Jopie
Het was in de stationswachtkamer in een middelgrote plaats in Nederland. Hiermee bent u nog niets verder, maar het maakt het waarschijnlijker dat u zult willen aannemen dat deze wachtkamer van meer dan middelgrootte was, en, als mijn deelname aan dit verhaal begint, bijna leeg. Ik zat achterin en aan een tafeltje naast mij zat een wat dikke man die zijn kraag nog op had en gemelijk rondstaarde.
Daarop zuchtte hij, stond op en vroeg of hij even naast mij mocht komen zitten: ‘Ik heb even naar u gekeken, maar u lijkt mij zeer betrouwbaar. En daarom zou ik u deze vraag willen stellen, heel eerlijk en als mannen onder mekaar - hoe vindt u dat dienstertje daar, die linkse, die gele?’
Wij keken nu beiden door de lege zaal, waar twee diensters roerloos over de dienbank terugkeken. Rechts een enorme, in het zwart gekleed, met een zware bril en het droeve gelaat van een gnoe die plotseling gemerkt heeft dat haar kop op het lichaam van een koe gemonteerd is. Als zij koffie brengt, zeult ze en ze laat het kopje meer vallen dan ze 't neerzet, want bukken is vermoeienis des velen vleeses. De linkse is een beetje muisachtig, met piekhaar en draagt iets geelachtigs.
‘En wat u daar ziet, is nog niet alles,’ zei de man moe, ‘ze heet ook nog Jopie. Ja, en d'r vader zei tegen mij, als aanbeveling, ze is pas tweeëndertig!’ Hij zweeg even en zei toen uitnodigend: ‘Nou...?’
‘Ach,’ zei ik aarzelend, ‘fraai is natuurlijk heel anders...’
‘Komaan,’ zei de man, ‘U kwetst mij niet, u helpt mij eerder. Zegt u maar gerust dat het eigenlijk een miezerig mormeltje is.’ Ik keek hem aan en dat scheen hij als instemming op te vatten. ‘Mooi! Dat wou ik van u horen. Zoals u misschien gezien hebt, zij heeft mij de koffie gebracht. Dat is