons opgeschroefd omdat wij ouder waren en het voze wisten van vele ronkende slagzinnen. Dat heeft ons trouwens niet belet onze man te staan in de Vlaamse Beweging.
Uw eerste bundel verzen heette ‘De kom der loutering’. Er wordt wel eens gezegd dat men er de weemoed van Van Langendonck en ook de loomheid van Van de Woestijne in terugvindt. U hebt de beide dichters goed gekend?
Of die bewering juist is, weet ik niet maar ik heb de beide dichters inderdaad goed gekend. Van Langendonck heb ik in zijn laatste moeilijke jaren bijgestaan en doen helpen. Karel van de Woestijne is mijn schoonbroer geworden. Zijn vrouw en mijn vrouw zijn zusters.
Heeft de literatuur daarbij een rol gespeeld?
Ze heeft in elk geval de kennismaking mogelijk gemaakt. Wij stonden niet afwijzend tegen de traditie en hadden een grote bewondering voor Karel van de Woestijne in tegenstelling met Ruimte dat alles afkamde wat de voorgangers hadden gemaakt. Onze bewondering bracht mee dat wij onze geschriften lieten lezen aan Van de Woestijne en dat wij zo met hem in kontakt kwamen. Het is te zijnen huize, o.a. in Pamel-Ledeberg, dat ik zijn schoonzuster, die mijn vrouw werd, heb ontmoet.
En de invloed van Van de Woestijne?
Was overwegend van vormelijke aard want geen van ons bezat de geestesoriëntering van Van de Woestijne. Het bezwaar dat Marnix Gijsen formuleerde ‘onze tijd heeft geen Hamlets nodig maar wel Fortinbras’ raakte ons niet. Er is niets van het herfstelijke of smartelijke in het werk van Herreman of Minne en ik ben zeker geen Hamlet. Wij hadden andere problemen, die wij op onze eigen manier hebben opgelost. Van ons werd spottenderwijs
| |
| |
gezegd, doelend op onze verering voor Van de Woestijne: Het Vaderhuis is te koop. Wij repliceerden: wij willen dat vaderschap erkennen maar denkt gij, meneer Van Ostayen, dat wij uw vaders niet kennen! - Later, als wij wat ouder werden, is dat allemaal bijgelegd. Toen ik in Forum redaktielid werd, zetelde ik, de zogenaamde gematigde kristen, naast de heftige katolieken Marnix Gijsen en Gerard Walschap, samen met de agnosticus Herreman en later nog bezegelde Marnix Gijsen onze verzoening door mij zijn literatuurgeschiedenis op te dragen als een ‘laattijdig vredesverdrag tussen Ruimte en 't Fonteintje’.
Men noemt Gezelle en Van de Woestijne de twee grote dichters van de laatste honderd jaar. Men heeft de indruk dat de ster van Gezelle blijft rijzen terwijl die van Van de Woestijne eerder schijnt te dalen.
Ik geloof dat niet en ben zelfs van het tegendeel overtuigd. Natuurlijk gebeurt er een eliminatie in dat werk en bezinken de troebele zelfstandigheden. Ook bij mij voltrekt zich dat proces. De twee extremen uit de poëzie van Van de Woestijne weeg ik af en het superieure hou ik ervan over, maar wat er dan overblijft, is dan zo superieur dat Van de Woestijne er nog groter door wordt. Westerlinck, die een belangrijk boek gewijd heeft aan Van de Woestijne, komt ook tot zo een soort bevinding, maar ik denk dat Westerlinck in zijn boek eenzijdig is en dat hij Van de Woestijne te veel uit het symbolisme heeft laten voorkomen en te weinig uit eigen wezen. Hij heeft de eerste boeken systematisch onderzocht en is er niet toe gekomen de latere te bestuderen. Ik heb nooit veel gesproken of geschreven over Van de Woestijne omdat het voor mij een beetje moeilijk was, maar voor een paar weken heb ik een lezing gehouden over hem voor een groep Nederlandse leraren en rektoren. Ik kan u verzekeren dat Van de Woestijne nog krediet heeft en dat het nog toeneemt. Het zou eens interes- | |
| |
sant zijn een bloemlezing te maken met gedichten van Van de Woestijne waarin de uiterste somberheden tegen de uiterste helderheden worden afgewogen. Want Van de Woestijne heeft ook heldere en positieve, zeer kristelijke verzen geschreven. Luister maar eens:
‘De keuken is geboend nog vóór ik binnen-treed.
