El Greco
Om Toledo heen stroomt de Taag en tijdens die rondgang wordt hij wat minder vol en wat modderiger - het andere water en andere korrels zand worden waarschijnlijk in de waterleiding gepompt, want het bad op onze hotelkamer heeft na gevuld te zijn iets van een strandje. Je zit erin als een logge, vleesetende waterplant. De hoteleigenaar heeft daarvoor getracht in een rebus van Spaanse woorden en gebaren aan te duiden wanneer de waterleiding werkt, want het schijnt moeite te kosten het water de hele dag hoog te houden in de heuvel, waar de stad op ligt.
De acht peseta's van het bad hoeven we dan ook niet te betalen. Later vinden we trouwens in het nachtkastje een document dat aangeeft dat de man ons voor de kamer niet meer dan vijfendertig peseta's in rekening mag brengen. Hij had hem inmiddels aan ons verhuurd voor tachtig en dat nog alleen omdat we zo moe waren.
In Toledo, aldus, weten ze van het toerisme te leven. Het stadje is beroemd door goudsmeed- en inlegwerk en boven bijna al die nijvere handwerkers staan borden die in vier talen zeggen: ‘Hier ziet u een echte handwerker aan het werk’ of ‘Dit Is Een Echte Toledoaanse Goudinlegger.’
Daarnaast is de stad beroemd door zijn marsepein, maar aangezien het vijfendertig graden is begin ik er niet aan. Ik lust het trouwens niet. Gelukkig komen er hier niet zóveel Nederlanders dat het de moeite loont de marsepein te slijten door middel van Klazen en Pieten. (Een schimmel, een roe en een zak heb ik er wel gezien).
Het toverwoord in de Toledoaanse toeristenindustrie echter is El Greco - al is dat bij lange na nog geen Rembrandt.
In de beroemde kathedraal (elke kathedraal in Spanje is beroemd, behalve wellicht één, die dan weer beroemd is als