| |
| |
| |
Proke Plebs over:
opinies
doode ridders en
gespikkelde muilezels
Maar 'ne mensch moet ook opinies hebben. Natuur!...
(pooze)
Ik zeg, Van den Bemde, iedereen moet en mag het zijne zeggen, en dat's de vrijheid van 't woord... wij hebben gevochten voor de vrijheid, en 't minste waar we recht op hebben in zake vrijheid, 't is vlakaf te zeggen wat we meenen. Dat's een opinie, zei mijn vader, een princiep.
En waarom niet?
Ik, Proke Plebs, kiezer met één stem, zegge: één!
| |
| |
ik vertegenwoordig het zeven-miljoenste deel van de soevereiniteit der Belgische natie... Salueer, Van den Bemde.
Veel is 't niet, 'k weet het wel. En aan wien zegt ge 't?... en als een vijfde wiel aan een wagen al een overtollig iets is, wat zullen we gaan zeggen van het zeven-miljoenste deel van de soevereiniteit der Belgische natie?... Kwestie nu maar, juist te zeggen welk het vijfde wiel is...
Maar dat's ook weeral een opinie.
(pooze)
Apropo van opinies, ik heb gaarne oude opinies. Die hebben ondervinding opgedaan. Die zijn grijs geworden in de wijsheid en die mogen meespreken.
Ik houd van ouw opinies, ouw princiepen. Ik houd ervan lijk van ouden wijn, als ik hem krijg; en van ouw vrienden, als ik er vind.
Ik zeg, geef mij ouw princiepen.
Maar de ouw princiepen zijn om zeep.
En we leven op nieuw princiepen, op de moderne princiepen, op de princiepen van den dag van vandaag.
En de ouw princiepen zijn om zeep, zeg ik. Ze zijn dood!
Maar dààr klagen de menschen niet over. Ze klagen dat de boter duur is, dat het brood duur is en dat het pond op honderd staat; maar 'k heb nog geen enkelen jeremias op den dorpel van mijn deur zien
| |
| |
zitten en klagen dat de ouw princiepen aan 't zinken zijn, - de ouw princiepen, waarop de wereld gebouwd staat.
En meer toch dan brood en boter, 't zijn princiepen, die we noodig hebben den dag van vandaag, hooge, klare, heilige princiepen!...
Opinies, princiepen, grondbeginselen, dat is de rots Gods!
Een princiep, dat's gezondheid; en al 't vrouwvolk heeft tegenwoordig migraine en 't mannevolk is neurasteniek.
Een princiep, dat's gezond verstand; maar de wereld heeft liever slim verstand. Een differentie, Van den Bemde!... met slim verstand geraakt ge door de wereld; en met gezond verstand geraakt ge in den hemel.
Drie dingen zijn schoon om te bekijken: een leeuw op zijn achterste pooten, een boer die een vaan draagt, een man te paard op zijn princiepen.
En dàt persies, namelijk princiepen, dat is niet meer te vinden. 't Artikel is van de markt...
Dat wil niet zeggen, Van den Bemde, dat we geen princiepen meer hebben. Wij hebben er veel te veel... maar ze zijn van slechte kwaliteit. 't Is margarine voor boter, koolbladeren voor tabak... Ersatz!
Ersatzprinciepen!... Ersatzprofeten!...
Ze willen allemaal twintig jaar voorop zijn op hun tijd; en ze zijn twintig eeuwen ten achter op het één princiep, 't princiep Gods, het Evangelie.
| |
| |
En ze zeggen de maatschappij woont in een duf huis, daar is geen lucht, geen blijheid; ze slaan gaten in den muur en ze zeggen: dat zijn vensters; de bolsjewisten slaan nu de muren zoo vol vensters, dat er geen muur meer is om het dak te dragen.
En ze willen alle menschen goed maken, goedertieren, en geleerd, rijk en gelijk; en 'ne mensch, die oesters wil leeren vliegen, zenden ze naar Gheel.