Het huis is nat als van de blijheid mijner tranen.
De ramen vloeiën in de zon. Van mijne wanen
gewassen, vreugd!, sta 'k in de klaarte van wie wéet.’
En zijn het geen schoon kristelijke verzen die b.v. staan in De Blind-gewordene, een gedicht waarover Westerlinck niet spreekt? Er is in Van de Woestijne nog heel wat te ontdekken. Ik zou b.v. ook nog eens een bloemlezing willen maken alleen met verzen over rozen en over de zee.
De dag schuift vóor den Dag gelijk een lucht vol rozen.
In twee regels vindt ge soms de beste verzen:
Luisterende zee van grijze zijde...
Een doof-stom meisje loopt aan mijne zijde.
Ofwel:
De zee is jong en krult als 't haar
Ofwel:
Mijn zwarte zee, 't is of 'k u moet genieten
als wilde honger dik en donker brood.
Ofwel dit, dat een prachtige aanvaarding uitdrukt:
Ik mag wel sterven, zegen-vol, te dezer plaatse:
Ik zie de zee, en op de zee gereed, mijn schip.
Van de Woestijne blijft zeker grote waarde hebben voor ons. In geen enkele literatuur bestaat er iemand die zo de taal heeft geslagen naar zijn zin. Een alexandrijn van Van de Woestijne is zo persoonlijk en karakteristiek dat
| |
| |
men hem tussen honderd andere kan herkennen. Rilke is ontegensprekelijk een man van Europees formaat maar naar mijn gevoel is hij een voet kleiner dan Van de Woestijne.
Dat is wel een krachtig pleidooi voor Van de Woestijne. Het zou interessant zijn daar verder op in te gaan. Westerlinck b.v. zegt uitdrukkelijk in zijn boek dat hij inderdaad alleen het lyrisch werk van de eerste periode onderzocht heeft en dat er voor de tweede lyrische periode een nieuw onderzoek nodig is: het analytisch karakter van zijn onderzoek brengt dat mee. Doch dan wijken wij af van onze bedoeling u in uw huis over uw eigen werk te horen. Maar eerst toch nog een andere vraag: onze literatuur is helaas verdeeld in een linkse en een rechtse, met alle nadelen en voordelen die zo een kompartimentering meebrengt. U neemt daar echter een heel aparte plaats in. Uw werk steunt op katolieke grondslag en u bent thuis in de links georiënteerde kringen. Hoe is dat te verklaren?
Dat hangt samen met mijn vertrekpunt. Ik ben de literatuur ingegaan met linkse vrienden: Herreman, Minne, Leroux en deze vriendschap is altijd gebleven en werd nooit beïnvloed door onze verschillende evolutie. Vergeet niet dat het een Vlaamse traditie is dat Vermeylen Gezelle waardeerde en Van Langendonck Teirlinck. En ook Buysse en Stijn Streuvels trokken aan één wagen. De scheidingslijnen tussen rechts en links? Waar talent doorbreekt ze. Ik haat elk klerikalisme en met even veel afkeer elk anti-klerikalisme. Ik sta volledig vrij, wat mij niet belet een zoon-missionaris te hebben. - Die brede konceptie is wellicht ook een gevolg van het feit dat een groot gedeelte van mijn carrière op internationaal plan is verlopen. Ik ben jarenlang redakteur geweest van De Telegraaf te Amsterdam. Als men voor een groot internationaal blad schrijft, moet men vele kleine huisjes kunnen slopen. Het komt hierop neer dat men, wanneer Anseele sterft, moet kunnen erkennen dat hij
| |
| |
een groot figuur was en dat men wat later dezelfde eerbied en bewondering moet kunnen opbrengen voor een figuur van de andere kant, laten we zeggen b.v. Mgr. Cardijn. Het is mij trouwens gebeurd deze twee figuren in een zelfde panegyriek te loven.
Wel, we zaten hiermee nog wat ‘en marge’ van de literatuur. Waar worden uw boeken feitelijk geschreven? Gebeurt dat hier?
