Kamer
Toevallig een leeg tafeltje in het overvolle café, aan het raam. Nauwelijks kwam het vrij of ik zat aan de ene kant en twee zware jongens, met zijden dasjes om de hals, ondanks de hitte, aan de andere. De een praatte al toen hij ging zitten, maar zonder nadruk, alsof converseren hetzelfde was als ademhalen. De ander keek, met mij, over het volle terras, voornamelijk naar een forse, blonde vrouw die probeerde of ze viervijfde van haar boezem kon laten zien zonder opzien te baren. Dat lukte niet.
Een harmonikaman met een heel klein mondharmonikatje stond wat pieperige muziek te maken; voor ons was slechts af en toe een toon hoorbaar. De man had waarschijnlijk ook geen vergunning want hij keek voortdurend argwanend rond en had het apparaatje zo in zijn hand verborgen dat het leek of hij een kostbaar koekje at, of heel gemaakt in zijn vuistje stond te lachen.
‘'n Geraamte, wat is dat nou?’ zei de prater. ‘Ik maak veel erger mee. Goed, 't is natuurlijk wat als je net als die Parijse vent uit de krant op je muur klopt en dan een verborgen kast ontdekt waarin het geraamte zit van de vrouw van de vorige bewoner. Dat is gek, dat geef ik toe, dat is heel gek.’
‘Ach,’ zei de ander, die ook niet wilde achterblijven, ‘'t zou gekker geweest zijn, als ze daar drie jaar in die kast had gezeten en ze lééfde nog. Als ze daar inmiddels vierduizend paar sokken had zitten breien. En tegen de politie gezegd had: “He, ik dacht dat die kast nooit openging.”’
Zijn buurman haalde de schouders op. ‘Ik heb met die kamer die ik verhuur veel meer meegemaakt. 't Is een mooie kamer, je kijkt over het Singel. Mooi uitzicht, alhoewel d'r staat een urinoir in maar dat zie je alleen als je d'rop gaat zitten letten. Maar een ellende dat ik meegemaakt heb, want