Zo is het toevallig en zo
‘Hallo... hallo... hallo, bent u die meneer van het programma “Zo is het toevallig ook nog een keer”, die dat nummer deden dat tegen God ging?...’
‘Ja. Hoewel het niet tegen God ging...’
‘Dat weet ik wel. Want ik bel u juist op om te zeggen dat de dominee vanochtend in de kerk voor u gebeden heeft. En voor Mies Bouwman en dat al die gebrekkige kindertjes van Het Dorp geen slachtoffertjes mogen worden, begrijpt u?’
‘Zeker mevrouw, ik, eh, vind dat heel fijn.’
‘Nou ging de preek dáárover dat televisie het gezin wel eens kapot kan maken; dat is iets wat ik trouwens zelf ook wel eens voel. Dan is er zo'n programma bezig en dan denk ik, als ik hier nu niet was zouden ze me ook niet missen. Maar mijn man, mijn man is, hoe zal ik het zeggen, zwaarder in de leer dan ik, he, en die heeft de gewoonte 's zondags voor de maaltijd een eigen gebed te maken, en toen deed hij hetzelfde wat de dominee gedaan heeft, hij bad voor Mies en voor de vara en dat vond ik zo leuk van hem, ik dacht ik bel u even op om het te zeggen.’
‘Dank u wel, mevrouw, ik ben u erg dankbaar.’
‘Nou, niets te danken, goedenavond meneer.’ De volgende is knorrig, als een beer die even uit zijn winterslaap is gekomen. Na zijn naam genoemd te hebben vermeldt hij met harde stem: ‘De christenen zijn los.’
‘Ach ja,’ zeg ik.
‘Mocht u er wat aan gaan doen, dan bent u bij mij aan het goede adres,’ zwartgalligt hij verder, ‘ik heb nou twee jaar alle preken en dagsluitingen op de televisie beluisterd en ik heb nauwkeurig genoteerd hoe ze ons noemen.’
‘Wie zijn ons?’ vroeg ik beleefd.
‘Nou, wij,’ legde hij uit, ‘ons, die het wel geloven. Okke