Soms, maar eerder zelden. Gewoonlijk gebeurt dat in de logeerkamer van de markiezin, waar mijn schrijftafel staat.
Zouden we daar ook eens mogen gaan kijken?
Jawel, al is het er niet erg ruim. Kom, ik zal u voorgaan. Voilà, hier is het: als ge zit, is het een cel afgezonderd van de wereld; als ge rechtstaat, gaat het Payottenland open en ziet ge de Italiaanse tuinen en hebt ge het kontakt met de wereld.
Schrijft u gemakkelijk?
Soms, maar in de regel niet. Gewoonlijk langzaam en met tegenzin en zoals Streuvels elke reden aangrijpend om niet te moeten schrijven. Elke zin wordt afgewogen, soms struikel ik over een woord. Maar eens dat ik erin ben, wordt het anders en is geen enkele reden goed genoeg om mij te storen.
Hoe is dat te verzoenen met uw journalistiek werk?
Als het absoluut moet, gebeurt het ook anders. Ge kent wellicht mijn reportage over het proces van de weduwe Becker. Wel de zitting duurde gewoonlijk tot ongeveer een uur en om twee uur moest de kopij klaar zijn. Ik maakte het verslag op een uur tijd, maar dan kompleet onder hoogspanning, wat anders drie uren zou gevraagd hebben. De volgende paar uur was ik dan ook kompleet op.
| |
| |
U hebt een bundel gedichten ‘De kom der loutering’ gepubliceerd in 1918. In 1930 heeft Du Perron een keuze gedaan uit uw poëzie in de bundel ‘Het verzaken’ en dan in 1949 verschijnt ‘Lof der Liefde’, dus telkens met ruime tussenpozen. Zijn er tijden dat u geen gedichten maakt?
Ik ben nooit permanent dichter geweest en ik kan me ook niet voorstellen dat iemand het zou zijn. Een gedicht komt altijd voort uit een krisistoestand: het vraagt een speciale koncentratie van ontroering en tragiek. Lyrisch dichter zijn betekent zichzelf op het houtblok leggen en hakken.
In zijn ‘Breviarium van de Vlaamse lyriek’ neemt Marnix Gijsen twee gedichten van u op uit uw bundel ‘Het verzaken’: ‘Strofen op lente en herfst’, met de prachtige beginregel ‘Geluk, ik houd u gans in enen lach gevangen’ en het tweede dat begint met het even mooie vers ‘Aan uwen boezem einden alle tochten’. De twee gedichten komen mij inderdaad voor als van uw beste en tevens schijnen ze mij een syntese te zijn van uw levensvisie. Is dat juist?
Ik geloof dat de keuze goed is en dat inderdaad mijn levensfilozofie er in een notedop aanwezig is.
Zou u deze twee gedichten niet willen voorlezen?
Strofen op lente en herfst
Geluk, ik houd u gans in enen lach gevangen,
omdat de dag zo klaar mag zijn,
de zon is in de kap der bomen opgehangen
als 't bleke licht van witten wijn.
Geluk, ik heb u vaak aan de einders willen zoeken,
moeizaam moerassen doorgewaad,
en nu, op wandel met wat verze' uit oude boeken,
toont ge onverwachts uw lief gelaat.
| |
| |
Geluk, als straks de zon weer naar de kim zal nijgen,
vergaat uw groene en gulden schijn?
O ongelovig hart, leer bidden of leer zwijgen,
leer mild in leed en vreugde zijn.
Aan uwen boezem
Aan uwen boezem einden alle tochten,
mijn vrouw die mij met God en mens verbindt.
Altijd ontbloeid en nimmer vrij gevochten,
troost zich mijn ziel aan u en aan ons kind.
Met u en bruinen Herfst in dezen huize,
de appels geblonken op de schouw in rij,
wachtende boeken, vuur en vlammend suizen,
is 't hart, hoe droef ook, toch onzegbaar blij.
Men ziet in uw werk, en o.m. Menno ter Braak heeft het gezegd, een ernstige en zwaarmoedige geaardheid en daarnaast een speelse geestesinstelling. Bent u zich daarvan bewust?
