Ten huize van... 1
(1962)–Joos Florquin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Frans Masereel
| |
[pagina 228]
| |
[pagina 229]
| |
in een van de typische kroegen hier in de buurt en dan diskussiëren we over alle mogelijke onderwerpen, over de politiek evengoed als over de kunst. Die mensen hebben veel begrip voor kultuur. - Ik spreek zeer slecht Vlaams, hé. Ik ben het totaal vergeten...
Maar het gaat nog verrassend goed. Toen ik hierheen kwam, vroeg ik me af of u nog Nederlands zou kunnen spreken, want u vertoeft nu al meer dan 50 jaar in Frankrijk. Maar u spreekt het nog vlot en met een echt aksent.
Ik ben tevreden over wat u zegt, maar ik ben gepijnigd als ik mezelf hoor spreken. In het Gents zou het nog veel beter gaan maar ik heb nog weinig gelegenheid Vlaams te spreken. Ik kom wel een paar keer per jaar in België, maar dat is dan ook al. Maar al spreek ik praktisch altijd Frans, toch ben ik Vlaming gebleven: met mijn voeten blijf ik in Vlaanderen geworteld, maar mijn geest dwaalt door de wereld, daar is nu eenmaal niets aan te doen.
Vlaanderen en de wereld: het zijn twee elementen, die men vast in uw werk terugvindt. U hebt ons land al vrij jong verlaten.
Ik was ongeveer twintig jaar toen ik uit België wegging.
Was daar een reden voor?
Ik wilde de wereld zien, ik wilde de wereld doorlopen. Ik heb toen ook veel gereisd. Ik ben eerst naar Parijs gegaan, dan naar Tunis en Noord-Afrika en verder heb ik verschillende reizen gemaakt naar Engeland, Duitsland en Zwitserland. In 1910 heb ik me dan definitief in Parijs gevestigd.
U bent geboren op 31 juli 1889 in Blankenberge.
Dat weet u natuurlijk maar ik ben daar toch toevallig geboren. Eigenlijk ben ik een Gentenaar, een echte Gentenaar. Mijn ouders waren van Gent maar zij gingen elk jaar een | |
[pagina 230]
| |
of twee maanden naar Blankenberge. Mijn jeugdjaren en mijn schooltijd heb ik in Gent doorgebracht maar in de grote vakantie was ik altijd in Blankenberge, zodat ik me met de twee steden verbonden voel.
U komt uit een typische bourgeoisfamilie.
Absoluut, uit een zeer typische bourgeoisfamilie. Mijn ouders hadden geld en ik had ook altijd wat geld op zak.
Welke taal werd er thuis gesproken?
Thuis spraken we Frans natuurlijk maar met het dienstmeisje hebben we altijd Vlaams gesproken. Daarnaast hadden we ook een Duits kindermeisje, die ons het Duits bijbracht. Daarom spreek ik nog altijd liefst het Friesisch Duits. Ook Engels heb ik al vroeg geleerd. Verder leerde ik ook Nederlands op straat en in de omgang met vrienden en vissers. Dat Nederlands was natuurlijk Gents. Ik ken maar één mens, die in die tijd Nederlands sprak en dat was mijn onkel Mac Leod, die professor was aan de universiteit van Gent. Maar hij was dan ook een vooruitstrevende flamingant! Virginie Loveling, die eveneens verre familie van ons was, sprak ook wel Nederlands maar als we ze ontmoetten sprak ze Gents.
Dan was Cyriel Buysse ook familie van u?
Nee, Buysse was geen familie van ons maar ik heb hem goed gekend: hij kwam me vaak opzoeken in Parijs. Ik heb trouwens zijn kop in hout gesneden voor het boek van Achilles Mussche over hem.
De studie in Gent, wat is dat geweest?
Eerst was dat l'Ecole Moyenne en dan de Athenée. Daarna heb ik twee jaar de lessen aan de akademie gevolgd, waar ik samen met Jozef Cantré in de klas zat bij Jean Delvin, die een uitstekend leraar was. Na een goed jaar heeft hij | |
[pagina 231]
| |
me gezegd: Masereel, ge kunt alleen lopen en ge kunt weglopen om de wereld te gaan zien. Blijf hier niet, ge hebt bij ons niets meer te leren. - Dan ben ik vertrokken naar Tunis en heb daarna zowat overal in de wereld rondgescharreld.
Was u toen al met de houtsnede bezig?
Nee, met tekenen alleen. Ik was toen ook veel samen met Jules de Bruycker, die mij heel wat geleerd heeft, ik mag dat niet vergeten te vermelden want dat is belangrijk. Jules de Bruycker was veel ouder dan ik maar we waren toch goed bevriend. Hij heeft mij leren etsen en heeft waarschijnlijk wel invloed op mij gehad, als realist maar zeker ook als fantast. Hij was een man van grote fantazie, Jules de Bruycker.
Kon u van uw kunst al leven toen u zich in Parijs vestigde?
Nee natuurlijk niet. Ik had wat geld op zak en werkte voor mij alleen. Dat waren nog de studiejaren, de tijd van zoeken en proberen, wat de Duitsers de Bildungsjahre noemen. Mijn eerste gravures waren in de trant van Félicien Rops en Jules de Bruycker, realistische kunst zonder meer. Ook mijn eerste houtsneden dateren uit deze tijd, maar ze zijn louter tekeningen, die op hout werden overgebracht, zonder eigen techniek. Ik had toen de mogelijkheden, die in het materiaal liggen, nog niet ontdekt. Ik heb in Parijs toen eens een kleine expositie gehad, in Le Salon des Indépendants waarschijnlijk, ik herinner me dat zo goed niet meer, het is ook zo lang geleden. Akwarellen heb ik in die tijd ook gemaakt.
Kunt u ons uit die vooroorlogse tijd nog iets laten zien?
Een paar tekeningen heb ik nog wel maar ik moet ze zoeken. Maar ik heb zeer weinig want in 1941 werd het huis dat ik in Boulogne-sur-Mer gebouwd had, volledig | |
[pagina 232]
| |
vernield, uitgebomd. Eigenlijk was het in Equihen, vlak bij Boulogne-sur-Mer: dat was een klein dorp van vissers en matrozen. Daar is dertig jaar werk van mij verloren gegaan. Nog een schilderij van 1929 is er bewaard, dat hangt in de eetkamer. Dat is wel erg geweest. Al wat me overschoot stak in twee valiezen en voor de rest moest ik alles weer beginnen. Als men twintig jaar is kan men het leven gemakkelijk opnieuw opbouwen maar als men er vijftig is, begint dat moeilijk te worden.
Hiermee zaten we al in de Tweede Wereldoorlog maar we moeten het eerst nog hebben over de Eerste Wereldoorlog want die is een kapitale gebeurtenis geweest in uw evolutie.
Dat is inderdaad de schok geweest. Ik had in Gent moeten loten, zegt men geloof ik, en ik had mij er uitgeloot, om precies te zijn met het nummer 1696. Met zo een hoog nummer moest ge geen soldaat worden. Ik ben toen naar Frankrijk vertrokken en was daar toen in 1914 de oorlog uitbrak. Ik werd naar België teruggeroepen want ik behoorde tot de zogenaamde Garde Civique. Gij weet dat niet zo, ge zijt te jong om u dat te herinneren. Ik ben dus terug naar België gegaan. Toen ik in Gent aankwam waren de Duitsers nog in Luik: ze werden tegengehouden door het fort van Loncin en door andere vestingen. Toen ze dan nader kwamen heeft men mij in Gent gezegd: vertrek maar als ge wilt. Ik ben dan terug naar Parijs gegaan, met heel wat moeilijkheden trouwens. Daar ben ik dan gebleven tot in 1916.
En dan bent u naar Zwitserland gegaan.
Ik was toen al in korrespondentie met Romain Rolland en ook nog met een andere vriend Henri Gibaut, die daar op het Rode Kruis werkten. Het was trouwens Romain Rolland die mij uitnodigde met hem op het Rode Kruis te komen werken, wat ik dan ook gedaan heb. Ik werd | |
[pagina 233]
| |
als vertaler te werk gesteld om de Nederlandse brieven van gevangen soldaten te vertalen. Ook Duitse brieven waren vaak voor mijn rekening.
