Naakt over de schutting
(1967)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
vroegen. ‘You take lain one or two to thie Laidseplain. Zen you take lain ten or seven to your left hand.’ ‘Suffe kip, he, jij,’ zei Harreke, die alleen maar koffie dronk. ‘Toen ik je twee dagen bezig had gezien dacht ik: die heeft hele bossen geeltjes in zijn poten. Maar je brengt er geen lazer van terecht, niet?’ Ik antwoordde niet omdat ik vrij krachtig moest boeren door de van de vorige nacht overstaande drank. ‘Sorry,’ zei ik. ‘Very good,’ zei hij, ‘je hebt manieren. Maar daar koop ik niks van. Laten we de diel nou rond maken. Informatie bij informatie. Wie is die Max, van gistermorgen?’ Ik antwoordde niet omdat de ober nieuwe koffie kwam brengen. ‘En ook nog een goeie sigaar,’ zei ik tegen de man, die serviel zijn neus ophaalde, ‘een Balmoral zonder puntje.’ - De welvaart zal voor mij pas inhoud krijgen als ik er een huisknecht op na kan houden. - Hij bracht een Willem II zonder puntje, ‘de Balmoral is niet altijd leverbaar, meneer.’ Goed, James. ‘Voor je je bij de vvv gaat beklagen kan ik nog wel met je praten, he?’ zei Meel, krabbend in de slordige groeisels voor zijn oren. ‘Zonder mij hadden ze al twee keer custard van je gemaakt. Darmen waar nog net het vel omheen hangt. Ik wil alles weten, all you can sell. In ruil krijg je mijn protectie. Harreke ziet alles, cross mij heart.’ ‘Ik ben alleen geïnteresseerd in Otje Schuil,’ zei ik. ‘Wie?’ ‘Otje Schuil.’ Hij zweeg en dacht na. ‘Zegt me niks,’ zei hij daarop, ‘maar dat kan je me straks uitleggen. Ik had er drie. Zaaijer. Lucien de Zwart. Frits Voerknecht. Voerknecht had ik trouwens allang, die deed ook werk voor mij. Zo kreeg ik hem. Ik leg een mooi dossjeetje aan. Op het moment dat ik wil gaan incasseren, reng beng. Voerknecht baaie dood. Bloody dust. Die Max komt op de proppen. Jij komt op de proppen. Lucien de Zwart - weg. Ik kan Zaaijer nu niet laten lopen, er zit teveel van mijn tijd in. Je hebt toch wel eens gehoord van de haai van 't Singel?’ ‘Nee.’ | |
[pagina 114]
| |
‘Never? De haai van 't Singel! Bloody shame.’ Hij zette zijn hand onder zijn kin en begon op de nagel van zijn middelvinger te knagen. Ik vond het een mooi standje; ik zette mijn hand onder mijn kin en bracht mijn gezicht vrij dicht bij het zijne. ‘Moet je luisteren, mooie broeder. Je hebt mij twee keer uit de rotzooi gehaald. Daar wil ik niet aan twijfelen, die lol mag je hebben. Nou weet niemand wat er gebeurd zou zijn als je weg gebleven was, maar goed, die lol mag je hebben. Ik wil best een tijd mijn pet voor je afnemen. Maar dat geeft je nog niet het recht eindeloos te zeuren. Wat wil je nou?’ ‘De haai van 't Singel ben ik.’ ‘'t Is niet te ruiken.’ ‘Als jij twee jaar geleden 's nachts over 't Singel had gewalkd dan had je Harreke Meel ook achter je reet aan gehad. Harde bisnis. Ik kon vijftienhonderd ballen in de maand verdienen, als ik wou. Ik lieg niet. Ik praat straight. Ze komen nu nog naar me toe. Maar ik heb gedacht: wat zal Harreke elke avond zijn broek laten uittrekken als het zonder ook gaat. Gewoon link, begrijp je. Hard, weet je wel.’ ‘Ik begrijp het,’ mompelde ik, ‘wat zal je moeder een verdriet van je hebben.’ Hij overwoog kwaad te worden, maar deed het niet. ‘Ze lopen nu niet meer achter mij aan - ik loop achter hen aan. En wie ik eenmaal genoteerd heb, die komt voorlopig niet van Harreke af. Zo zit dat nu eenmaal. Ze knijpen hem ervoor, nou dan zorg ik er op mijn beurt voor dat ze reden hebben om 'm te knijpen. Right, weet je wel. Nou je weet waar het om gaat. Ik heb Lode Zaaijer in de snelkoker. We hoeven hem alleen maar op het gas te zetten. Hij zit in een functie dat hij geen stap achteruit kan. We moeten dus zorgen dat Max en die andere patser niet aan hem kunnen komen, safe-stellen, weet je wel. We mix information. En we splitten de opbrengst. Een derde voor jou.’ ‘En als ik niet wil eh... splitten?’ Hij lachte snuivend. ‘Je bent al twee keer bijna los geweest. De derde is total loss. Pffft - en weg. Ik zeg niet dat ík het doe. Het lijkt me een aardige tip voor Max.’ | |
[pagina 115]
| |
‘En je kent Max niet.’ ‘Ik hoef maar achter jou aan te lopen, dan kom ik hem vanzelf tegen.’ IJzeren logica. De roereieren begonnen op te bollen in mijn maag en ik voelde dat ik begon te zweten. De bel van deze ronde kwam per luidspreker: ‘Telefoon voor de heer O.M. Zaal.’ Harreke stond op, de handen op de heupen. ‘Zaal, O.M. Zaal, dat is een van mijn firmanamen. Denk ondertussen even na. Als ik terugkom wil ik yes or no, weet je wel.’ Ik dacht maar dertig seconden na. Ik liep gebukt langs de telefooncellen in de hal, haalde diep adem, rende het stationsplein op en stapte in de eerste de beste tram. Hij tingelde dankbaar en reed weg. |
|