Âtman
(1968)–L.H. Ferrier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Âtman: Adem, Bewustzijn, het Zelf, de Wereldwet duidt subjektieve, innerlijke leven aan Kennis van Âtman leidt tot Onsterfelijkheid | |
[pagina 7]
| |
[I]Bloed vloeit in de rijst. Het scherpe kartelmes, waarmee ik de kartonnen verpakking heb opengesneden heeft mijn wijsvinger verwond. Schuin, drie karteltjes in mijn vlees. - Indentare -. Bloed in de rijst die uit Suriname komt en daar door vele Hindostanen wordt verbouwd. Met strelende gebaren vertrouwen ze de jonge bibits toe aan de weke grond van de rijstvelden waar het water modderig is, de zon verzengend kan zijn. Lichtgroene, dunne halmen, tere worteltjes, wit, nog in het eerste stadium van ontwikkeling, boven en onder dit jong ontkiemde zaad, dat gele padi was. Arbeidende lichamen, smalle, de hele dag voorovergebogen ruggen - handeling, eindeloos strelen, niet in intensiteit afnemende ritmische liefde - zuivert stromend bloed cellen - afbraakprocessen vinden er plaats - wisselt er stoffen, die aan - en afgevoerd moeten worden. Warme druppels zweet vermengen zich met het water. Diepe scheuren in de verharde eeltzolen. Nagels, zwart vergaan, door het water dat al lauw hun voeten omspoelt. De zon, fel en brandend, droogt spatten op de huid. Kringen van modder, die aarde is. Lichamen, één met alles wat in en om hen is. Hun geest wordt | |
[pagina 8]
| |
één met de goddelijke loutering, een onvergankelijke oogst. Al vroeg spoedt de zon zich naar het zenit. Gaat heen en keert weer. Atmosferisch blauw trillen, lucht, die de teruggekaatste warmte - eeuwig lengtestraling - hoger en hoger transporteert. Zij zien niet de enkele, ragdunne waterdampkoncentraties, grijswit. Bibits, gebonden in kleine bundels, trouw handelende handen en de vruchtbare grond. Het gewas, erg teer, kwetsbaar, vreest de ruwe aarde niet. De rivier, ver maar nog net te zien, breed en diep. Alles wijd, één tot in het oneindige. Mijn bloed in de rijst, nog voor de organen in mijn lichaam de gekookte witte korrels ontleden in stoffen, die door de darmkanalen osmotisch vloeien in mijn bloed, dat daar arm is. Ik sta op de brug van Leonsberg, zie mijn huis op de andere Suriname-oever, de noordwestgrens van het distrikt Commewijne. Het enige huis daar aan de overkant, van deze plaats af zo goed waar te nemen. Vergissingen uitgesloten, als men daar naar rechts kijkt. Daar staat het, bijna direkt aan de rivier. De weg, een witte kalkstreep, voert bij de koffieonderneming Voorburg langs de rivier, beschrijft een grote bocht om het huis en komt hier recht tegenover bij Kabel Voorburg weer aan de rivier te voorschijn. Mijn huis staat er geheel geïsoleerd daar naar rechts. Links, eerst een paar visserskrotten, netten hangen aan lange stokken te drogen in de zon aan de waterkant. Het stinkt er naar rottende vis. Een houten r.k. | |
[pagina 9]
| |
kerkje - een triomferend torenkruis schijnt als hoogste punt naar de zon te reiken. Gewone huizen, golfzinken daken, veel bomen. Een open stuk aan de rivier dat een voetbalveld is. Er wordt ook een kleine markt gehouden. Grote roeiboten geladen met bananen, groente, vis en andere marktprodukten. De grote aanlegsteiger van de Scheepvaart Mij. Suriname, die een veerdienst Leonsberg - Nieuw-Amsterdam vice versa onderhoudt. Daarachter ligt Nieuw-Amsterdam zelf, de hoofdplaats van Commewijne. De Commewijne - smaller - voegt daar haar stroom aan de bredere Surinamerivier om samen met deze een onmetelijk estuarium in het dichte oerwoud aan de kust open te scheuren. Wisselen er ontzaglijk oneindige hoeveelheden kubieke meters water met de Atlantische Oceaan in de cyclus van eb vloed vloed eb. Een groot gebeuren aan Suriname's noordgrens, modderig, waar men nu vlak voor de kust naar olie boort. Gigantische boorinstallaties op kleine booreilanden, verschillende platformen, kikvorsmannen - niet bang meer voor de haaien, die er krioelen - wagen zich in een zwembroek en enkel hun zuurstofmasker op, naar de duistere bodem. Drijven enorme boorkoppen in de dikke modderlaag. De volgende is steeds weer groter dan de vorige. Van de Amazone is volgens geologen deze afzetting afkomstig. Doorboren, in de hoop het Guyaneseschild te bereiken en daaronder... stroomt er olie, die Suriname verrijken kan. Nu is het eb. Duizenden kleine krabbetjes haasten zich hun voedsel te zoeken op het gedeelte dat nu droog is | |