Dat kontakt met Romain Rolland is voor u van grote betekenis geweest.
Natuurlijk. Hij is een van de grootste mannen, die ik in mijn leven ontmoet heb.
Die groep van Romain Rolland nam toen in volle oorlog een zeer pacifistische houding aan. Naar het woord van Rolland, dachten zij er niet aan deel te nemen aan de broedermoord der Europese volkeren. Dat was toen voor een Belg of een Fransman zeker geen ortodox standpunt.
Nee en het was ook vrij gevaarlijk. Maar het lag in mij en ik kon niets anders doen. Ik ben altijd hartstochtelijk voor de vrede geweest en ik voelde mij toen al wereldburger. Ik was ervan overtuigd dat die oorlog een zuiver kapitalistische zaak was en daar kon ik me zeker niet voor inspannen. Daarom vormden wij daar in Zwitserland die pacifistische groep, die pacifistisch was omwille van het pacifisme en omwille van de tendens van die oorlog. In de Tweede Wereldoorlog was de toestand helemaal anders; ik ben natuurlijk altijd pacifist gebleven maar ik ben ook anti-nazi geworden. Ik heb dan wel partij gekozen omdat het een oorlog was om een ideologie op te dringen en ik ben altijd een verwoed voorstander van de vrijheid geweest.
Toen u tijdens de Eerste Wereldoorlog in Zwitserland was, hebt u uw ideeën met de pen gepropageerd, als ik het zo mag zeggen. U hebt uw gedachten in tekeningen uitgedrukt.
Het schijnt dat de oorlog altijd een grote invloed op mij heeft gehad. Ik heb dan altijd het gevoel dat ik met mijn tekeningen en houtsneden iets aan de mensen moet zeggen. | |
[pagina 234]
| |
Die roeping heb ik in Zwitserland ontdekt. Ik begon van 1917 tekeningen te maken voor het pacifistisch-humanistisch maandblad Les Tablettes. Dat blad stelde ik op met verscheidene vrienden, te samen ook met schrijvers en dichters.
Ook voor ‘La Feuille’ hebt u tekeningen gemaakt.
Ongeveer 3 duizend. Elke dag heb ik voor dat blad een karikatuur met anti-oorlogsstrekking gemaakt en dan nog wel in Oostindische inkt. Ik kreeg 's avonds van het persagentschap een telegram en dan had ik twee uur tijd om mijn tekening te maken en een legende te vinden. Een selektie van die tekeningen, ongeveer 1600 werd verzameld in enkele boeken Politische Zeichnungen, die de Russen later hebben uitgegeven. Ze werden ook in verschillende talen en verschillende landen gepubliceerd. Ze stellen allerhande tonelen en situaties voor, die tegen de oorlog pleiten: heuvels van lijken die tot aan de hemel reiken, oorlogsindustriëlen die kinderen voor de kanonnen plaatsen, enz.
Thomas Mann heeft van u gezegd dat u vóór de oorlog nationalist en realist was en na de oorlog universalist en Europees kunstenaar.
Thomas Mann heeft dat gezegd en ook anderen hebben in die zin gesproken. De waarheid is dat ik vroeger inderdaad naturalist was maar nationalist ben ik nooit geweest want van in mijn eerste jeugd was ik Europees gericht. Het was trouwens de reden waarom ik uit Gent weg wilde. Vlaams realist was ik zeker in mijn Gentse tijd en het is zeker dat de oorlog er veel heeft toe bijgedragen mij de zin en betekenis van vele dingen duidelijk te maken.
Hangt die ontwikkeling ook niet samen met uw evolutie naar een marxistische levensbeschouwing?
Ik zou zeggen van wel. Reeds vroeg werd ik door het sociale aangesproken en als jonge knaap liep ik mee in de socia- | |
[pagina 235]
| |
listische stoeten van Eedje Anseele en woonde vele van zijn meetings bij. Voor een bourgeoiszoon was dat toch niet zo gewoon.
Had u daar thuis geen last mee?
Toch niet, mijn vader had daar begrip voor. Ik herinner me nog die naamloze massa mensen die 's morgens vroeg om zes uur op hun kloefen aan onze deur voorbijgingen. Ze werkten van zes uur 's morgens tot zeven uur 's avonds: ze stonden negen, tien uur aan de getouwen voor een hongerloon, 2,50 fr. per dag. Dat heeft mij opstandig gemaakt. Dan zijn er ook nog geschriften die mij beïnvloed hebben. De vrouw van professor Mac Leod had verscheidene boeken van de Russische anarchisten in het Vlaams vertaald en die heb ik als jonge vent allemaal gelezen. Dat heeft wel een grote invloed gehad.
Dan terug naar Zwitserland. Bent u daar dan houtsneden beginnen maken?
Ik had er al een paar gemaakt in Parijs voor de oorlog. Ik heb altijd veel getekend doch een tekening is vluchtig en gaat voorbij. Maar ik houd van zwart-wit, het is voor mij het schoonste dat er bestaat. Zo ben ik me dan gaan toeleggen op de houtsnede.
Waarom hebt u de houtsnede gekozen? Was is het essentieel verschil tussen de houtsnede en een tekening of schilderij?
De houtsnede is voor mij een middel om tot het meest diverse publiek te spreken en tot zeer vele mensen. Men kan van een houtsnede zo veel eksemplaren drukken als men wil. Verscheidene van mijn boeken werden in Duitsland, vóór de Hitlertijd natuurlijk, op meer dan 100.000 eksemplaren gedrukt. Dat reproduceren is een eerste aspekt. Vroeger was de | |
[pagina 236]
| |
houtsnede alleen maar een kunst om de zaken te reproduceren. Sindsdien is de fotografie er gekomen die beter reproduceert. Ik meende echter dat men via de houtsnede ook originele dingen kon uitgeven. De houtsnede is veel direkter dan een schilderij, dat maar één beeld is. Daarbij vind ik de houtsnede een eerlijke kunst. Men kan niet zeuren! Dat is onmogelijk. Men heeft alleen wit en zwart en een stuk hout. Dat is niet zoals in een schilderij, waar men spelen kan en alles mogelijk is. In het hout, in het ‘haat’ zeggen ze in Gent, moet ge eerlijk zijn.
Men noemt u de grondlegger van de moderne Vlaamse houtsnede.
Ja, maar ik heb dat niet uitgevonden, hè!
Natuurlijk niet. Was er dan een breuk met de traditie? Wat was het nieuwe?
De houtsnede was vervallen tot louter kopie, ze diende alleen om reproduktiewerk te maken. Voor deze soort reprodukties kreeg zij de konkurrentie van de fotografie die het beter deed. Ik ben wel een van de eersten geweest om verschillende houtsneden te maken als origineel scheppend kunstwerk. De techniek heb ik zelf geleerd.
U hebt de houtsnede haar eigen origineel karakter weergegeven.
Inderdaad, ik sloot mij aan bij de techniek en de opvatting van de middeleeuwen. Dat is goed geformuleerd. Nieuw was het scheppend element, zo heeft men dat tenminste gezegd. Men heeft daar veel over geschreven en ik denk ook dat het zo is, al weet ik dat niet zeker. Een kunstenaar werkt met zijn instinkt, hij schrijft niet over zijn kunst, hij denkt ook niet zoveel na over zijn kunst. Hij werkt!
Men noemt u ook een van de vijf groten van de Vlaamse | |
[pagina 237]
| |
houtsnijkunst. Wie waren de anderen? Had u kontakt? Was er wederzijdse beïnvloeding?
Dat waren Henri van Straten, die na de oorlog gestorven is, de twee Cantré's, die eveneens overleden zijn en dan Joris Minne. Er is een korte tijd een soort groepsverband geweest in de groep Lumière, waarvan Roger Avermaete de leiding had. Het meest kontakt had ik met Roger Avermaete, die verschillende tijdschriften uitgaf en voor wie ik in die tijd een klein album heb gemaakt: Visions, acht houtsneden met vizioenen van moderne stadsbeelden in de toekomst. Of er beïnvloeding geweest is, weet ik niet. Daar heeft men ook veel over geschreven. Waarschijnlijk wel, denk ik. Ik spreek er zelf niet graag over.