En ze zeggen: de hemel is voor de kwezels en voor de musschen; - ze willen een Paradijs bouwen op aarde; maar ze doen 't met materiaal uit de hel.
En ze spreken van vrijheid; en uit naam van die vrijheid, ze zouden me laten hangen, en me nog verbieden mijn tong uit te steken.
En ze spreken van broederlijkheid; en ze zouden nog niet op me willen spuwen, als ik in brand stond.
Ze zeggen, dat ze O.L. Heer niet van doen hebben; maar vijf jaar lang, in den lesten oorlog, heeft Ons-Heer ze eens laten betijen; en wij hebben gezien wat we kunnen!
(pooze)
Afwisselend is het wel; maar afwisselend is nu juist niet een princiep...
Een princiep, Van den Bemde, dat is lijk een boer recht-op zijn paard; recht-op, verstaan!... Niet met zijn zottigheid links hangen; niet met zijn zottigheid rechts hangen; maar recht-op naar de starren; en - onveranderlijk! zoo!... Dat is een princiep!
| |
| |
Onveranderlijk, ja!
Natuur! 'ne meiisch mag wel eens veranderen van princiep en opinie. Als 't moetens moet. Zoo veranderen, dat bewijst dat ge vandaag een dag ouder en een streep wijzer zijt dan gisteren. En ik heb zelfs in den tijd opinies gehad, waar ik nu van uit de hooge steilte mijner mannelijkheid op neerkijk als op mijn eerste paar schoenen... Wat niet belet dat ik met die schoentjes heb leeren loopen, Van den Bemde, al liep ik ze scheef...
Maar 't princiep Gods, 't levensprinciep verandert niet... Moest het veranderen, 't was zijn dood.
En intusschen zeggen de menschen: Wij hebben 'ne Mussolino van doen... Maar dat 's nie' waar!
Daar zit 'ne Mussolino in ons hart; maar wij hebben hem te vet gevoed, te lam geleefd; wij hebben hem een doek vóór zijn oogen gebonden, 'ne muilband op zijn tanden geriemd...
En die Mussolino is 't princiep Gods, Van den Bemde!
Zoo is het inderdaad: de ware Mussolino die orde brengen kan onder de menschen, het echt princiep, de weerschijn Gods op ons, de waarheid, staat heel laag... En wie de waarheid liefheeft, eet het bitter brood van de minderheid... De waarheid is een groote weduwe; ze zit op den mijlsteen langs den weg, alleen, en schreit, en daar is niemand die ze troosten wil. En ze kijkt op naar onze cinema's, naar onze banken, naar onze parlementen... helaas! ja,
| |
| |
naar onze kerken, - en ze mijmert: ‘In vroeger tijden bouwden de menschen met hout, en de zielen waren van gewapend beton; nu bouwen de menschen met gewapend beton en de zielen zijn... van hout? Nein!... van zagemeel... Jawohl!...’
En omdat we den eenen, den éénigen Mussolino niet laten spreken en gebieden in ons hart; dat is: omdat wij 't princiep Gods trachten te smoren in onze ziel, daarom is het gebeurd dat we nu een heelen boel kleine Mussolino's in ons hart laten rumoeren; 't princiep van God hebben we vervangen door de vele princiepen van wereld en duivel en vleesch.
En dat 's de dood, Van den Bemde!
Met één princiep, als 't een goed princiep is, kan 'ne mensch leven... Met twee of meer princiepen gaat ge dood...
Lijk met tweeloopen...
Geleerde professors hebben het met statistiekerij uitgemaakt, dat knappe jagers zeldzaam zijn geworden sinds het uitvinden van den tweeloop... Ik kan gissen waarom, Van den Bemde... Als 'ne jager schiet met een tweeloop, dan denkt hij altijd halveling: ‘Mis ik het konijn met den éénen loop, 'k heb nog altijd den anderen... en ze mikken tweemaal slecht...
Met één loop let ge er op en mikt ge juist... En zoo juist ook met princiepen.
