Toen kwamen er een paar dagen, dat er onweeren voorbijtrokken, ter plaatse maar eenige druppels lieten vallen, maar dorpen uit de omgeving op een flinken watervloed vergastten. Natuurlijk vonden wij deze regenverdeeling tamelijk onrechtvaardig, tot het hier op een zeker oogenblik ook heusch en werkelijk begon te regenen, zoo moedeloos druilerig en fijn, dat het na een uurtje geen adem meer had om nog voort te doen. Het was nog overal zoo droog, dat het bosch nog ergens in brand schoot en alle weerbare mannen opgeroepen werden om mede te blusschen. Na een dag en een nacht was het onheil bestreden en kon men het troosteloos verminkte bosch weer verlaten. Toen we thuiskwamen, was het dan nog zoo poeierdroog in onzen tuin, dat we stante pede aan het besproeien gingen. Een uurtje nadat we klaar waren, kwam er natuurlijk een flinke stortbui opzetten, die na tusschenpoozen steeds opnieuw water aanbracht. Het was trouwens hoog tijd. Denzelfden voormiddag had de omroeper in het stadje uitgebeld, dat het waterverbruik moest beperkt worden, wat in een streek waar de publieke fonteinen nog steeds gegeerde waschplaatsen zijn, heel wat beteekent. Maar nu de regen er was, was ook de waternood bezworen.
Zooals het met meer goeie dingen in het leven gaat, werd er ook hier misbruik gemaakt. Eens dat de regen er was, wist die sakkersche kerel van geen ophouden meer en in plaats van ineens serieus door te regenen, verdeelde hij zijn activiteit over al de uren van den dag en den nacht. En je zomersch kostuumpje kon je mistroostig terug aan den haak hangen.