Ziet u zelf een evolutie in uw kunst? De kritiek zegt b.v. dat in de tijd van ‘Debout les morts’ uw houtsneden brede, zwarte vlakken zijn op witte grond. In ‘Mon livre d'heures’ zou er geen fond meer zijn, maar eerder een konstruktie van vlakke effen tinten.
Dat zijn konstateringen die ik graag voor de rekening van de kritiek laat. Ik zie vel een evolutie in mijn techniek, maar techniek komt voor mij op de eerste plaats. Trouwens, het hangt ook af van het onderwerp. Als het pas geeft zal ik wel weer zwarte vlakken maken, denk ik. Maar ik geloof dat de vorm niet zo belangrijk is. De vorm komt na het onderwerp. Trouwens, de techniek is altijd wit-zwart gebleven: de ene keer is dat realistischer, de andere keer minder. In latere tekeningen waren er weer grote vlakken en weinig fond. Morgen zal het wellicht weer anders zijn. Ik zou in elk geval zeggen dat mijn werk na 1927 monumentaler is geworden. Waar er zeker een grote evolutie is, dat is in de konceptie en dat speelt voor mij een grote rol. | |
[pagina 238]
| |
Er is dus een verandering gekomen in de artistieke konceptie?
Die wordt bepaald door het temperament van de kunstenaar. Ik geloof dat ik nu nog niet passief ben geworden. Ik kan nog verder werken en ik weet niet wat ik morgen zal maken. Toch geloof ik dat ik altijd in mijn lijn zal blijven.
Welke zijn de tema's die u het meest aanspreken?
Sociale en humanistische, al wat met de mens te doen heeft.
Mag men zeggen dat uw werk overwegend een aanklacht is tegen de fouten van de tijd?
Het is niet louter aanklacht, ook de lyriek speelt een rol. Ik druk uit wat mij bevalt en wat mij tegensteekt, wat mij met vreugde vervult en wat mij afschuw inboezemt. Maar ik heb inderdaad fouten van de tijd gehekeld: ik ben een uitgesproken vijand van alle onderdrukking en ik laak, waar ik het kan, het onmenselijke en de haat.
Als men die voorbeelden van aanklacht en hekeling ziet, zou men wel de indruk krijgen dat u eerder een pessimist bent.
Dat is dan een verkeerde indruk, want ik ben eerder optimistisch en zelfs als ik kritiek uitbreng is die altijd optimistisch. Ik maak geen terneerdrukkende kritiek. Daarbij heb ik toch ook de vreugden van het leven in beeld gezet: het kind, de vrouw, de natuur. Kijk maar eens in Mijn land.
Mag men u een expressionist noemen?
Dat is mij gelijk. Ik hecht helemaal geen waarde aan etiketten of ismen. Een echt kunstenaar trekt zich daar weinig van aan: zijn instinkt brengt hem ertoe iets te | |
[pagina 239]
| |
zeggen of te bedoelen en als hij dat uitwerkt, denkt hij er niet aan of hij daar nu een expressionistisch of een futuristische vorm aan geeft. Wat mij betreft: ik werk en laat de anderen over mijn werk spreken.
Dat is zo een beetje in de geest van Henry van de Velde: les bons architectes n'écrivent pas.
C'est cela. Ils travaillent. Ils créent.
Werkt u gemakkelijk?
Dat is verschillend voor elk genre. Tekenen is gemakkelijker dan houtsnijden. Soms heb ik een tekening klaar in een half uur, soms werk ik er twee dagen op. Dat hangt allemaal af van de stemming. Ik werk iedere dag, iedere morgen. Ik ben een morgenwerker.
Hoe ontstaat een tekening?
Eerst komt de idee, die gewoonlijk wat tijd nodig heeft om te rijpen. Dan zoek ik naar een vorm om deze idee uit te drukken. Dat is niet altijd gemakkelijk, dat gaat niet altijd vanzelf maar ik werk erop totdat ik er tevreden over ben. De meeste tekeningen zijn spontaan ontstaan maar ik heb ook veel opdrachten uitgevoerd: boekillustraties, toneeldecors, mozaïeken.
Zouden we dat ook even praktisch kunnen zien? Als ik u nu zou zeggen: Vlaanderen, welk beeld roept dat woord bij u op? Of hoe zou u het zien in syntese?
Natuurlijk zou dat een syntetisch beeld zijn. Het eerste beeld voor mij is de kust van België, de duinen, de Noordzee in Blankenberge. Zo zie ik het met mijn ogen in mijn geest. Me dunkt dat het een boot zou zijn aan het strand.
Is dat ook te demonstreren? U hebt nu een idee. Hoe zou die evolueren? | |
[pagina 240]
| |
Frans Masereel: De legende van Tijl Uilenspiegel
| |
[pagina 241]
| |
Dan moet ik papier hebben, daar ligt mijn boek. Ge hebt daar over Vlaanderen gesproken. Ik zal u tonen hoe ik aan een houtsnede zou beginnen. Ik begin altijd met een kleine schets: als ik Vlaanderen zeg, dan is mijn eerste gedacht het water, de Noordzee, de duinen komen hier... dan een oud schip dat daar op het zand ligt. Maar ge moet zoeken, dat komt niet van de eerste keer. Hier hebt ge een klein huis staan. Voilà. Dat is het begin van iets. Dan moet ik daarvan nog een kleine schets maken en ze op hout zetten. Dan kan ik u tonen aan de tafel ginder, waar ik dat werk gewoonlijk doe. De tafel hier dient alleen maar om tekeningen en schetsen te maken. Kom.
Dat is de tafel waaraan u zit als u hout snijdt.
Aan dit tafeltje werk ik altijd. Dat zijn mijn gereedschappen. Ik heb hier alles wat ik nodig heb.
En u zit met uw gezicht naar het licht en naar de haven.
Naar de haven ja. Ik maak nu een schets zwart-wit op papier. Ik verander er natuurlijk nog veel aan als ik snij. Dan heb ik hier een stuk hout, een maagdelijk stuk hout, er staat nog niets op. Het is perehout dat uit Zwitserland komt. In Frankrijk vind ik het niet meer. Zo'n hout moet ongeveer twintig jaar drogen om niet meer te trekken, te werken. Nu moet ik die schets overdragen op dat stuk hout. Ik kan het niet allemaal demonstreren want houtsnijden is moeilijk en duurt lang. De schets moet ongekeerd in het hout worden gekorven en dat is het gevaarlijke hè. Dat doe ik met een kleine spiegel, begrijpt ge? En dan werk ik erop. Hier hebt ge zo een blok waaraan ik bezig ben. Ik moet dus al wat naast de zwarte lijnen is uitsteken.
Werkt u er even aan door, want het is toch nog niet af.
Ik ben er maar goed aan begonnen. Nu werk ik er met verschillende bijtels aan. Op deze manier. | |
[pagina 242]
| |
Frans Masereel: Mijn land
| |
[pagina 243]
| |
Het is eigenlijk een beetje ontroerend te zien hoe aan dit kleine eenvoudige tafeltje de werken ontstaan, die straks in heel de wereld zullen bewonderd worden.
Dat speelt geen rol, tafel of geen tafel. Ik werk ook op mijn knieën, ik kan ook buiten werken als ik mijn gereedschap heb. Maar wel moet ik goed licht hebben.
Stoort de aanwezigheid van vreemden niet als u aan het werk bent?
Dat is mij egaal. Als ik aan het werk ben, is alles mij egaal. Ik denk dan alleen maar aan mijn werk. Er kan van alles gebeuren, er kunnen bommen vallen, ik geloof niet dat ik het zou merken.
Hoelang duurt het normaal om zo een plaat te snijden?
Als deze kleine hier? Ik moet er minstens vijf, zes uur aan werken. Dat gaat niet zo rap als een tekening.
Wat zal deze plaat voorstellen? Ik zie in het blok wel klaar maar...
