Uit de ouwe speeldoos...
(1932)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 61]
| |
PayasitoGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 62]
| |
op naar den triomfeerenden man, terwijl de vaandelen hun gescheurde en bebloede kleuren neerstreken tot eeresaluut en gloriegroet... En van op het rotsterras, schouwde Diego neer op den menschenvloed, op de duizendvoudige glorie die hem, Diego, gebeurde - en de glorie raakte zijn hart, roerde zijn ziel met welbehagen. Toen, in de verte, kwam een man te paard, op vollen galop, wuivende de hand boven het hoofd - het was een bode van 't hof van Saragossa, hoofdstad van 't Aragonsche rijk; en hij meldde, dat de oude koning von Aragon zoo juist gestorven was, en, daar deze kinderloos was, dat Diego, Diego, de Overwinnaar, door het volk tot koning was uitgeroepen... En daar stormde hoogmoed op in het hart van Diego.
Te Saragossa, in de hofkapel, zou de kroning plaats grijpen. Bisschoppen, abten, priesters vulden het koor; op 't altaar lagen zwaard, kroon, schepter. Midden 't koor, verhief zich, onder hermelijnen baldakijn, een vouwstoel als koninklijke troon, op verhoog. Bij den ingang der kapel verschijnt de Prins in zijn krijgerskleed en omringd van zijn edelen en hofjonkers. Hij is bleek, want tot voorbereiding der kroning heeft hij, naar den eisch der traditie, drie dagen en drie nachten gevast en gebeden. Maar zijn hart trilt van ontroering en hoogmoed, bij 't besef van wat gebeuren gaat. Twee priesters komen hem te gemoet, buigen, begeleiden hem naar 't altaar, waar de pauselijke gezant, Kardinaal Bassanio, hem opwacht. Een priester zegt: - ‘Eerwaarde Vader, de H. Moederkerk vraagt dat deze uitmuntende krijger tot het koningschap worde verheven’. De Kardinaal vraagt: | |
[pagina 63]
| |
- ‘Weet gij of hij waardig is?’ De priester: - ‘Wij weten en gelooven, dat hij waardig is.’ De Kardinaal: - ‘Deo gratias!’ Onder 't baldakijn, op den vouwstoel, zit Diego neer. De kardinaal leest hem de plichten voor, die als Koning hij zal te vervullen hebben. Diego, met de hand op 't Evangelieboek, zweert trouw ertoe: - ‘Zoo helpe mij God en dit Heilig Evangelie.’ De gezant stort een gebed, smeekende dat de nieuwe Koning moge wezen lijk Mozes in beleid, lijk Josuë in heldenmoed, lijk David in nederigheid, lijk Salomon in wijsheid. En doorheen al de plecht der ceremoniën gaat de kroningsliturgie voort. Gemijterd zit de gezant neer; Diego knielt vóór hem; hij wordt gewijd met de H. Olie; en gebeden wordt, opdat Vorst Diego, gewijd en gezegend lijk Saül door Samuël, sterk moge staan in zijn koningschap, getrouw en voorzichtig, rechtvaardig, - kampioen van 't Heilig Geloof! Nu wordt het zwaard in Diego's handen gelegd: - ‘Omgord het zwaard machtigerwijze; en weet, dat de Heiligen niet door het zwaard, maar door het geloof hebben getriomfeerd.’ Diego vat de bediedenis niet der latijnsche woorden; maar hij voelt het zwaard - en trots grijpt zijn hart vast. De Kardinaal zet de gouden kroon op Diego's hoofd: - ‘In nomine Patris + Filii + Spiritus sancti.’ Hij schenkt hem den schepter, opdat hij met dien staf van deugd, waarheid en majesteit, zijn volk leide, de oproerigen sla, de zwakken steune, en heersche over allen... Tranen springen op in Diego's oogen; en de trotsche hoogmoed verstokt zijn gansche ziel... | |
[pagina 64]
| |
De kardinaal legt zijn mijter neer, knielt vóór 't altaar, heft aan: Te Deum laudamus... Het koor vangt het danklied op, hoog springt de jubelende zang op langs het gewelf. Maar hooger jubelt de vreugde in het hart van den nieuwen Koning... Want langsheen de drie trappen, - zijn triomf over de Emirs, zijn plotse uitroeping tot het koningschap, de kroning zelf - is hij in zijn ziel opgeklommen tot boven de starren Gods. Tot, sluiteinde der plecht, het Magnificat... En toen het koor het vers aansloeg: ‘Deposuit potentes de sede et exaltavit humiles’ - bogen alle hoofden neer in diepen deemoed; en aan een priester, die naast hem stond vroeg Diego: - ‘Waarom buigen allen zoo 't hoofd?’ - ‘Om de bediedenis der heilige woorden, majesteit; namelijk: De machtigen heeft hij van hun troon neergezet; de nederigen heeft hij verheven.’ De Koning zweeg, maar in zijn hoogmoed dacht hij: ‘Wie is zóó machtig, dat hij mij van mijn macht berooven kan?’ En hij sloot de oogen, - wilde niet verder meer luisteren of zien... En eindelijk viel de koorzang stil...
