ik het: wij kenden u niet! en wij wisten uw goedheid niet!
Wij meenden dat gij de vier Evangelies van Christus hadt af geschaft en vervangen door andere; als daar zijn:
Liberalisme met al zijn vrijdenkerij en vrijleverij;
Socialisme met al zijn haat en materialisme;
Fonctionnarisme, met al zijn initiatief-dooderij;
Franskiljonisme met al zijn oppervlakkigheid en al zijn lichtzinnigheid.
Wij meenden dat gij, zat en zalig bij uw Gueuze-Lambic, uwen tijd maar zat vol te praten over al geheim, alsof gij geboren waart uit Zeus' brein en bij erfrecht zitting hadt in den godenraad op den Olumpos.
Wij meenden, o Petrus! dat ijdele en wispelturige dingen van de wereld heel uw tijd in beslag namen - heel uw tijd en heel uw hart!
Wij meenden, dat ge, geknield op uw twee knieën, een dekoratie aanbadt al de dagen uws levens!
Dat ge elke drie dagen een profeet of een princiep (dat is hetzelfde) in de zee smeet.
Dat ge sedert lang uw ziel te smelten wierpt in een roezemoes van genot en wellust, lijk Kleopatra haar perels in een beker wijn.
Dat Brussel was een Babylon, een huis zonder kinderwiegen, één bosch dor hout!
Dat Brussel nog maar gespaard bleef van de Sodomavuurverwoesting, om wille misschien van tien rechtvaardige kloosterzielen, die ergens in een van uw arme wijken, te bidden zitten en te boeten voor uw behoud.
En zoo vreezende, wij murmelen: Quid de nocte?... en we lagen met ons oor op den grond... en hoorden wij alreeds geen paardengetrappel? De vier ruiters, ja, van de Apokalypsis, die kwamen aangekletterd langs uw boulevards!
Maar nu! refloruit cor meum! Mijn hart is weer in bloei gegaan! De paarden van St Jan blijven kalm op stal; het