(pooze)
| |
| |
Drie soorten van menschen wandelen over 't aardrijk, Van den Bemde: menschen met een goed princiep, menschen zonder princiep, menschen met een slecht princiep... 't Goed princiep hangt te bloeden aan 't kruis: 't kwade princiep spot ermee; en de princieploozen, de onverschilligen, zitten met de teerlingen te spelen om 't percent.
't Kwaad princiep staat in tweestrijd met het goed princiep... Dat 's zwart tegen wit, Caïn tegen Abel, hel tegen hemel, Christus tegen Tiberius!...
- ‘Tiberius, Proke?’ -
- Tiberius, jawel, Van den Bemde... Ik noem het zoo: Tiberius; en de pastors verdoemen het onder den naam van publieke opinie... En ik hoor een uil huilen, een uil uit de massa: - ‘Als ge 't goed princiep niet geeselen laat en kruisigen, dan zijt ge de vriend niet van de wereld, van Tiberius, van de publieke opinie!’
En de Pilatussen knikken ja, knikken neen, brengen 't offer aan 't goede princiep, wasschen de toppen van hun vingers; en Christus bloedt dood!
En denk maar niet, Van den Bemde, dat Pilatus al achttien eeuwen dood is... Pilatus leeft; en nooit heeft Pilatus gefloreerd als op den dag van den modernen vandaag...
En Pilatussen vindt ge overal... Dat zijn geen menschen; 't zijn sloefen; 't zijn jassen... Want juist lijk sloefen en jassen, 't beste wat ze hebben, is aanpassingsvermogen... Lijk sleutels die gaan op alle
| |
| |
sloten; zij hebben passe-partoe-achtigheid... Lijk die gespikkelde muilezel van Wechelterzande van 't jaar één... Daar moesten ze een zwarten ezel hebben voor begrafenissen, een gelen voor de bruiloften, een rooden voor een 1e Meifeest, en een witten voor 't feest van de gilde. Maar in plaats van vier ezels; ze kochten profijtelijk éénen ezel, een gespikkelden... gespikkeld, zwart en wit en geel en rood gespikkeld; die kon dienen voor een begrafenis, of 'ne maagdekesstoet of een bruiloft of een bedevaart of een 1ste meifeest... Die ezel had aanpassingsvermogen, lijk 'ne sloef, lijk Pilatus. Maar als de wereld gered moet, ik meen, die gespikkelde muilezel zal ze niet redden!
(pooze)
Alleen 't goede princiep kan ze redden.
En 't goede princiep zal ze redden!
Inderdaad, 't zijn nog altijd de ouwe, grijze princiepen die de wereld zullen redden... Ze zijn onsterfelijk; dood, zullen ze de wereld nóg redden.
Zoo is 't; en 'k heb het zelf gelezen.
Een grijze koning had zijn stad te verdedigen tegen Tamerlaan, keizer van de Vieze-Goten... En de eerste maan, al de tenten van Tamerlaan, rondom de stad, stonden wit, spierwit; en Tamerlaan zelf, op een wit paard, met een wit vaan, droeg een wit uniform, en een witte veer op een witten helm; en al die witheid, Van den Bemde, bediedde zachtheid
| |
| |
van gevoelen en maagdelijkheid van vergiffenis en verzoening, als de stad haar eigen maar overgaf...
Maar: ‘Voert! Voert voor de witheid en de zachtheid van gevoelen, zei de grijze koning, en wij vechten tot de dood!’
En de tweede maan stonden al de tenten rood, bloedrood; en Tamerlaan zelf, op een rood paard, droeg een rood vaan en een rood uniform, en een roode veer op zijn rooden helm; en al die roodheid, Van den Bemde, bediedde wraak en woede en moord en bloed, als hij de stad kon innemen...
‘Voert!’ zei de grijze koning.