Deze plaat, meent u? Die heet Histoire de fous. Het stelt de man voor, die altijd naar de maan wil vluchten maar zijn vrouw blijft in de werkelijkheid, op de aarde.
Dat is een tema dat u wel vaker behandelt.
Ja. Ginder is het ideaal, hier is de werkelijkheid. Dat ligt voor de hand.
En dan wordt dat blok afgedrukt.
Ja, ik heb voor enkele dagen iets gemaakt, dat af is en daar is al een eksemplaar van gedrukt. Dat drukken wordt hier niet gedaan. Daarvoor ga ik naar een kleine drukkerij. Hier is de reproduktie en hier is het blok waarin de tekening omgekeerd gegraveerd werd. | |
[pagina 244]
| |
Het lijkt allemaal wel zeer eenvoudig maar er zit een heleboel werk achter.
Och, dat is gewoonte.
We hebben nu even in uw leven teruggeblikt en het over uw opvatting en werkwijze gehad. Mogen we nu ook nog even een wandeling maken door uw werk?
Dat kunt ge maar ik moet nog eens zeggen dat ik niet graag over mijn werk spreek.
Laten we het toch maar eens proberen. Het is voor ons interessant aan de bron zelf te vernemen of de opvatting die wij hebben van uw werk overeenkomt met wat u erover zegt. Uw eerste houtsneden zijn twee reeksen: ‘Debout les morts’ en ‘Les morts parlent’.
Dat is nog uit de Zwitserse tijd. De ene is een reeks van 12, de andere van 10 platen, voor het grootste deel in linoleum gesneden.
Dan komt uw eerste roman, verteld in beelden: 25 fazen van de hartstocht van een mens. Wat is het tema van deze ‘La passion d'un homme’ of ‘Die Passion eines Menschen’?
Dat is een boek dat ik nog zelf heb gedrukt. Het is de geschiedenis van een buitenechtelijk kind dat in de wereld geschopt wordt en met zijn moeder verstoten wordt: het jongetje brengt zijn jeugd in de goot door en moet dan de doem van de arbeid in onmenselijke omstandigheden ondergaan. Als hij jongeman geworden is, bindt hij de strijd aan tegen deze uitbuiting, wordt revolutionair en zal uiteindelijk als offer vallen voor de zaak, die hij verdedigt. Hij wordt gefusiljeerd. Dat is dus wel duidelijk revolutionair van strekking. | |
[pagina 245]
| |
Stefan Zweig heeft dat de bijbel van het proletariaat genoemd.
Ja, zo is het. Dat heb ik niet gezegd, he! Het is de uitbeelding van een ideaal, zal ik zeggen, dat mij altijd heeft bezield en nog bezielt: de strijd voor een meer rechtvaardige, gezonde, humane wereld.
Het is vast en zeker een aangrijpend sociaal werk. Dan komt een van uw bekendste boeken en ook weer een roman in beelden: ‘Mein Studenbuch’ of ‘Mon livre d'heures’. Ik heb dat met passie gelezen.
Het is amuzant dat u zegt: gelezen. Ik wil ook dat mijn beelden gelezen worden. Mein Studenbuch is een soort imaginaire, geromanceerde biografie, met veel fantazie. Voor dat boek mag ik wel het woord van Walt Whitman gebruiken: When I give me, I give myself. Het is mijn eigen weg als rijpende man die, gedreven door nieuwsgierigheid, onrust en weetgierigheid, aan alles aandacht schenkt wat zijn kennis kan vermeerderen of verdiepen. Het zijn 167 houtsneden die dateren van 1919, dus van direkt na de oorlog. Ze zijn een hymne aan het leven en loven alle elementen van het bestaan: het lichaam, de geest, de vrijheid, de goedheid, de vreugde. Op de laatste bladzijde staat een zin die u wel plezier zal doen.
Ik heb die met een vreugdige schok gelezen. Daar staat in het Nederlands: ze zullen hem niet temmen, de Vlaamse leeuw. Dat is mij altijd bijgebleven. Het valt des te meer op daar het boek in het buitenland werd uitgegeven. ‘Mein Studenbuch’ is wel een van uw populairste werken?
Ik geloof het wel ja. Ik heb zelf eerst een kleine uitgave van 200 eksemplaren bezorgd, die ikzelf gedrukt heb. Dan heeft Kurtois in München, voor de Hitlertijd natuurlijk, 100.000 eksemplaren verkocht. Verder werd het uitgegeven | |
[pagina 246]
| |
Frans Masereel: Mijn land
| |
[pagina 247]
| |
in Amerika, England, Frankrijk en zelfs in China, zonder dat ik het wist. Dat is in 1933 gebeurd. Nu bezit ik die uitgave maar wat er in gedrukt staat kan ik niet lezen. Het werk werd in Duitsland onder Hitler verboden: de nazi's hebben de houtblokken in een drukkerij gevonden en ze allemaal opgestookt. Ook de bestaande afdrukken hebben ze verbrand. Voor de populaire uitgaven worden nu clichés gebruikt. Het is vanzelfsprekend een werk waarvan de behandelde tema's iets van de persoonlijkheid van de kunstenaar laten ontdekken. Het is een werk dat grote invloed gehad heeft op de jeugd, geloof ik. Er werd over dit boek zeer veel gesproken en ik heb me er veel vrienden mee gemaakt, overal in heel de wereld.
Het is wel jammer dat daar een Nederlandse uitgave van bestaat. Ik ken alleen de Duitse, met de inleiding van Thomas Mann.
Nee, een Nederlandse uitgave bestaat er niet van, maar dat is mijn schuld niet hè! De Duitse uitgave wordt in België veel verkocht. Eigenlijk komt het toch op de prenten aan, die kan iedereen lezen. Alleen de titel verandert.
Ik zie een arbeider bij ons nog geen Duits boek kopen, ook al is het een platenboek. Een Vlaamse uitgave zou de verspreiding in Vlaanderen zeker veel ruimer hebben gemaakt. Een verstandig uitgever zou daar werk van maken! ‘Le Soleil’ is ook een beeldroman?
Dat is ook een Bildroman ohne Worte. Er staat daar niets in geschreven. Het is een werk dat aantoont dat de mens altijd naar de zon zoekt. De zon is het symbool van de vrijheid en de waarheid. De mens verwijlt in donkere straten van de grote stad, in duistere huurkazernes, grijze fabriekshallen, kroegen, gevangenissen, maar draagt in zich het heimwee naar licht, lucht, vrijheid. Dikwijls meent hij de levenschenkende zon te bereiken, maar hij valt steeds weer | |
[pagina 248]
| |
Frans Masereel: Mijn land
| |
[pagina 249]
| |
op de aarde en wordt er uitgelachen en bespot. Maar toch wil hij steeds opnieuw de zon veroveren. In een vliegtuig vliegt hij op de zon aan en wordt erdoor verbrand. Ik wil daarmee zeggen, dat de vrijheid en de waarheid zo sterk zijn, dat de mens ze niet kan verdragen. Het laatste beeld is een beetje ironisch, - de mens zegt: ik was gek dat te willen vinden. - U ziet: een stukje filozofie, maar dan plastisch uitgebeeld.
De droom van Icarus die aktueel blijft! In het jaar 1920 komen dan maar liefst drie romans in beelden: ‘Geschiedenis zonder woorden’, ‘Idée’ en ‘Un fait divers’.
Histoire sans paroles is een kleine roman, l'éternelle histoire, over wat er altijd bestaat tussen man en vrouw, een liefdesgeschiedenis met het eeuwig vrouwelijke als tema. Idée, dat is wat anders, dat speelt eerder op sociaal en psychologisch gebied. Het is de geschiedenis van de eeuwige tragedie der schepping. Een idee is ontsprongen aan de hersens van een man: ze heeft van hem haar gestalte gekregen met de bedoeling dat ze de harten zou beheersen en ze tot het goede zou brengen. De idee, de nieuwe idee wordt de wereld ingezonden en beleeft daar allerlei avonturen. Ze verovert de wereld en het wordt een loflied op de vrijheid. Maar als de idee terugkomt bij haar schepper, herkent deze haar niet meer. Hij heeft nu een andere idee. Het wiel draait.