De Koning opende de oogen, keek verbaasd rond zich, zag niemand meer in de nu half-duistere kapel... Had men hem, den Koning, zóó, daar gelaten, alleen?... Woedend stond hij op, struikelde doorheen de stoelen naar de deur, klopte. De oude koster opende de deur op een kier, vragend: - ‘Wie is daar?’ - ‘Wie?’ riep de Koning, ‘wie?... Ik, Koning Diego!’ | |
[pagina 65]
| |
De oude koster beschouwde den man, en murmelde toen met verbaasden zucht: - ‘Payasito!...’ En inderdaad, in de kostercel, die met een flauw kaarsje verlicht was, niet Koning Diego stond daar, niet Diego zwaargegord, en gekroond en geschepterd, niet Diego met al de majesteit van koningschap, maar een bespottelijk dwergje, lijk een hofnar bont-gekleed, op zijn hoofd een mutsje met belletjes, en in de hand, voor schepter!... een marotje! En Diego bekeek zich zelf, zijn zotte kleederen, zijn belachelijk marotje, en half zinneloos murmelde hij 't woord na: - ‘Payasito!...’ Toen liep hij weg, stormde langs hal en gang naar de kroonzaal, hoorde muziek en gejuich; - bevenderhand, hief hij de deurgordijn op - keek binnen, zag het kroningsbanket in al de glorie en al de vreugde en al de grootsche pracht. Het gejuich hield op, de muziek hield stil; en van op zijn troon, aan 't ander uiteinde der zaal riep de Koning met blijde stem: - ‘Ha! Payasito!... Kom!... Kom, Payasito!...’ En in dien man, plots, herkende Payasito zich zelf, - Koning Diego, zijn eigen gelaat, zijn eigen oogen, zijn eigen stem, Koning Diego, gekroond en geschepterd met die kroon en dien schepter, die hij, - toen! Diego - daar straks, of gisteren, of wanneer dan?... had ontvangen! Payasito naderde den troon, en ondanks al zijn verbazing die hem zot dreef, hoorde hij hoe de dischgenooten hem bespotten en uitlachten. De Koning bekeek hem met stillen lach. - ‘Zijt ge daar, Payasito?... Goed zoo, wij hadden juist wat kluchten van doen.’ - ‘Ik?’... zei Payasito uitzinnig... ‘Ik ben geen hofnar... Ik ben Koning, Koning Diego’... | |
[pagina 66]
| |
De dischgenooten lachten; de Koning zei: - ‘Nu, dat's een slimme klucht!!... Wel dan, kleine Koning Diego, waar zijn uw hovelingen?... Gij hebt uw edel hof niet bij u - uw aapje!’ Payasito vond geen antwoord, maar greep een beker van de tafel weg, smeet hem op den vloer aan stukken. - ‘Payasito is wat boos’ - zei de Koning ernstig. Hij deed een teeken tot een bediende, die Payasito bij den arm nam, en buiten, in een donker hokje opsloot. Nu mocht de arme dwerg kalmer worden en nadenken; maar hoe hij ook al zocht en nadacht, hij vond geen oplossing, zag geen licht... Was heel 't gebeurde, kroning, wijding, koningschap, een simpele droom geweest? Was hij zelf nooit geweest Don Diego? Don Diego de Albaniz?... Was heel zijn leven een droom geweest en bedrog?... Van den volgenden morgen af, begon het leventje van hofnar... en Payasito's eigen plaats lag, met aapje en marotje, bij de trede van den koninklijken troon, aan de voeten van Vorst Diego, Koning van Aragon... En immer en altijd was hij droevig en neerslachtig; alleen, als iemand uit plaagzucht, hem vroeg: ‘Hoe heet je, Zotje?’ - dan antwoordde Payasito, en de woede vlamde in zijn stem: ‘Ik ben Diego, Koning Diego!’ En al wie 't hoorde, bespotte Payasito.