En de derde maan, al de tenten stonden zwart, pekzwart; Tamerlaan zelf, op een zwart paard met zwart vaan, droeg een zwart uniform, en een zwarte veer op zijn zwarten helm... en al die zwartheid bediedde dood en brand en assche en totale verwoesting... en daar is geen vergiffenis meer mogelijk, zei Tamerlaan, en van pardon wil ik niet meer hooren spreken.
En ‘voert’ wilde weer de grijze koning zeggen; maar hij viel plots dood, van hongersnood, beroerte en ouderdom.
En toen kwam de wanhoop aan 't hart van de stad, Van den Bemde, en, zeiden de menschen: Wat gaan we nu doen? Want, lijk ze zeggen, heel den tijd was die oude koning de ziel geweest van de verdediging - en nu was die ziel heen!
| |
| |
En Tamerlaan vernam het allemaal, door zijn spioenen, - en de stad ging de zijne zijn!...
Maar toen hebben ze dit gedaan: den dooden koning op een hoog, brieschend paard gezet, met twee krukken onder zijn armen om recht-op te zitten; en met een zwaard in zijn vuist gebonden; en op zijn hoofd een gouden kroon; - en zoo, met den dooden koning op zijn paard in 't midden, deden ze nu een uitval op den zwarten Tamerlaan... En toen Tamerlaan den koning zag afkomen, in wilden galop, hij stond verbouwereerd... - en hij riep: - ‘Wel hemel; leeft die nog?’ En hij was plots zoo ontmoedigd, dat hij vergat te vechten, en verslagen werd, en op de vlucht ging met de leste Vieze-Goten die nog overbleven... en de stad was gered!
Die oude koning, Van den Bemde, was niet anders dan een oud princiep!... Wij meenen dat ze dood zijn; en ze verrijzen! en ze komen te paard en gekroond op ons af - en zegevieren!...
(pooze)
- ‘En wat is nu 't echt princiep, Proke?’
- ‘'t Echt princiep, Van den Bemde?... Wel, ik vroeg het eens aan mijn vrouw: Mieke, zei ik, Mieke Meulemans, welk is het echt princiep?’
't Echt princiep, zei Mieke, dat 's de wet van God, uitééngedaan in de tien geboden.
Dat 's waar, Van den Bemde!
God schreef die tien geboden in den beginne op
| |
| |
het hart van de menschen; maar daar groeide allengskes een laag vet over dit Heilig Schrift, en de menschen konden de geboden niet meer lezen. En toen werden die geboden ons opnieuw in de ooren gedonderd op den Sinaï...
Apropo, 'k zou eens gaarne staan, boven op den Sinaï, met heerschappij over donder en bliksem, en spreken met stalen stem over de valleien uit, waar de schepsels liggen, die ze menschen noemen!
- ‘En wat zoudt ge zeggen, Proke?’ -
- ‘'k Zou niets zeggen; 'k zou bulderen!...
- ‘Volkeren luistert en leert... En laat dat kalf nu eens 'ne moment gerust... Kijkt naar mij!
Ge zoekt uw financie te stabiliseeren; stabiliseert uw zielen... En houdt de princiepen boven water... Ge moet de geboden onderhoùden, niet ónderhouden!
Vangt den dauw op van de waarheid!
En hier zijn de princiepen:
Nr 1: Boven al bemint één God! maar als ge een afgod bemint boven God, weze die afgod uw geld, uw plezier, of u zelf, dan hebt ge de revolutie of bolsjiwisme, - en dan verdient ge niet beter.
Nr 2: Zweer niet ijdel, vloek noch spot!... Let op, geslacht van Efraïm!... 'ne Leeuw uitlachen, die achter de traliën zit, dat 's niet heel moedig; maar spotten met de Almacht, die niet achter de traliën zit, dat 's zot; en verdoemd.
Nr 3: Heilig wel den dag des Heeren!... Maar, zonen van Zabulon, van den Zondag maakt ge een
| |
| |
zondedag en ge vertoont dien dag liever uw schoone kleeren dan uw godsdienst.
