‘Dat is zeker zeer interessant, meneer,’ zei de ober op dezelfde toon.
‘En toen heeft hij dat kind later opgeëist en zo zijn ze aan het thoe Slooten gekomen,’ zo voer de man voort, zijn ei pellend. ‘Maar het toevoegen van die drie hertekoppen op zilver is hun niet glad afgegaan, dat voel je wel.’
‘Tuurlijk, meneer,’ zei de ober, ‘het is zeer interessant.’
‘En dan wat betreft Van Voorst. Hoe die aan het Tot Voorst is gekomen is weer heel anders...’ De man ging er gemakkelijk voor zitten en de ober stond te berusten.
Buiten was het weer koud, er lag al ijs op de vijver. De natuur was mooi en bleef het, ook toen ik op een aardappelboleet trapte.
Het was stil. Iedereen recreëerde elders of op de weg, want soms was ver weg achter bosschages motorgeronk te horen, op eenzelfde toon alsof de hoorn naast de haak lag.
Later op de dag vonden we op een bank een lezende man, terwijl twee jongetjes elkaar met stokken sloegen. Uit het struweel brak een bejaarde trekker, met rugzak en blote benen. ‘Is dat een padvinder?’ vroeg een der jongetjes. ‘Ja,’ zei de man op de bank. ‘Dat kan geen padvinder zijn, 't is zo'n ouwe,’ zei het jongetje weer. ‘Zo'n ouwe, dat kan best,’ zei het andere jongetje, terwijl ze samen keken hoe de trekker lustig in het rode woud verdween, ‘die heb nog geen kans gehad te jongen.’