Ik kan de waarheid niet ontkennen. Dat is zodanig waar dat ik een paar malen slechts uit twee van mijn ribben een personage had te scheppen om uit de eenheid van mijn wezen aan verschillende mensen iets van mijn leven mee te geven: Maria Danneels en Irène Masure in Het leven dat wij droomden, Bert de Corte en Willem Ottevaere in Alles komt terecht.
Om het simplistisch uit te drukken: de optimist en de pessimist. Wie of wat heeft de bovenhand?
In laatste instantie een positieve instelling tegenover het leven: leven voor een hoop en voor een opstanding. De mens is tot alle monsterachtigheden in staat, maar ook tot verkwikkende daden. Het komt er op aan systematisch, zelfs al wanhopend, de kaart van het vertrouwen uit te spelen.
| |
| |
Het is André Demedts die het best die grote lijn in mijn werk heeft gezien. Wij stellen ons het leven voor, maar de realiteit loopt anders. Als ge aan uw leven wilt werken - en dat heb ik met mijn literatuur altijd willen doen - dan komt het erop aan er het beste van te maken, laat het dan ook anders zijn dan ge wilde. Om het met een beeld te zeggen: als ge een circulaire raadpleegt voor een reis naar Griekenland dan vermooit uw verbeelding al de gegevens die ge leest. Zodra ge een voet zet in Atene, hebt ge last met de realiteit, dingen waarvan geen woord stond in de circulaire. Toch is Griekenland prachtig en blijft het de moeite waard.
Uw eerste roman was ‘Komen en gaan’ en u bracht hiermee in onze literatuur de psychologische roman binnen. Waarom hebt u die in een bourgeoismilieu gesitueerd?
Maar ik heb er nooit aan gedacht een beeld te brengen van een bepaalde klasse. Ik wilde precies klasseloze mensen of mensen in zo zuiver mogelijke toestand, niet beïnvloed door sociale stand of andere uiterlijkheden die mij konden hinderen. Het drama kan zich trouwens voordoen in elke rang en stand. Ik heb dat boekje te Wemmel geschreven in 1925 en heb het gelokalizeerd bij een architekt. - Nu is het zo dat de kritiek mij heeft verweten dat ik geen sociale stromingen of verhoudingen in mijn werk heb opgenomen. Ik vind dat men mij veel eer aandoet de totale roman van mij te verwachten. Ik heb ook de Vlaamse Beweging, met woord en daad, meegemaakt maar ze komt niet voor in mijn romans. Ik geloof dat het wijs is zich tevreden te stellen met wat de schrijver geeft.
Hoe ontstaat een roman bij u? Is er een aanleiding?
In Gebed om een goed einde zijn het zeer scherpe, smartelijke momenten die me naar de pen deden grijpen. Het leven dat wij droomden werd mij op een andere manier
| |
| |
geschonken. Ik was bij een vriend op bezoek en zag een humane botsing. Ik dacht: dat raakt lillend vlees en ik wist de roman. Alles komt terecht steunt op een persoonlijk gevecht met de oplichter Barmat, die mijn krant een proces aandeed omdat ik over hem een vals bericht zou gebracht hebben. Dat is een geschiedenis waar ik uren zou kunnen over vertellen. De jazzspeler steunt op een al even subjektieve ervaring. Indertijd was de Hollandse Club naast de Vlaamse Club in de Adolf Maxlaan te Brussel. Ik deed daar vaak mijn journalistiek werk en heb daar een man gezien die maar zat te oefenen op zijn slagwerk. Hij zat daar met gesloten ogen, precies of hij Bach vertolkte. Er ging mij ineens een licht op en zo heb ik de hoofdfiguur van de novelle gekoncipieerd. Kleine aanleidingen, zoals ge ziet, om te peilen wat, naar Vondels woord, op 's harten grond leit.
Welk van uw werken werd het best ontvangen?
Het meest gelezen wordt Het leven dat wij droomden. Daar zijn al meer dan 70.000 eksemplaren van gedrukt. Ook in Duitsland gaat dat het best. Het zijn onnaspeurbare redenen waarom dat zo is.
Bent u met nieuw werk bezig?
Jawel, met een boek aforismen. Er zijn er trouwens in Dietsche Warande en Belfort, in De Vlaamse Gids en in Nederland al enkele van verschenen onder de titel Dialogische aforismen. Het zijn gekondenseerde gedachten, bitter, vrolijk, mijn wijsheden in pillekens gedraaid. Ik hoop dat het boek trage lezers doet instemmen of tegenstribbelen.