Nr 4: Vader, moeder zult gij eeren!... En als we dat doen, kinderen van Ruben, dan doen we nog maar wat de negers uit Congo doen, de safraanmannen uit China... Alleen, ze doen 't misschien een beetje beter...
Nr 5: Dood niet, geef geen ergernis!... Straft menschenmoord wat strenger dan konijnenstrooperij!... En gij, dochters van Dan, kleedt u deftig.
Nr 6: Doe nooit wat onkuischheid is!... o Benjamin, alle mogelijke scheldwoorden hebt ge gevonden tegen de Duitschers, die u overrompelden; maar met open hand en hart ontvangt ge de overrompeling van smerige films, fransche romans en Quat' pour un franc!
Nr 7: Mijd het stelen en 't bedriegen!... En als ge met twee saamzijt, is het maar voorzichtig dat ge u zelf verzekert tegen onderlingen diefstal!
Nr 8: Mijd den achterklap en 't liegen!... Maar ge liegt met zulk een slimheid dat 'ne mensch zou gaan gelooven: waarheid is voor de dommeriken!
Nr 9: Wees ook kuisch in uw gemoed!... Ge belegt Kongressen tegen kanker, tering... Hier zit de tering! Daar zweert de kanker!
Nr 10: En begeer geen anders goed!... Dit moet ik bekennen: Tegen dit princiep wordt niet zooveel gezondigd als de pastors wel meenen... Gij begeert niet... ge pakt...
| |
| |
En dat nu, o mijn broeders, zijn de tien puntjes... de tien geboden Gods... de tien zuilen waarop de maatschappij rust, en de kultuur, en de vooruitgang van 't menschdom!
Vallen ze in, dan valt heel de rest mee!...
Rukt 'ne zotte Samson er een van omver, dan gaan de negen ander scheef en heel de bouw stort...
En niet te zeggen, als 't u belieft!... nummer één staat me niet aan; of nummer zes vind ik niet modern genoeg; of nummer zeven vind ik te streng.
Als gij, Zabulon, nummer zes niet onderhoudt, met wat recht zult ge eischen dat Ruben nummer zeven onderhoude?...
Al de tien staan!... of geen enkel staat!...
En dat kalf daar!... Tweemaal in de Schriftuur is er sprake van een kalf; het Gouden Kalf in de woestijn en 't vette kalf in de parabel van den Verloren Zoon... 't Gouden Kalf is een afgod; 't vette kalf is 'ne menu.
't Een zit in de glorie; 't ander in den ketel; 't een in den geurrook van adoratie, 't ander in den damp van zijn eigen saus...
Maar, al is het dan ook wat stoffelijker, 'k zag u liever zetelen lijk broeders bij den schotel van 't een, dan liggen, lijk zeepbaronnen, in adoratie vóór 't voetstuk van 't ander...
Verlaat dan, o verloren zonen! o kinderen van Ruben, Levi, Efraïm, verlaat de wegen van het gouden kalf!... Hoort gij al niet het vette kalf op u loeien:
| |
| |
‘Kom!... Ko... o... o... om!... Kom!...’ -
‘Zou het effekt maken, zoo, Van den Bemde?’ -
- ‘Wel, Proke, 'k weet niet... Maar ge moest het in alle geval serieuzer zeggen, dunkt me.’ -
- ‘Van den Bemde, mijn vader was een barbier, ik ben veertig jaar getrouwd, 'k heb drie keeren de mazelen gehad... en gij wilt mij raad geven?... Denkt ge dat ik een uil ben?... Uilen, die zeggen en doen alles serieus... Niet omdat ze geleerd zijn; niet omdat ze op princiepen leven; maar omdat het uilen zijn. -
En daarbij, als ze me zeggen: ‘Proke, zeg het serieuzer, want 't is te zot’ - 't kan zijn, zeg ik, 't kan zijn... Maar 't is waarschijnlijk wijzer, en menschelijker, en heiliger ook, serieuzigheid te vertellen op een zotte manier, lijk de boeren, dan zotheid te vertellen op een serieuze manier lijk de geleerde klerken. -
|
|