Ten huize van... 1
(1962)–Joos Florquin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
TitelsElke televisieuitzending begint met titels waarin de kijker summier inlichtingen worden bezorgd over het programma dat hij te zien zal krijgen. De lezer zal dan ook wel verwachten dat een boek waarin televisiescripts werden samengebracht, even wordt toegelicht. Bert Leysen, de eerste direkteur van de Vlaamse Televisie, hechtte veel belang aan de kulturele taak die de televisie te vervullen had en aan de voorlichting, die ze op dat stuk kon en moest bezorgen. Hij was het die in het najaar van 1957 met het voorstel voor de dag kwam de televisiecamera's te gaan plaatsen in de woning zelf van de kunstenaar om met hem in deze karakteristieke sfeer een gesprek te voeren. Sinds november van dat jaar is de televisie praktisch elke maand bij de een of andere vooraanstaande op bezoek geweest en na de vijf eerste rechtstreekse uitzendingen (Gerard Walschap, Isidoor Opsomer, Joris Minne, Felix de Boeck en Ernest Claes) werd overgeschakeld naar de film, die het voordeel bood dat van deze huisbezoeken telkens een blijvend dokument kon worden bewaard. De uitgesproken bedoeling van deze gesprekken was steeds een algemeen levensbeeld te bezorgen van de bezochte prominent, de syntese dus van een leven en een levenswerk. Dit opzet bracht mee dat er naar moest worden gestreefd een zeker evenwicht te bereiken in de behandelde stof: brandende aktualiteit of delikate twistpunten werden nooit uit de weg gegaan maar binnen de toegemeten tijd was er veelal geen gelegenheid om daar nader op in te gaan, laat staan ze uit diepen. Voor zulke debatten bestaan er trouwens andere programma's. Aan de andere kant is het dan weer nooit de bedoeling geweest van deze televisiegesprekken een uitzending te maken voor specialisten: er werd integendeel bewust getracht een zo ruim mogelijk publiek aan te spreken. Indien | |
[pagina 8]
| |
de ernst altijd zijn deel kreeg, dan heb ik mij ook altijd ingespannen deze wat milder te maken of af te wisselen, o.m. door het inlassen van een meer speels intermezzo of van een anekdote. Ik onderschat trouwens de waarde niet van wat de Fransen ‘la petite histoire’ noemen en ik meen dat een anekdote zeer typisch kan zijn voor de persoonlijkheid van een mens. Natuurlijk ligt het aksent in iedere uitzending niet op hetzelfde en ik geloof zelfs dat als men de scripts zou vergelijken, men er een zekere evolutie in kan vaststellen: nu eens wordt er meer aandacht besteed aan het interieur, dan weer aan de vormingsjaren, een andere keer aan het latere levenswerk, naargelang dit belangrijker of typisch was in de biografie van de mens en de kunstenaar of naargelang de geïnterviewde voor 't een of 't ander zelf meer belangstelling had. Ook ligt het voor de hand dat geregeld sommige zaken in de uitzending werden betrokken omdat zij het beeld konden dienen. Waar de televisie deze - vroeger ondenkbare - mogelijkheid bood elk geïnteresseerd mens en elk ander mens die er voor ontvankelijk is, op bezoek te brengen bij een vooraanstaande, heb ik getracht de kijker meer vertrouwd te maken met de mens, de kunstenaar en het werk, met de hoop dat, als de uitzending voorbij is, hij er dat van overhoudt wat ‘l'honnête homme’ van nu over het kultuurleven van zijn tijd ongeveer moet weten. Deze gesprekken zijn geen waarachtige kopies van de uitzendingen: zij zijn veeleer te beschouwen als een prospektie van de mens en de kunstenaar en dit geschreven verslag van een eerste bezoek diende eenvoudig als leidraad voor de film. Dit betekent meteen ook dat deze tekst niet werd opgevat als een soort toneelstuk waarvan de protagonisten hun rol van buiten hadden te leren. Wel integendeel. Het spreekt trouwens vanzelf dat de uitzending zelf veel rijker was, niet alleen omdat men er ook het beeld bijkreeg maar vooral omdat de levende kunstenaar zelf het | |
[pagina 9]
| |