Mag men in deze symbolische figuur uzelf steeds herkennen?
Min of meer natuurlijk. Het komt er voor mij op aan niet alleen mooi te tekenen maar ook gedachten mee te delen.
De periode 1917-1920 is voor u wel biezonder vruchtbaar geweest.
17-20, ja, in cijfers ben ik niet sterk. | |
[pagina 250]
| |
Nauwgezette biografen hebben voor u de boekhouding gedaan. Ze hebben opgeteld dat u in die tijd meer dan 1.070 tekeningen hebt gemaakt, waarbij 425 houtsneden in verscheidene eigen boeken plus 225 illustraties in boeken van verschillende letterkundigen. Dat is een jachttableau!
Ik weet dat niet meer. Dat is allemaal zo onbegrijpelijk voor mij. Ik heb zoveel gewerkt en ik heb er nooit een logboek op nagehouden. Het is een geluk dat er biografen zijn!
In 1922 komt dan een van uw volmaaktste en voor ons een van uw ontroerendste scheppingen: ‘Souvenirs de mon pays’.
Dat is een reeks van 16 houtsneden, die geboren werd uit een soort gevoel van heimwee. Ik was toen al verscheidene jaren uit België weg. Ze werden nog in Genève gesneden maar in Parijs uitgegeven. Het zijn indrukken uit mijn jeugd en beelden uit mijn land zoals die in mijn herinnering leefden. Ik heb dan komposities gemaakt en daarin telkens een karakteristiek gegeven vastgelegd: het veld in de boerenmeid, het katolicisme in de klokken. Verder het paard in de wei, de molen, de duinen, de zee, de steden. Ook de bekende spreuk, die overal in de kroegen hangt: God ziet mij, Hier vloekt men niet. En Vlaanderen is natuurlijk ondenkbaar zonder gendarmes. De gendarmes met hun hoge beremutsen speelden een grote rol toen ik jong was.
Uit die tijd nog datteert uw eerste houtsnede van groot formaat: ‘Les fumées’.
Dat is eigenlijk een plaat waarin ik probeer aan te tonen hoe de kapitalistische maatschappij de proletariërs uitbuit. De fabrieksschoorstenen van de moderne grootstad roken en in de wervel van deze slierten stijgen en vallen de beklede en onbeklede lichamen van de arme dode arbeiders, | |
[pagina 251]
| |
[pagina 252]
| |
die in het kapitalistisch stelsel de losprijs zijn van de steeds verder schrijdende industrializering. Dat is nog een beeld dat geïnspireerd werd door Gent.
Altijd dezelfde bekommernis. Sindsdien hebt u meer dan 200 platen van dit grote formaat gemaakt. Mogen we er daar enkele van zien?
Dat is een moeilijke keuze. Sint-Sebastiaan, De dichter, De jonge denker, Bevrijding. Dan zijn er ook heel wat portretten bij die heten: Hulde aan Verhaeren, Hulde aan Romain Rolland, Hulde aan Rubens, Hulde aan Breugel. In deze platen heb ik getracht een syntese te brengen van elke kunstenaar, door de meest karakteristieke elementen van hun werk en persoonlijkheid in beeld uit te drukken.
Dan komt een werk waar Stefan Zweig biezonder entoesiast over was: ‘La ville’. Hij heeft ervan gezegd, dat indien alles zou vergaan en alleen uw houtsneden zouden overblijven, men later nog onze hedendaagse wereld zou kunnen rekonstrueren en dat deze beelden de gevaarlijke geest, het genie en de psychische reakties van onze tijd zouden doen aanvoelen.
Het is een reeks van 100 platen, die te Parijs ontstonden. Ik had toen mijn atelier op de hoogte van Montmartre, naast de Sacré Coeur en ik zag vandaar het leven gisten en koken. Ik zag de stad met al wat er in leefde en bewoog: de geboorte en de begrafenis, de weelde en de armoede, de bank en het bordeel. Ik zag de ontaarding door de kapitalistische maatschappij veroorzaakt en de gezondheid en de groeiende kracht van de lagere klassen. De school van het leven, van de straat is altijd de enige geweest, die mijn interesse heeft opgewekt en ik ben ervan overtuigd dat deze school nergens zo duidelijk spreekt als in Parijs, al is de invloed van mijn vele reizen in deze platen ook merkbaar: eigenlijk is het toch eerder de syntese, de resumé van verschillende grote | |
[pagina 253]
| |
Frans Masereel: Cyriel Buysse
| |
[pagina 254]
| |
steden in de wereld. In elk geval heb ik in dit werk alles samengebracht wat er in de stad in een dag, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, gebeurt.
En u hebt er een sterk tijdsdokument van gemaakt, dat tevens een diagnose is. Het is onbegonnen werk heel uw oeuvre te willen bespreken, want dan zouden we nog uren nodig hebben. Maar toch zou ik nog enkele werken willen citeren. ‘Figures et grimaces’ van 1926.
Dat is een fantazie, een reeks gezichten van de meest verschillende mensen: de eerlijke, de schijnheilige, de dwaze ezel, de moordenaar, de zot, de domkop. In mijn ogen is dat niets biezonders.
Van 1926 tot 1943 schijnt u minder produktief te zijn geweest. Is er een pauze geweest, een stilstand misschien?
Nee, een stilstand is het niet geweest. Ik heb toen veel akwarellen gemaakt en ook geschilderd. Het was eigenlijk geen stilstand. Ik weet niet wat het geweest is. Wellicht is dat toch ook maar een indruk. Ik heb in die tijd ook veel boekillustraties gemaakt.
In elk geval verscheen in die periode, in 1928, het merkwaardige werk ‘L'oeuvre’.
Dat is de geschiedenis - ik spreek altijd van geschiedenis - hoewel ik niets heb geschreven, ik heb alleen prenten gemaakt... Het is weer een roman in beelden, de geschiedenis van een man die een beeld, een meesterwerk schept. Dat kolossaal beeld verandert op wondere manier in een levende reus en beleeft dan avonturen als die van Gulliver. Het beeld, het meesterwerk, is veel sterker dan zijn eigen schepper. Le chef d'oeuvre dépasse l'homme, als ik het zo mag uitdrukken. Ik kan dat niet zo goed resumeren. Nog een andere beeldroman uit die tijd is La sirène. In die periode heb ik ook de kartons ontworpen | |
[pagina 255]
| |
voor 13 mozaïekbeelden voor het zonnebad van een villa in Winterthur. En samen met Berthold Bartosch heb ik toen ook mijn beeldroman De idee in film gezet. En verder zijn er ook de grotere houtsneden geweest. Er is toch wel heel wat geweest, hoor.
Een omvangrijk werk is in elk geval dan weer ‘Du noir au blanc’ van 1939.
Dat is geheel iets anders, het is mijn opvatting van de wereldgeschiedenis. Ik wilde een resumé maken van de geschiedenis van de mens. Ze begint met de schepping, met de wilde dieren, de oermensen en gaat tot onze dagen, tot aan de kommunistische gemeenschap. Het is een reeks van 57 houtsneden die het motto van Victor Hugo meekreeg: ‘Caïn meurt, l'avenir ressemble au jeune Abel’.
U had toen een reis in Rusland gemaakt en men zegt dat de indrukken, die u daar hebt opgedaan, uw werk hebben beïnvloed.
Dat is goed mogelijk, al schijnt mij het werk toch meer lyrisch dan marxistisch. Maar het is mogelijk er een kommunistische interpretatie aan te geven. De laatste plaat b.v. illustreert de strijd tegen de bezittende klas en pleit voor een rechtvaardige verdeling van de goederen. Ik heb twee reizen gemaakt in Rusland. De eerste keer, in 1935, was ik uitgenodigd door de Russische schilders. Ik verbleef er ongeveer een maand maar dat viel zo niet mee: ik kende geen Russisch, ik kon met niemand spreken, ik kon er niets lezen en om met iemand te konverseren had ik altijd een vertaler nodig. De mensen daar hebben me toen gevraagd nog eens terug te komen. Ik ben dan Russisch gaan leren, dat is heel moeilijk geweest maar ik heb het toch klaargespeeld. En dan ben ik in 1937 teruggegaan. Wat is dan uw indruk geweest? | |
[pagina 256]
| |
Wonderbaar. Ik heb daar een maatschappij gezien, mensen gezien die op eenmaal ‘la condition humaine’ hadden gevonden.