[pagina 10]
| |
komen te liggen. Een geelbruine, bijna gladgestreken moddermassa. Hier en daar water in plasjes en geultjes, achtergebleven. De zon tracht het met geweld te verdampen. De ontelbare krabbeholen, nu goed zichtbaar. Alles een grote zeef. Daar Zullen ze zich veilig in verschansen als de vloed dit gedeelte weer van de buitenlucht afsluit, en haar onheilspellende gevaren meebrengt. Scholen koetais spartelen angstig naar het water terug wanneer zij door een al te onverwachte golf op de modder geworpen worden. Met een buitenboordboot, een een-mansveerdienst, steek ik over naar Kabel Voorburg. Daar is de speciale aanlegsteiger voor de zes of zeven boten waarmee deze zelfstandigen, onafhankelijk van elkaar, hun veerdienst exploiteren. Kabel Voorburg. Er staat een grote zwarte K op een gele achtergrond. Deelt aan de vele passerende schepen mede wat voor schade zij kunnen aanrichten met het neerlaten van hun ankers hier. De kabel, waardoor een klankenkonglomeraat zich rijgt. Mensen op beide, bijna twee kilometers van elkaar verwijderde, oevers elkaar in vele talen verstaan. Mijn huis begint zich duidelijker af te tekenen. Ik konstateer dat de schoeiing totaal afgebrokkeld is. Het prieel verdwenen. Wat ik van de Leonsbergbrug nog als witte en groene verf, van het huis en de vele ramen had waargenomen, een pointillistisch bedrog. Het kolossale rode dak, een zinken schrootmassa. Slechts een springvloed zal er voor nodig zijn om de enorme tuin, nu al een wildernis, te veranderen in een ondoordringbaar mangrove- of parwaoerwoud. | |
[pagina 11]
| |
Alles verrot, verroest, vermolmd. Slangen, die er rond kunnen kronkelen in de koelte van dit niet bestaan, een huiveringwekkende gedachte. Ouroekoekoes, sweepies en rediteres, die op de duivelse punt van hun staart kunnen staan. Misschien ook kroektoeteres - schorpioenen - die leven tussen vermolmd hout. Zestien hoge neuten, eens wit gekalkt, ondersteunen dit dode, ontoegankelijk wordend verleden. Bijna al de ijzeren spijlen met barokke ornamenten, gestoken in de balustrades van de grote achter-, beneden- en bovenveranda's, uitgevallen door de roest. Boven staat een enkel raam open. Klampt zich met moeite vast aan een verroeste scharnier in het verrotte hout om niet naar beneden te tuimelen. Alles wat ik nu van de rivier af zien kan, bestaat niet meer. Ik wil en kan niet langer kijken. De frekwentie van de buitenboordmotor daalt snel tot een stotend gepruttel. Ik pak het touw dat voor aan de boot is vastgemaakt en spring op de betongestorte aanlegsteiger. Vroeger was die er niet. Er lagen drie dikke balken naast elkaar om over te lopen en lange stokken gestoken in de modder om de boot aan vast te binden. Daar zijn nu echte ijzeren knooppunten. Een nimmer gemaakte afspraak, waar ieder, die het eerste uitstapt, zich stipt aan houdt. De boot vastmaken. Op mijn tochten naar en van de school in Paramaribo, heb ik het dagelijks gedaan. Ik klim de nieuwe stenen trap met brede treden op. Als ik eenmaal op de weg sta, ontdek ik het mooi geverfde wachthuisje, dat het enkel zinken dak hier onder de | |
[pagina 12]
| |
amandelboom heeft vervangen. Zeker een geschenk van de Lions of Rotary Club en in elk geval een betere beschutting tegen de felle zon. Ik loop in de richting van mijn huis. Haastig, om na enkele passen abrupt te blijven stilstaan. Witte cijfers, getal dertien op iedere vleugel van de zwarte plaatijzeren vlinder. Dat is de afstand van hier tot Meerzorg. Van het kerkhof, dat zich hier aan de rivier uitstrekte, niets meer te zien. Tussen mijn huis en het kerkhof slechts een smalle strook weiland met wild groeiend struikgewas - kapoewerie. Hier begint de goed aangelegde schoeiing, die achter de visserskrotten, de huizen, het voetbalveld en voorbij de s.m.s.- steiger eindigt achter Nieuw-Amsterdam. Voor de doden kwam de schoeiing te laat. Namen op verweerde houten kruisen en de enkele grafstenen, weggespoeld door het water dat bij vroegere spring- en ook gewone vloed, woest naar binnen drong. Hun beenderen, een niet gekategoriseerde verzameling in de bodem, die verzilt is. Hier sta ik naar mijn huis te kijken. Het grote voorbalkon, net als de kozijnen onder de ramen, scheef weggezakt. Met een gespannen blik. Ik voel geen heimwee, weemoed. Noch zou ik het, door mij nog meer op dit ene moment van weerzien te koncentreren, met donderend geraas ineen willen zien storten. Een vormeloos verleden. Schijnbare manifestatie, welke bedrog is. Niemand zal er iets van merken. Het staat er alleen en is dood. Men ziet geen doden. Ook merkt niemand wanneer zij van vreugde of ergernis in | |
