Geen dood blad mag er achterblijven.
Ik ga onder het huis door, zonder te blijven staan om naar iets te kijken. Alleen het hemd in een bundeltje onder mijn arm voel en ruik ik. De rivier is het enige wat ik zie. Het water. Ik loop door naar de rivier om bij het kanabosje, waar vroeger het prieel stond, te blijven staan.
‘Die kana's zijn niet door ons geplant. Onze kana's stonden niet hier’
Ze staan in volle bloei. Rode en gele kana's. Ik mag er maar een plukken. Een rode, die ik in mijn hemd wikkel. Langs mijn eigen spoor met mijn naar zweet en rook stinkend hemd in een bundeltje onder mijn arm. Maar in die stank, geurt de heilige kana. Een rode. Geen gevaar dreigt mij onder het huis. Ik houd mijn adem niet in, zie geen skeletten hangen in het meterslange vuile tule, waarmee de bruidstafel voor het grote diner gehuld was. Mijn dorst kan ik lessen met het groene water uit een van de grote regenbakken. Er drijven geen grijnzende awariekadavers in rond. Ik kom weer veilig op de weg en loop terug naar het wachthuisje. Ik heb erge honger en hoop weer gauw thuis te zijn. Thuis, mijn huis op Ma Retraite.
Ik zal vertellen wat begraven en opnieuw begraven voor mij betekenen kan. Het is de moederdood, die slechts voor eenmaal werkelijk de gele aarde van Lina's Rust boven een bruine doodkist sluiten kan. Bloemen, mogen nimmer ontbreken in kransen. Ze zullen nimmer verwelken.
De anderen zal ik blij maken met de plannen. Mijn