U kon zich vrij bewegen?
Absoluut vrij. Ik heb daar drie maanden lang met mijn vrouw vrij door het land gereisd tot Astrakan, de Kaspische zee. Ik kon tekenen en schetsen maken zoveel ik wilde. Ik heb geen ogenblik een gevoel van onvrijheid gehad. Ik heb daar ook helemaal niets gemerkt van onderdrukking of zo.
Als ik uw bibliografie nakijk, wil het mij toch voorkomen dat uw werk vooral of dan toch in grote mate wordt gewaardeerd in Rusland en Oost-Duitsland, want in deze landen verschenen een zeer groot aantal boeken met uw werk.
Ja, dat is merkwaardig. Ik weet eigenlijk niet hoe dat komt. Waarschijniijk is het de humanistische kant van mijn werk die de mensen van het oosten heeft aangesproken. Die hebben dat beter begrepen dan onze mensen hier. Toch geloof ik niet dat het eenzijdig is. Er zijn toch ook heel wat uitgaven van mijn werk verschenen in Frankrijk, Engeland en Amerika. Maar in Rusland werd al in 1930 een belangrijke tentoonstelling gewijd aan mijn werk en die expositie heeft aan mijn werk een grote bekendheid gegeven. Dit jaar wordt er in Rusland weer een grote tentoonstelling georganizeerd en het is mijn bedoeling er voor die gelegenheid weer naartoe te gaan. Tijdens mijn vorige reizen heb ik daar belangrijke menselijke ervaringen opgedaan, die bijna zo sterk zijn als die welke ik in 1958 in China heb beleefd. Mijn werk is natuurlijk vatbaar voor interpretatie en er zijn zeker heel wat elementen in, die de Sovjet-Russische levensbeschouwing kunnen aanspreken.
Aan de andere kant spreekt het toch ook andersdenkenden | |
[pagina 257]
| |
aan, want het feit is daar dat ook de kristelijke arbeidersgemeenschap waardering heeft voor uw werk. In het boek van dr. Scholl ‘Kristelijke arbeidersbeweging in Europa’, dat pas verscheen, werden een hele reeks bestaande houtsneden van u opgenomen.
Het is merkwaardig wat u daar vertelt. Dat mijn werk in Rusland wordt gewaardeerd en ook bij de gelovige mensen hier in Frankrijk, België en overal moet wel liggen aan de humanistische strekking van mijn werk. Dat geloof ik toch.
Die algemeen menselijke tendens zal zeker niemand kunnen ontkennen. Uw laatste werk voor de Tweede Wereldoorlog was ‘Sous les signes du Zodiaque’. Het verscheen in 1940.
Dat zijn 12 houtsneden, die de invloed van de sterren op de menselijke psychologie illustreren.
Dan is de oorlog, de Tweede Wereldoorlog gekomen.
Ik ben in Parijs gebleven tot twee dagen voordat de Duitsers Parijs hebben bezet. Ik moest dan vluchten want ik had op het Ministère de l'Information gewerkt waar ik o.m. tekeningen had gemaakt tegen Hitler. Ik had geen wagen meer, geen benzine, niets. Ik heb de stad dan te voet verlaten en met de stroom vluchtelingen, soldaten en burgers ben ik tot in Bellac gesukkeld, niet ver van Orléans. Die tocht heeft ongeveer drie weken geduurd. Ik heb ongeveer 300 km te voet afgelegd. Dat is een verschrikkelijke tijd geweest. Ook wel interessant natuurlijk maar terzelfder tijd heel gevaarlijk. Er werd daar op straat gebombardeerd en elk ogenblik kondt ge er het leven bij inschieten. Toch heb ik daar getekend. Ik had een kleine schetsboek in mijn zak en als ik de kans zag heb ik getekend. In 1941 heb ik dan een voorlopig atelier kunnen inrichten in het paleis van de pausen in Avignon. Achteraf heb ik me veilig kunnen stellen in een dorpje kort bij de grens in de Franse Pyreneeën. | |
[pagina 258]
| |
Van houtsnijden is er dan wel niet veel gekomen in die tijd.
Nee, te meer daar er geen hout te krijgen was. Ik heb in die tijd weer veel getekend.
Maar na de oorlog hebt u dan uw schade ingehaald. Uw eerste reeks van 35 houtsneden heet ‘De levensgetijden’.
Die heet in het Frans Les ages de la vie. Dan is er ook Jeugd gekomen, La jeunesse met een inleiding van Thomas Mann. Dat waren 22 houtsneden. Het was een reaktie op de donkere jaren en gaf uitdrukking aan mijn hoop op een betere toekomst voor de mensheid.
Dan kwam nog ‘La clef des songes’, weer 30 houtsneden.
Dat was een Spielerei, een fantazie waarin geïllustreerd wordt dat dromen niet altijd bedrog zijn. Ik geloof niet aan dromen. Dromen is bedrog, zeggen ze in Gent, en ze voegen er nog iets bij dat ik hier niet kan vertellen. Dat is het mooiste waarschijnlijk!
Volgt dan ‘La nuit’, 37 houtsneden.
Die reeks vertelt al wat er 's nachts in de stad gebeurt, het mysterie van een nacht.
Na de oorlog werden er ook grote overzichtelijke tentoonstellingen gewijd aan uw werk.
Eerst te Parijs en New York, in 1945, dan in Saarbrücken, Straatsburg en Tunis, in 1947. Later zijn dan nog gekomen: Mexico in 1949, België, Nederland en Luxemburg in 1951. Er zijn er nog enkele andere geweest.
In 1956 hebt u ons een extra-mooi geschenk gebracht: ‘Mijn land’.
Ja, op aanvraag en naar een idee van mijn vriend Maurits | |
[pagina 259]
| |
Naessens. Ik was toen al lang uit Vlaanderen weg en ik vond het een interessant voorstel iets over mijn land te snijden. Ik weet niet of het een geslaagd werk is maar ik heb in 100 houtsneden een resumé willen geven van mijn land. Het was een moeilijke opdracht in honderd beelden een indruk van heel België te geven. Ik heb er ongeveer twee jaar aan gewerkt en heb met mijn broer per auto heel België rondgereisd om alles weer te zien wat ik vroeger had gekend: Charleroi en Blankenberge, Limburg en Luxemburg. Dat is een ontroerend weerzien geweest. Ik heb aan dat werk hard en met liefde gewerkt. De blokken bevinden zich nu in de Koninklijke Biblioteek van België.
Met welk werk bent u nu bezig?
Ik ben altijd bezig met zaken, waarover ik niet graag spreek. Ik spreek trouwens niet graag over mijn werk in het algemeen. Ik heb nu wel het gevoel dat ik graag opnieuw zou willen schilderen.
Maar als mijn informatie juist is, hebt u pas weer een groot werk beëindigd.
Dat is juist. Een reeks van 50 houtsneden, die Etalages heet. Ze illustreert alles wat men in de uitstalramen van een stad kan zien, maar er is dan weer een sociaal aspekt aan. De mens wordt met de etalage gekonfronteerd: een arme man, die geen benen heeft, die met krukken loopt, ziet in een etalage een prachtige Rolls Royce: hij kan niet lopen en hij heeft geen geld om een wagen te kopen; een vrouw die honger heeft, staat voor een raam dat rijkelijk gevuld is met vleeswaren; een oude vrouw die voorbijgaat ziet in de etalage een aantrekkelijke beha, enz.
U blijft uw liefde voor de roman in beelden wel trouw!
Ik geloof dat een beeld direkt aanspreekt. Dat gaat rapper en gemakkelijker dan een tekst lezen. Het is al getranspo- | |
[pagina 260]
| |
neerd en iedereen kan daarbij zijn eigen gevoel laten spreken, er het zijne bij denken.
