Hein
Hein zat in het café aan zijn vaste tafeltje en omdat het druk was zat ik er ook aan. ‘Het voordeel van zo'n kastelein is dat je zelf niet kunt inschenken,’ zei hij, toen Rob, de kastelein, zijn derde glaasje vulde, terwijl het tweede nauwelijks leeg was. Als u begrijpt wat ik bedoel.
‘Drank,’ ging Hein verder, ‘valt sterk af te raden. Je gaat er slordig van lopen. Maar voor mij gaat dat niet meteen op, want ik heb al jaren een zilveren knie, dus dat maakt niet veel uit. Ja... één keer in me leven dacht ik een agent de gracht in te trappen, dus ik zet wat vaart achter mijn trap, en toen was het een lantaarnpaal. Kun je nagaan wat de drank voor een mens betekent.
En ten tweede schijnt de drank op heftige wijze de hersencellen aan te tasten, als je maar constant dóórdrinkt. Maar voor mij gaat dat ook niet meteen op, want als ik de getuigenissen van de rechterlijke macht, mijn vrouw en mijn vrienden optel, bezit ik niet meer dan drie hersencellen, en of ze werken moet ik maar afwachten. Niet dat ik er onder lijd, dat niet. Laatst heb ik hier nog een fenomenaal mokkel versierd: vijf cognacjes en ze was gereed om gebruikt te worden. En hoe! Maar daarna denk ik toch altijd: als ik dat al voor mekaar krijg, stom varken dat ik ben, waar gaat het dan met de wereld naar toe?’
Hij zweeg en wenkte om een nieuwe lading. Hij volgde de kastelein die met de fles in de hand kwam bijvullen met de ogen, en zei: ‘Die Rob - da's een goeie, hoor. Da's een vriend van mij. Kijk, het begrip vriend daalt in waarde. Maar vriendschap uit een kroeg is mij heilig. Als jij drie borreltjes van mij gedronken heb, en ik bepaal of jij die van me krijgt of niet, dan ben jij me vriend. En als jij morgen hier binnenkomt met alleen je broek aan krijg je van mij