woord hanteerde en geregeld afweek van de voorgetrokken lijn, naar de inspiratie van het ogenblik. Aan de andere kant is het dan ook weer zo dat bepaalde met zorg in de script genoteerde uitspraken, onderwerpen of anekdoten in de uitzending zelf eenvoudig werden vergeten. Ook de verschillende interviewers (voor deze reeks: Hubert van Herreweghen, Aster Berkhof, Emiel van Hemeldonck en Ast Fonteyne) stoffeerden de uitzending telkens met hun eigen invallen en reakties en droegen er in belangrijke mate toe bij van elke uitzending een gesprek te maken met eigen kleur. Voor de vragen ben ik soms schatplichtig aan anderen, die ik allen moeilijk kan opnoemen. Bij de voorbereiding van het gesprek heb ik doorgaans de bestaande literatuur nagekeken en die lektuur heeft mij vaak nuttige inlichtingen bezorgd. In de antwoorden heb ik getracht in de mate van het mogelijke iets van de eigen gesproken taal van de kunstenaar vast te houden. Alle hier opgenomen scripts werden trouwens door de bezochte kunstenaars voor deze gelegenheid nog eens extra nagelezen. Wat de keuze betreft, heb ik getracht door de samenstelling een idee te geven van de variëteit van de uitzending zelf, waarin zowel literatoren als schilders, beeldhouwers en glazeniers, later zelfs wetenschapsmensen en politici aan de beurt komen. Gerard Walschap staat hier de eerste omdat hij deze reeks in 1957 stoutmoedig en briljant heeft ingezet. Hij heeft toen ook meteen ingezien hoe dit programma moest worden opgevat: grondig voorbereid en toch genoeg speling laten voor improvizatie en voor de inspiratie van het ogenblik. Hij schreef me daarover toen een brief, die ik graag als dokument publiceer, niet zozeer om het komplimentje dat ik daarin krijg als wel om ten overvloede te illustreren in welke geest ik deze interviews altijd heb trachten te maken. Niemand zal het mij ten kwade duiden dat het laatste hoofdstuk van dit boek gewijd is aan Bert Leysen, ook al | |
[pagina 10]
| |
is dat geen ‘Ten huize van’. Het is de basisscript, die werd gebruikt voor de herdenkingsuitzending vanuit de studio op de eerste verjaardag van zijn overlijden. Er is nooit van Bert Leysen een biografie verschenen en het leek mij kostbaar de herinnering aan hem en aan zijn levenswerk in deze vorm vast te houden. Voor deze laatste script heb ik velerlei bronnen aangeboord, vooral die der vriendschap en speciaal dan nog het Liber Amicorum dat ik na zijn dood heb kunnen samenstellen. Het gebeurt dan ook wel eens dat de genoemde spreker de getuigenis van meer dan een vriend of medewerker samenvat. De basisscript zelf heb ik dan nog bijgewerkt met elementen van de tekst, die op de uitzending werd uitgesproken en sommige interviews zijn zelfs zo van de band genoteerd, wat de lezer aan de stijl soms wel zal merkenGa naar voetnoot1. Ik schroom niet te verklaren dat ik graag aan deze programma's heb gewerkt en dat ik er heel wat uit heb geleerd. Ik heb dan ook een gevoel van dankbaarheid als ik denk aan de vele mensen die ik door de televisie heb mogen ontmoeten of beter leren kennen en die mijn inzichten in grote mate hebben verruimd. Vooral bewaar ik vreugdige herinnering aan de kunstenaars bij wie ik te gast mocht zijn en waardeer ik hogelijk de vriendschap die uit deze samenwerking vrijwel altijd is gegroeid. In dit verband nog hecht ik eraan hier met biezondere erkentelijkheid twee mensen te gedenken, die ik om velerlei redenen blijf vereren en die mij tot de televisie hebben gebracht: in de eerste plaats mijn leermeester Kan. prof. dr. Paul Sobry zaliger, die in tegenstelling met de meeste intellektuelen, van in den beginne, het grote belang en de onvermoede mogelijkheden | |
[pagina 11]
| |
van het nieuwe medium inzag en mijn interesse in die richting heeft gestuwd. En dan mijn betreurde vriend Bert Leysen zelf, die mij in vele geanimeerde gesprekken ervan heeft overtuigd aktief aan de televisie mee te werken.
Joos Florquin. |
|