Wat u daar zegt is een mooi pleidooi voor de televisie.
Waarom niet. De televisie is een populaire zaak, maar daar komt dan weer het gesproken woord bij. Ik vind het niet zo aangenaam dat die woorden daarbij komen.
En uw plannen voor de toekomst?
Ik heb veel plannen, zeer veel plannen. Maar zal ik nog de tijd krijgen om te maken wat ik wil scheppen? Men heeft veel tijd nodig om hout te snijden. Als ik nog tien jaar krijg, zal het wel buitengewoon zijn. En in die tien jaar zullen we nog allerhande dingen zien gebeuren. Het wiel van de historie draait. Ik denk weer aan schilderen. Dan wil ik nog verschillende romans in houtsneden maken. Als ik de tijd krijg, want al met al word ik een dag ouder. Jef Cantré is nu gestorven. Dat was een goeie vriend van me. Ongeveer een jaar voor hij stierf waren we nog tesamen in Gent. We hebben nog tesamen druppels gedronken en hij zei tegen mij: ‘Ik mag dat niet doen, ik mag niet drinken. Mijn hart is kapot. Maar ik drink het zo geren. Kom we drinken nog 'n druppel. Oud worden dat is iets he. Ik kan niet meer kappen.’ Dat was een treurige uitleg.
Maar zoals u eruit ziet, kunt u honderd jaar worden!
Ik wil er direkt voor tekenen. Want ik heb al een hele reeks schetsen gemaakt voor grote platen over het moderne leven en onze toekomst.
Wie plannen maakt blijft jong! Nu zijn er in uw kunst nog een paar facetten, die wij niet behandeld hebben. Over de tekeningen hebben we het al wel terloops gehad, die leunen aan bij uw houtsneden. | |
[pagina 261]
| |
Ik heb altijd getekend, van in mijn vroegste jaren. Het tema van de tekeningen is inderdaad vaak verwant met dat van de houtsneden. Er is daar van 1921: Groteskfilm, een reeks tekeningen over de moderne tijd. Ik weet niet waarom ik die niet gesneden heb, waarschijnlijk omdat het heel vlug moest gaan. Toen ik onder de oorlog, in 1941, geen hout kon krijgen, ben ik weer gaan tekenen: ik vond papier, encre de chine en een oude pers en ik kon tekenen wat ik te zeggen had. Dat was toen o.m. Danses macabres, De dodendans, het oude tema van de middeleeuwen, in onze tijd gezien dan. Later maar ook nog onder de oorlog heb ik Destins afgewerkt: het boek behandelt het noodlot van verschillende mensen, die ik persoonlijk gekend heb maar die ik toch anoniem in tekening heb gezet dus zonder er hun naam op te zetten: o.m. Stefan Zweig, beroemde sportmannen enz. Wat met die mensen gebeurde was voor mij een symbool. Op het einde van de oorlog kwam dan nog La terre sous le signe de Saturne, 20 tekeningen: Saturnus, de god van de aarde, eet zijn eigen kinderen op.
Er zijn ook reeksen tekeningen die rechtstreeks op de oorlog betrekking hebben.
La colère van 1946, 20 tekeningen welke gaan over de mens, die tegen de mens opstaat, de haat van de mens voor de mens. Dan heb ik ook de schetsen uitgegeven, die ik gemaakt had in de grachten en straten, toen ik van Parijs naar het zuiden vluchtte. Van sommige heb ik akwarellen gemaakt en het geheel heb ik uitgegeven onder de titel Juin 40. Dat is eigenlijk het journaal van mijn vlucht. Dan is er nog Remember, dat iets heel anders is. Het zijn 26 tekeningen, die aanmanen niet te vergeten wat er in de laatste oorlog is gebeurd. Ik heb getekend wat ik gezien heb, wat vrienden mij hebben verteld, die in de gevangenis zaten, wat ik gelezen heb in brieven: het zijn oorlogs- | |
[pagina 262]
| |
tonelen, beelden uit koncentratiekampen, gaskamers, het fusiljeren van mensen.
Beelden uit een onzalige tijd. Nu is er nog een belangrijk deel van uw werk en dat zijn de boekillustraties. Tot in 1959 hebt u 110 boeken geïllustreerd, wat op zichzelf een levenswerk zou kunnen zijn.
Ik kan niet zeggen dat dat juist is! Als u het precies wil weten zou u me tijd moeten laten dat na te gaan.
Ik heb het voor u uitgerekend! Over de belangrijkste werken zouden we toch nog even moeten praten. Een van de merkwaardigste en meest bekende is wel ‘De opstand der machines of het losgebroken intellect’ van Romain Rolland.
Het is een boek dat op een speciale manier is ontstaan: ik heb het niet alleen geïllustreerd maar het samen met Romain Rolland uitgedacht. Wij spraken daarover en als we een idee hadden, heb ik dat uitgetekend. Uiteindelijk werd het boek met 33 houtsneden geïllustreerd.
Dat is dan wel een boek dat in perfekte samenwerking tot stand kwam. U hebt meer boeken van Romain Rolland geïllustreerd?
Ja, de fantazie Liluli met 32 houtsneden, dan Pierre et Luce met 16 houtsneden en dan natuurlijk Jean Christophe. Dat was een groot werk. Ik heb er 666 houtsneden voor gemaakt en er verscheidene jaren aan gewerkt.
Voor wie hebt u eigenlijk uw eerste illustraties gemaakt?
Voor een boek van Emile Verhaeren: Quinze poèmes. Dat was een keuze uit de gedichten van Verhaeren. Ik heb er 57 houtsneden voor gemaakt, die een cyclus vormen. Die heb ik nog in Zwitserland gemaakt, dat was dus in de eerste tijd van de houtsneden. | |
[pagina 263]
| |
U hebt ook boeken van Vlaamse auteurs geïllustreerd.
Het eerste was de Duitse uitgave van De wandelende Jood van August Vermeylen. Ik heb daar 12 houtsneden voor gemaakt. Ik mag er zeker ook wel bijrekenen de 150 houtsneden, die ik gemaakt heb voor het boek van Charles de Coster: De legende van Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak. Het is een werk dat in vele talen werd vertaald.
Stefan Zweig zegt daarvan dat, indien u niets anders had gemaakt dan dit ene boek, u daarmee reeds de grootste houtsnijder van de wereld zou zijn. Zweig zegt ook dat u een onuitputtelijk begripsvermogen hebt voor alle werk, maar dat u toch in geen enkel zo uzelf bent als in dit epos van uw eigen land. Bent u het daarmee eens?
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan! Het is in elk geval een boek dat ik met hart en ziel in beeld heb gezet. Ik leef met die Tijl mee, we zijn twee gebroers die samen marcheren maar niet altijd in dezelfde richting. Het is wel, dat kan ik toch zeggen, als illustratie mijn beste werk. Het is wel eigenaardig dat iedereen hier in Frankrijk gelooft dat dit boek uit het Vlaams werd vertaald, waar het toch in het Frans werd geschreven. Ik vind het ook merkwaardig dat grote Vlaamse auteurs als Verhaeren, Georges Eeckhout en andere, Maeterlinck, die ook een Gentenaar is, laten we het niet vergeten, dat al die schrijvers in het Frans hebben geschreven. Waarom? Dat is een andere zaak, die hier nu niet te pas komt.
U hebt van Charles de Coster nog meer werk geïllustreerd?
Voor Sire Halewijn heb ik 13 houtsneden gemaakt op verzoek van Henry van de Velde, die ook een vriend van mij was. Hij heeft dat uitgegeven toen hij direkteur was van het Institut des Arts Décoratifs in Ter Kameren. Vergeten mag ik zeker niet het boek Kerstwake van Stijn Streuvels, | |
[pagina 264]
| |
Frans Masereel: Swane
| |
[pagina 265]
| |
waarvoor ik 8 tekeningen heb gesneden. Streuvels is een man naar mijn hart. Er is ook nog het boek Swane van Emmanuel de Bom, dat trouwens ook iets te maken had met Streuvels, ik weet niet goed meer watGa naar voetnoot1. Achilles Mussche met zijn boek over Cyriel Buysse heb ik al vermeld, geloof ik. Ik vind zijn boek Aan de voet van het belfort prachtig en zou het graag illustreren. Ik vind het spijtig dat zulke boeken in het Frans niet worden vertaald. Dan zijn er nog verschillende toneelstukken van Herman Teirlinck. Ik kan ze u nog wel opnoemen als mijn geheugen me niet in de steek laat: het eerste was De man zonder lijf, dan De vertraagde film (7 houtsneden), verder De ekster op de galg (7 houtsneden), Ik dien en Ave (6 houtsneden).