Het is een genre dat bij ons minder wordt beoefend. Men noemt nogal eens Pascal in verband met uw werk. Closset zegt dat uw kunst gebaseerd is op Pascals ‘grandeur de l'homme... connaître qu'on est misérable’ en Van Duin-
| |
[pagina t.o. 96]
[p. t.o. 96] | |
MAURICE ROELANTS ...geluk, ik houd u gans in enen lach gevangen
| |
| |
kerken noemt u een Pascalisant zonder Jansenisme. Aanvaardt u dat vaderschap?
Ik heb de indruk dat het vleiend is! In tegenstelling met Walschap heb ik diepe eerbied voor Pascal.
Krijgen wij misschien tot slot enkele proeven van deze ‘in pillekens gedraaide wijsheid’? Zo krijgen onze kijkers nog een aforisme mee waarvan de wijsheid hen wellicht aanspreekt en waarover zij voor 't slapen gaan nog even zullen nadenken.
Ik wil het graag proberen.
De mens kreeg zeker de spraak om ook zwijgend te bewijzen hoe verstandig hij is en al sprekend zich aan de galg te praten.
Gaat ge met uw liefde schuil in sakrale woorden, dan wekken ze in u gelukzaligheid: draag uw hart van vader en man en broer en vriend aan het beste op. Achter nacht en ruimte liggen het onbegrensde en de eeuwigheid. Er is in u, hoewel ge zo klein een mens zijt, iets dat veel groter is dan u zelf. Gij zijt een deel van een eindeloze liefde.
Een luid gezworen eed heeft zelden waarde.
De intelligentie van het hart verdubbelt de kracht van de geest.
Werk voortdurend en met geduld aan uw geluk. Alles, en gij zelf, verstoort het voortdurend.
Denk niet te veel aan geluk. Het is een middel om het te verliezen. Leg er u op toe om zonder geluk te leven. De geringste tevredenheid verwerft dan dikwijls onvermoed zijn glans.
Zonder vloeken en tempeesten is het geluk niet mogelijk. De wereld zou immers zonder schoelies en schoften moeten zijn.
| |
| |
Houd van de mens met gebreken. Hij verzoent u met de uwe.
De mens van goede wil, wil vóór alles het menselijke.
Tot de grootste begaafdheden behoort het te erkennen hoeveel men er mist. Zo weet de lucide geleerde, dat hij van al wat er te weten is slechts weinig weet.
Verzoen u altijd opnieuw. Er bestaat een kans dat de vijandschap haar zin verliest.
Zalig zijn zij, die vervolgingen doorstaan omdat zij onrechtvaardigheden bestrijden. Deze zaligpreking uit de Bergrede verleent een opperste adel aan de menselijke staat en stelt meteen een hiërarchie van troost boven alle moedig aanvaarde pijnen.
Wie het waagt hard voor anderen te zijn, moet in staat zijn zelf veel te verduren.
Het succes van anderen lijkt het waar succes en belet de meeste stervelingen te slapen.
De opperste intelligentie kan niets verbeteren aan een goed uitgebouwde simplicitas cordis.
Wij vergaan en herrijzen in God. Er zou anders geen enkele reden zijn om uit de volkomen nacht te zijn opgewekt.
Er is een geluk in het heimwee naar de volmaakte traan.
Het is ontzettend moeilijk elkaar te begrijpen, omdat het zo ontzettend moeilijk is naar elkaar te luisteren.
De stokkedove is het beeld van de mens: hij hoort andere dingen dan hem worden gezegd en antwoordt nevens de kwestie.
De oude gemeenplaats blijft waar, dat de vruchtbaarste discussies tussen gelijkgezinden worden gevoerd. Men overtuigt slechts zijn vrienden.
| |
| |
Het is goed te vertrouwen dat uit op elkaar botsende ideeën een lichtvonk kan flitsen. Reken er mee dat in de meeste gevallen bij ideeënbotsingen alle licht uitslaat.
Uitzending: 1 september 1959.
Maurice Roelants overleed op 25 april 1966 te Sint-Martens-Lennik waar hij de laatste jaren van zijn leven woonde (Tomberg 15).
|
|