zonder dat het geld kostte. Neem mijn zuster, dat is toch een fatsoenlijke vrouw. Daar komt een meneer. Die wil effe rondkijken. Aardige meneer. Een kopje thee, jazeker, hij wil een kopje thee. En áárdig, echt hoor, want als mijn zuster dat zegt is die man aardig. Maar ze moest toch mooi zesentwintig gulden personele belasting betalen.’
‘Ik ben niet van de belasting,’ zei ik. Een zwaktebod.
‘Ja, dat zegt u,’ zei Siem, die een shagje begon te draaien, ‘maar wie zegt míj, dat ze bij de belasting niet gedacht hebben, weet je wat, we sturen geen klootzak deze keer, maar een aardige man als u.’
‘Ik wou alleen maar weten aan wie jij je pakhuis verhuurde, 's avonds.’
Hij likte aan zijn shagje en dacht na over wat ik een goede vraag vond. Snel zag er, voor mijn gevoel uit als iemand die met naakten over de schutting verder niets te maken had, dan dat het zijn schutting was.
‘Waarom wou u dat weten?’
‘Ik wil alleen maar een antwoord.’
‘Politie?’
‘Nog niet.’ Ik glimlachte vriendelijk.
‘Ik mag toch zeker mijn pakhuis verhuren aan wie ik wil?’
‘Van mij wel.’
‘En als ik het niet zeg?’
‘Dan komt er rotzooi, of er komt eerst politie en dán rotzooi - denk ik.’
Hij ging op een zak zitten en blies een lange rookwolk uit. ‘Weet je wat het is,’ zei hij, ‘ik heb er geen barst mee te maken. Ik heb tegen hem gezegd: als hét vuil spul is, hou mij erbuiten. Ik heb er niks mee te maken. Geen rooie rotmoer. Hij gebruikt het als atelier.’
‘Wie?’
‘Voerknecht. Een fotograaf. Wat hij uitvreet weet ik niet. Hij laat het netjes achter. Dat is meer dan ze van mij kunnen zeggen.’
‘Waar woont hij?’
‘Weet ik niet.’
‘Dat weet je best. Waarom moeten we nou nog ruzie krijgen?’