Schubben
Ik had hem al eerder gezien: een kleine man die steeds even op zijn tenen ging staan als hij zijn bestelling afriep: ‘Willem, één pils,’ (Willem is de broer van Bert, die pachter is van een pijpenladerig staan-café).
Een keer sprak hij mij aan: ‘U drinkt ook niet naar u gekleed bent,’ zei hij met twinkelende oogjes. Ik was in receptiepak en liet mij juist een tonic overreiken. Ik wist geen antwoord en stelde me ergens anders op, maar hij volgde mij en bood zijn excuses aan: ‘Ik zeg altijd maar wat voor mijn mond komt, meneer. Mijn vader zei vroeger altijd: ik dacht dat de kat hier de stomste was, die houdt af en toe zijn kop nog, maar jij... Hoewel hij het één keer zeer heeft toegejuicht, maar ja, toen was ik nog heel klein.
Er kwam een zuster van mijn moeder eten, met haar aanstaande, een vent die meer dan twintig jaar ouder was en zo kaal als een biljartbal. Ik was toen zeven jaar oud en ik zei direct: “Waarom wordt die kale vent mijn oom?” Goed, dat werd gesust. Maar even later, ik denk dat ik wou laten zien dat ik al zeer goed voorgelicht was, zeg ik: “Kan zo'n oude man nou ook nog zaadjes maken?” Dat deed de deur dicht, ik moest direct naar bed, maar d'r kwam ook nog zo'n ruzie van, omdat mijn vader zich rot lachte, dat die verkering uitraakte. Mijn tante heeft toen een filiaalchef op de kop getikt, ook oud, maar ze is er nooit mee bij ons thuis geweest.’
Hij bood mij iets aan, verhief zich op de tenen en riep: ‘Willem, twee pils.’
‘Ja,’ ging hij verder, ‘het is of de duivel ermee speelt, maar wat ik ook zeg, ik zit altijd fout. Laatst word ik bij een oude vriend genood, die pas in het huwelijk was getreden. Het eten was niet vies, hoor, dat niet maar je kreeg voor alles een