die dingen zoo goed overweg kon, en hij wil het nu ook bewijzen.
Na het eenvoudig souper genoten we van een echte lichte Belga (God weet hoe we daar zijn aangeraakt!) en monsterden genoeglijk de andere gasten, die hier en daar nog aan 't eten waren. Er was zoowat volk van alle slag. Een braaf burgergezin met een drietal kinderen die al gauw aftrokken, zeker om te gaan slapen. Verder een paar bijna oude steedsche vrijsters, die spichtig en onopvallend rondkeken, terwijl ze kaarsrecht in hun zeteltjes zaten, alsof een meer gemakkelijke houding hun waardigheid zou hebben tekort gedaan. In een hoek zaten wat jongelui, drie meisjes en drie jongens, die een afschuwelijk slecht Fransch spraken en dit absoluut aan iedereen wilden laten hooren. Als dat geen Brusselaars zijn, meende Mercator, dan zijn het beslist andere franskiljons. Ze gedroegen zich in elk geval als meesters van de plaats en werkten danig op mijn zenuwen.
Terwijl we daar zoo wat zaten te genieten, kwam de gemoedelijke patroon zich een oogenblik bij ons neerlaten. Hij informeerde naar onze plannen, praatte over de toeristische bedrijvigheid in den lande en verschrikte me ineens met de vraag, die ik feitelijk al voorgevoeld had: Eh bien, messieurs, que pensez-vous de la guerre? Ik was te wege hem mede te deelen, dat ik uit zeer betrouwbare bron wist, - een gevallen Engelsche vlieger die het aan een Duitschen Feldgendarm had gezegd en van wien mijn fietsenmaker het in het striktste vertrouwen had vernomen, - dat de oorlog den 18den September tegen twee uur zonnetijd zou gedaan zijn.