[Hoe Ba-Anansi een half dorp veroverde]
Eer-tien-tien, Siegrie-tien-tien,
Anansi bin di!
‘Tja’, zei Ba-Anansi, terwijl hij onder zijn geliefde manjaboom zat na te denken. ‘Tja’, als het zo doorgaat, zie ik nog aankomen, dat ik zal moeten werken om aan de kost te komen. Stel je zo iets voor: Anansi en werken!’ En dus ging Ba-Anansi nu zitten nadenken, hoe hij aan dit vreselijke lot zou kunnen ontsnappen. Ineens flikkerden zijn oogjes. Hij had wat.
Hij haastte zich nu naar Ma-Akoeba. ‘Akoeba’, zei hij, ‘haal mijn zwarte pak met mijn wit hemd, boordje en strikdas uit de kast. Ik ga naar den Koning. Ik ga hem een half dorp aanbieden.’
Ma-Akoeba zette grote ogen op. ‘Een half dorp aanbieden, en je hebt niet eens een fatsoenlijke hut. Hoe kan dat nu?’
‘Ja,’ antwoordde Ba-Anansi, ‘Dat is 'm nu juist. Ik heb een plannetje bedacht, om den Koning een half dorp aan te kunnen bieden. Je weet wel hoe hebzuchtig hij is. Ik wil wedden, dat hij er onmiddellijk in trapt, en mij daarbij nog een flinke beloning zal geven ook. Natuurlijk is het mij eigenlijk daarom te doen.’
‘Voorzichtig, Ba-Anansi. Voorzichtig,’ maande Ma-Akoeba, ‘je vliegt er op een goede keer zelf nog in, met al die streken van je.’
‘Kom, kom, vrouwtje; maak je niet bezorgd. Is je Anansi er ooit in gelopen? Neen toch. Daarvoor zijn de anderen heus veel te dom. Kom, help mij in mijn pakkie.’