pagne, da's prikwater. Ik heb me vrouw d'r rug er wel 's mee gewassen, waarom niet?
Nee, 't lag mij niet. Ik ben niet sjiek. Me compagnon wel, die had geplakte haren en een snor en zo'n pak waarvan je nooit weet hoeveel knopen d'r dicht moeten. Maar een vakman! Zaken, zei hij altijd, gaan altijd als je op drie punten let, namelijk 1. sjiek, 2. mannen, 3. meiden.
Sjiek dat was champagne, Frans eten en een nachtclub van het allerbeste kaliber. Zo één waar de draaideur je al een tientje kost. Mannen, dat was dan zijn kennis van de mensen waar hij de zaken mee afsloot. En zo kwam hij op punt drie: als je de juiste meid meebrengt heb je je man. Het meeste succes had hij met dikke, mooie meiden, met alles rond. Persoonlijk viel hij daar ook op, ons kantoor zat er vol mee. Voor elk uitje een strak truitje, dat was zijn devies.’
Hij wenkte om bij te vullen. ‘Maar als ik daar zat, tussen al dat sjiek, met zo'n watertje voor me, dan dacht ik: in Amsterdam op de Polsjesgracht heb je voor datzelfde geld zeven borreltjes, en aardige mensen toe!
Maar 't heb niet maggen duren. M'n compagnon belazerde mij en de hele kluit. Als hij de grens overging smokkelde hij en passant ook minderjarige meisjes mee. Op een goede dag werd hij aangeklaagd vanwege een schoolhoofd. Dat was nog voor de oorlog, in de crisistijd, en die man dacht: als 't zo doorgaat zit ik straks ook nog zonder leerlingen.’
Toen hij zich onder zijn hoed krabde om zich op het vervolg te bezinnen, kwam er een jongetje binnen dat tegen hem zei: ‘Opa Steen, ze bennen d'r om u op te halen.’ De man stond op, legde wat geld neer en haalde daarop gelijk zijn broek en zijn neus op.
‘Dag opa,’ zei de kroegbaas, die geld teruggaf, ‘tot de volgende maand maar weer en de groeten aan je secretaresse.’
‘Ach,’ zei de man, knorrig, ‘'t is een best mens, maar 's ochtends wil ze altijd me hele lijf wassen. Met een spons. Ik ben geen ráám!’ Hij slofte de deur uit.