[pagina 13]
| |
hun graven keren, wanneer er goed of kwaad over hen gesproken wordt of als hun leven in herinneringen vernietigd wordt zonder begrip voor de eventuele mogelijkheid van een funktionele betekenis. Ik ga er heen. Onder het huis hangt een bedorven koffielucht. Een doolhof van spinnerag aan de zware balken waarop het huis op de neuten rust. Dode vliegen en wespen, torren, verteerde skeletten in meterslang vuil tule. Ik meen het gekrabbel en gepiep van vleermuizen te horen. Ik houd mijn adem in. Angst voor monsters achter en boven mij, in aanvalshouding gereed. Ik ruik mijn eigen zweet. Kom bij. Koffie in staat van ontbinding, passend bij en symbool voor de vergankelijkheid van deze direkteurswoning. Voorburg, een koffieplantage, levert geen koffie meer. Het produkt wil niet meer groeien op de bodem die totaal verzilt is. Het irrigatiesysteem, de kapitale sluizen, verwaarloosd. Alles, verrot, verroest, vermolmd, stank, wild groeiend gras en onkruid onder het huis en tussen de stenen van de stoepen - halve cirkels - onder de zeer brede, naar boven smaller wordende treden van de voor-, zij- en achtertrap. Regenwater in de twee rechthoekige bakken - rode menie afgebladerd - en de zwart geteerde cilinder foforesceert dreigend groen, broeiend kroos onder de zware plat zinken daken. Vergiftigd en er drijven misschien kadavers van awaries - buidelratten - rond. Een magische moleculaire kracht dwingt alles bijeen | |
[pagina 14]
| |
te blijven en niet in ontelbaar miljarden atomen gesplitst te worden - de vrijgekomen energie om de grond vaneen te rijten, bomen te verbrijzelen en te verkolen -, of geruisloos ineen te schrompelen. Stof, vergaan, gereed weggesleurd te worden door het bitter zoute water, dat kolkend naar binnen zal dringen als een woest ontembaar oermonster met verzengende vuurtongen van een draakachtige om alles te verteren. Mijn huis, een kolossale ruimte, een hypnotiserende verschijning daar aan de rechter Suriname-oever. Hier speelde ik op deze enorme veranda's. Keek naar schepen die er voorbij voeren. Bij de monding een stip. Daarna niets. In deze tuin, ik kan nauwelijks de plaats bepalen waar, wordt een foto van mij gemaakt die mij afbeeldt als een klein Hindostaans jongetje, dat ik dan ook ben, meer was dan ik mij nu inbeelden kan te zijn. Of te willen moeten zijn. Ik weet het niet. Safoera, onze Hindostaanse dienstbode - ze werkte heel lang bij ons - is in eerste instantie degene die het Hindostaanse bloed, slechts fraktioneel in mij aanwezig, door haar liefde met een hogere potentie laadt. Het krachtiger en sneller doet stromen. Zij baadt me 's middags, wrijft kokosolie op mijn haar, dat dan glimt. De geur van deze zeldzame olie brengt mij dichter bij haar. Er ontstaat meer dan een instinktief moederlijk kontakt. Ik lijk niet alleen op een klein Hindostaans jongetje, maar draag zijn reine geur in de olie bij me. We wandelen aan de waterkant achter ons huis. Kijken naar de talloze zoutjes - minuskuul kwalach- | |
[pagina 15]
| |
tigen - die er als roestbruine vlekjes op het water drijven. May en Duky komen bij ons aan de deur met groente, verse vis en houtskool waarop wij koken. Beiden herkennen iets in me dat hen aan hun eigen kinderen herinnert. Ik leer wat een koelieGa naar voetnoot* is, ik ben er zelf een. Hier in deze ontzaglijke ruimte, vrij, onbelemmerd, niet verwrongen, een eenheid, sta ik in relatie tot, ik word bijna volwassen, buiten mij een gebeuren, een niet te scheiden totaliteit, Creolen, Javanen, Hindostanen en Negers, enkele Chinezen die ik niet vergeet, zoeken hun eigen weg, een existentie waarvan ik de diepe zin en de hogere realiteit nog niet begrijp. Aanraking in het perifere. Schijnbare ontwijking in de diepte. Een oneindige eenheid, die ik nog niet zien kan. Voltooiing in de toekomst, eeuwig een eenheid, die ik nog niet versta. In half bewusteloze toestand vlucht ik. Beneveld. Studie en miskenning. Zoeken en de verraderlijke identifikatie ontmaskeren. Ruimte, is er niet. Een angstige beklemming. Te veel huizen en vergeten mensen zonder leven in een bestaan. Voor mijn geest een verschroeiend omhulsel. Strijd, twijfel. |
|