Elk jaar nu, - en dit was de oude, heilige gewoonte in de dynastische familiën die sedert eeuwen, beurtelings den troon van Aragon hadden bekleed, - ging de Koning met heel zijn hof en gevolg te bedevaart naar het graf van den H. Jacobus, te Santiago di Compostella, in 't Noord-West van Spanje. En nu was Kerstmis, seizoen der bedevaart, weer op komst - en de stoet verliet Saragossa. Een lange rijke stoet, voetvolk en ruiterij, ridders, hovelingen, gezanten, Koning Diego gansch in 't wit, op zijn | |
[pagina 67]
| |
spierwit slagpaard, - dit alles één onafzienbre en ontelbre glorie!... en achter den vorst, op een grauw ezeltje, Payasito, zoo bespottelijk en zoo dwergachtig en zoo weemoedig!... en juist lijk het aapje, dat achter Payasito op het ezeltje reed, het spotbeeldje was van Payasito, zoo was Payasito het spotbeeldje van Koning Diego. En vooruit trok de stoet dag en nacht onder de goudwaaiende banieren en bandelieren; en de klaroenen stieten het marschlied naar de starren op; - ofwel in de stilte der valleien, zongen de pelgrims: Langs berg en dal gaan wij,
gaan wij naar Compostella in Galicië!
Moge zoo onze ziel eens klimmen,
klimmen naar Compostella in den Hemel!...
Van uit Saragossa, ging het langs den Eberoever, stroomopwaarts, tot Mirando, doorheen de rotsige passen van de Sierra de la Demanda naar Burgos, van daar, over Valencia, Leon, Astorgo, naar Villafranca, het Kantabrische gebergte over, de Galiciëgouw binnen, tot ze dan eindelijk, daags vóór Kerstmis, van op den Monte Pedroso, de heilige stad beneden in de vlakte zagen uitliggen. Bij de poorten der stede, stond prins Gomez van Santiago, saam met den Bisschop en een groote menigte edelen, priesters en hovelingen; zij verwelkomden de pelgrims. En de bevolking der stad juichte de pelgrims toe, - vooral Koning Diego, den overwinnaar der Emirs! Maar Payasito sprong omneer van zijn ezeltje, kroop vooruit doorheen de massa, stond vlak vóór Prins Gomez, en riep: - ‘O Prins Gomez, herkent gij me niet?... Ik ben Diego... Ik voerde u aan tegen de Emirs... En deze (op den Koning wijzend) deze...’ Maar de rest zijner woorden werden niet gehoord: zoo | |
[pagina 68]
| |
luid lachten allen om Payasito... en prins Gomez wensch te Koning Diego geluk om zijn prachtig en vinnig hofnartje, dat zóó natuurlijk klucht speelde...
