Een partijtje
De gastvrouw had één blote schouder. Dat viel eigenlijk meer op dan de jurk die haar rest bedekte, alhoewel hij ontworpen was door iemand die het kon en zo te horen behoorlijk in was. Die ene schouder was ongeveer de blote lijn die door de hele party liep, want elke man deed zijn best om die schouder even aan te raken. Sommigen deden dat met Hollandse hartelijkheid, een flinke kletsenlde hand en een paar klopjes toe, anderen lieten hun handpalm er even strelend overgaan. Een enkele waagde het zelfs, om er, onder een stortvloed van woorden, een vluchtige kus op te drukken. Er zat zelfs korte tijd een vleugje mayonaise op, toen iemand met een snor, te kort na het koude buffet, zo'n snelle kus afgaf.
Zo'n schouder gaat een eigen leven leiden. Pas toen er, enkele uren later, erg veel geschonken was, kwam iedereen weer een beetje dichter bij de grond. Een wat oudere man in een te zwart pak zei toen hardop tegen de gastvrouw: ‘Zeg, eh, heb je er aan de andere kant nog zo een?’
Het zijn dat soort zinnen die zo'n bijeenkomst een beetje dragelijk maakt. Er was een admiraal buiten dienst, een lange kaarsrechte man met benen die iets te wijd uit elkaar liepen, alsof hij pas aan de wal ontdekt had zeebenen te moeten aankweken. Hij had grote waterblauwe ogen, waarmee hij over alle aanwezigen uitkeek Ik hoorde hem tegen iemand zeggen: ‘Ze hoeven mij niks wijs te maken. Als ik een okshoofd zie, dan zie ik een okshoofd.’
Hij had trouwens een humoristische kijk op de paraatheid van de Nederlandse Marine. ‘Die jongens van