Dat werk moet u wel biezonder hebben aangesproken.
Dat was inderdaad zo. Voor het boek van Henriëtte Roland Holst over Romain Rolland heb ik drie portretten van Rolland getekend en dat zijn, dunkt me, alle Nederlandse werken, die ik geïllustreerd heb. Tenzij u Erasmus ook bij de Nederlandse schrijvers rekent. Zijn Lof der zotheid werd in 1958 gepubliceerd met 27 houtsneden, die ik echter al in 1939 had gesneden. Dat is ook een boek waarvan ik veel hou.
Dan zijn er nog de talloze vreemde schrijvers. Alleen de opsomming zou vele minuten vragen. Wil u wellicht toch proberen er enkele op te noemen?
Ik denk dat u het beter zou kunnen dan ik. U kunt me altijd helpen. Dan maar zo door mekaar. Tolstoï: Journal | |
[pagina 266]
| |
intime en Heer en knecht. Stefan Zweig: Das Herz Europas en Der Zwang. Georges Duhamel: Lapointe et Ropiteau. Andreas Latzko ook natuurlijk: Le dernier homme. Van Maurice Maeterlinck: Le trésor des humbles. Ballad of Reading Goal van Oscar Wilde. Dan is er nog Blaise Cendrars: Kodak. Guy de Maupassant: Le Horlu et autres contes. Victor Hugo: Notre Dame de Paris. Shakespeare: Julius Caesar en Hamlet. Aischulos: De geboeide Prometheus. Van C.F. Ramuz: De geschiedenis van de soldaat. Een van de laatste is Hemingway: De oude man en de zee. En dan ook nog de acht eerste hoofdstukken van de bijbel voor een Engelse en Duitse uitgave.
Is dat niet een beetje verrassend voor u?
Waarom? De bijbel is toch een heel menselijke geschiedenis.
Maar toch ook een religieuze.
Natuurlijk. En waarom zou ik geen religieuze zaken maken? Ik heb toch nog andere godsdienstige tema's behandeld, op mijn manier natuurlijk. Ja, mijn Sint-Sebastiaan. En mijn Kalvarieberg. Ieder mens, wie hij ook zij, heeft toch iets religieus in zich, wat niet betekent dat hij kerks is. Voor mij is het religieuze gevoel in de eerste plaats een menselijk gevoel. Het is op het menselijke opgebouwd. Anders heeft het geen zin.
Het illustreren van boeken gebeurt overwegend als opdracht, vermoed ik. Was dat soms niet lastig?
In het algemeen zijn het opdrachten. De uitgevers, die van mij iets wilden hebben, hebben me altijd verschillende titels voorgesteld. Ik aanvaard alleen een opdracht als ik er iets voor voel en als ik door de illustratie iets persoonlijks kan bijbrengen aan het boek. Ik wil mezelf zijn.
Er is nu nog een facet van uw kunstenaarschap dat we | |
[pagina 267]
| |
praktisch nog niet hebben aangeraakt: uw schilderijen. U schildert nog?
Ik heb het heel mijn leven gedaan en sinds ik in Nice woon, doe ik het weer meer. Van mijn vroeger werk bezit ik nog alleen foto's: wat ik zelf bezat, is in de oorlog verloren gegaan: zeker dertig doeken. Wel hangen er nog wel wat schilderijen in musea.
En van de laatste tijd?
Van de laatste tien jaar kan ik u wel wat laten zien want ik schilder standvastig verder. Ik denk dat ik dit jaar nog veel zal schilderen.
Met dat werk komen we onmiddellijk in de lokale sfeer.
Ja, Straat in het oude Nice.
Lijkt nogal sterk realistisch.
Daar bent u weer met uw etiket. Wat belang heeft dat? Als het werk maar aanspreekt. Deze Marine is ook van de laatste jaren. Ik weet niet of het goed is. Het zijn havenarbeiders, die terug naar huis gaan en natuurlijk over het sociale spreken. Hier heb ik nog een paar mensenfiguren. Ik heb natuurlijk altijd van mooie vrouwen gehouden.
Deze zijn het in elk geval waard aangekeken te worden!
Hier hebt u een oude vrouw met een jonge vrouw, het kontrast tussen jeugd en ouderdom. Dat is nog wat anders: een Naakt. Het is een herinnering aan een boerenmeid op het platteland.
Is het hier toch niet de houtsnijder, die schildert?
Dat is waarschijnlijk zo. Maar het tegenovergestelde is ook waar, want door mijn schilderijen kom ik ook terug tot mijn houtsneden, die daardoor iets biezonders krijgen. De | |
[pagina 268]
| |
invloed van beide laat zich gelden. Dat is een Gezicht op de haven van Marseille. Dan nog iets dat ik hier bij de haven heb geschilderd: poppen, die men op straat verkoopt.
Dat springt uit uw normaal werk, dunkt me.
Ik geloof niet dat ik een heel normaal mens ben! Ik verander dikwijls! Ik heb hier nog kleiner werk: dit is een schets van de zomertijd, als de mensen aan het strand liggen. Dit is een meisje, dat aan de haven voorbijkomt. Ik zie iedere avond zoveel meisjes hier aan de haven voorbijgaan.
Nu zou ik u ook nog moeten vragen naar uw akwarellen.
Die heb ik ook zeer veel gemaakt, maar ik bezit er slechts een paar. Die kan ik moeilijk laten zien, want ge moet dat een beetje kunnen prepareren. Zopas ben ik nog met iets nieuws begonnen: steendruk. Dit is de eerste proef: een bootje met geliefden, die zich heel alleen op de wereld wanen. Voor hen bestaat de stad niet meer.
Het symbool is er natuurlijk. Maar ik ben nog niet aan het einde van mijn vragen. Voor het toneel hebt u decors gemaakt. Voor welke stukken?
Voor Androcles en de leeuw van Shaw. Voor Liluli van Romain Rolland. Voor een Franse opvoering te Brussel van De man zonder lijf van Herman Teirlinck. Voor de opvoering van De geschiedenis van de soldaat van Ramuz in Saarbrücken. Voor de Bloedbruiloft van Garcia Lorca en ook voor Het huis van Bernarda van dezelfde schrijver. En nu pas nog heb ik het decor en de kostumes ontworpen voor de eerste Faust van Goethe, voor een opvoering in Wuppertal-Barmen. De première had plaats op 25 maart en het is zeer goed meegevallen. Er zullen ook opvoeringen van gegeven worden in Brussel en Antwerpen. Het | |
[pagina 269]
| |
is een zeer interessant experiment geweest waarbij geprojekteerde tekeningen als decor werden gebruikt. Dat heeft zeer goed gegeven.
Er blijft nog alleen de film over en ook daarvoor hebt u gewerkt.
De idee heb ik straks al vermeld. Voor de film De sfinx van Jean Cocteau heb ik eveneens het decor en de kostumes gemaakt.
Meneer Masereel, we zouden nog uren kunnen praten en kijken, maar zelfs in het goede mag men niet overdrijven. Wij hebben indertijd van Vermeylen gehoord dat we Vlamingen moesten zijn om Europeër te worden. U hebt ons een schitterend voorbeeld gegeven. Ik wil nu toch geen afscheid nemen zonder eerst nog mijn grote bewondering uit te spreken voor uw rijk, veelvuldig en zo diep menselijk werk en ook niet zonder u nog vele mooie en vruchtbare jaren toe te wensen onder deze milde zuiderse hemel.
Ze zullen hem niet temmen!
Uitzending: 26 mei 1961. |
|