Kerstmis; middernacht... Plechtig met bloem en kleur en flikkering van edelgewrochten was de kathedraal versierd, - ter eere van Sint-Jacobus en ter eere van de voorname pelgrims. Bij den ingang van 't altaarkoor stond een stalletje gebouwd, - een stalletje van Bethlehem, mos-gedekt, star-gekroond, met onder het dak de heele afbeelding van het groote Mysterie van 's Heeren menschwording: Jezus in 't kribbetje, Maria en Joseph er naast, herders en schapen rondom. De monniken van 't nabije klooster zongen de drie heilige Missen; de bisschop officieerde; en de pelgrims, vermengd met het hof van prins Gomez, zaten in het heerlijke gestoelte, heel het koor over. - Alleen, in 't half-duistere, verworpen en beschaamd, zat op de marmeren trede, bij den voet van 't stalletje - Payasito, biddend ja, - en weenend. En vroom verliep de gewijde plecht: een eerste Mis, bediedende de geboorte van Christus door de werking van den H. Geest, uit Maria, in den armen stal te Bethlehem; het heilig Licht brekende doorheen de duisternis van de wereld; Christus, geboren uit een schamele vrouw, - lijk een glorioze Zon uit een arm-menschelijke vonk. De tweede Mis, bediedende de geboorte van Christus in de ziel van de herders, van al de menschen, door de genade; en in die zielen opgaande lijk een nieuwe dageraad van geloof en liefde, zoodat de menschen, naar 't woord van den Apostel, kinders worden van 't licht en zonen van den heerlijken, Goddelijken dag. En een derde Mis, die bedieden zal de geboorte, vóór dag en tijd, van den Zoon uit den Schoot des Vaders; geboorte | |
[pagina 69]
| |
van God uit God, van 't Licht uit het Licht, van den waren God uit den waren God... En Payasito, in zijn stil, duister hoekje, weende, en bad, en peinsde... Toen opeens weer sloeg het koor het loflied aan: Magnificat! ‘Magnificat anima mea Dominum...
Mijn ziel verheft den Heer en verheugd heeft zich
mijn geest over God, mijn Zaligmaker!...
Omdat Hij nederzag op de geringheid van zijn
dienstmaagd...
Machtig en heilig is zijn naam...
Kracht heeft hij geoefend door zijn arm...’
Payasito zat vol ontzetting; hij herkende 't lied, 't lied van dien Kroningsdag... Het koor zong door: ‘Hoogmoedigen in de gedachte huns harten heeft
hij verstrooid...
Deposuit potentes de sede...
Machtigen heeft Hij afgezet van hun troon...
Et exaltavit humiles...
De nederigen heeft Hij verheven...
En Payasito voelde dat hij gezondigd had, - gezondigd door trots en hoogmoed. Zijn hart smolt weg, verstierf. Hij hoorde niets meer, zag niets meer.
De kerk was leeggevloeid, en stil nu, en teenemaal duister; een enkele manestraal doorheen het hooge venster, viel op de Kribbe en schemerde het stalletje vol met witheid... Toen stond hij op, schromend, knielde voor de Kribbe, en bad; en al zijn vroegere hoogmoed was gebroken: - ‘Heer Jezus, heb medelijden met mij, Payasito, - | |
[pagina 70]
| |
dien ze Payasito noemen... maar die Diego ben, Koning Diego... Heb medelijden met mij... En vergeef mij... God zijnde, wordt gij mensch; Koning zijnde, werd ik Payasito, - hofnartje... Maar gij werdt mensch om uw liefde; ik werd Payasito om mijn hoogmoed... Machtig, werd ik uit mijn macht neergestooten. Gij wist wat het beste was voor mij... Maar heb medelijden en vergeef mij... Als iemand mij weer vragen zal, wie ik ben, zal ik niet meer antwoorden: Ik ben Koning Diego! - Neen, ik ben Payasito, ik wil Payasito blijven... Laat dit de boete zijn, Heer, de boete voor mijn hoogmoed...’
En zoo uren lang, doorheen den nacht, bleef Payasito geknield, biddend en boetend. Maar toen, bij den dageraad, de hovelingen de kerk binnentraden, op zoek naar den Koning, Koning Diego, die zoo plots verdwenen was, - ze vonden Koning Diego, niet meer Payasito! Payasito niet meer! maar Koning Diego zelf... geknield vóór de kribbe, - in zijn vorstelijk gewaad gekroond en geschepterd in al zijn glorie en heerlijkheid... En ze loofden de vroomheid van hun vorst, die zoo, den ganschen nacht had doorgebracht, aan de voeten van den God-Mensch. En waar Payasito was gebleven, - wist niemand... |
|