De bloedkoralen van de bastaard
(1972)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd52.Het was een stralende zaterdagmorgen. De kieviten ravotten en de reigers stonden wat zuur in de snel vervuilende sloten en weteringen te staren. Ik peinsde vaag en suf over De Milde en zijn angst en miste de afslag naar Kortgene, waardoor ik op de Zeelandbrug aanreed. Die stond in het water en in het ijle morgenlicht alsof hij er geschapen was. ‘Een fraai staaltje Nederlandse waterbouwkunde,’ dacht ik. Ik reed door en keek naar de tolhekken. Een tochtje per auto naar de overkant kostte drie gulden. Het leek het openbaar vervoer wel. Ik zuchtte, want ik was moe van het lange liggen in het bed in hotel ‘Het Slot’. Je weet hoe dat gaat, je wilt eens lekker uitslapen, maar om de een of andere reden mag dat niet. De moeheid blijft. Bovendien begonnen twee mensen in de kamer naast me ruzie te maken, zo ongeveer om een uur of drie. ‘Als ik niet meer wil, wil ik niet meer,’ riep een mannenstem, traag van woede. Wat de vrouw zei verstond ik niet. ‘Waarom anders steeds die knie in mijn rug? Daarmee bedoel je dat toch? Laat me slapen. Alsmaar neuken kunnen we thuis ook doen.’ Maar ze gaf een lang en nijdig antwoord, dat hij nauwelijks meer bestreed. Slechts eenmaal verhief hij nog zijn stem: ‘Jij altijd met je variaties. Zal ik jou zeggen wat variaties voor mij zijn? Variaties zijn voor mij kut met een grote K.’ Het was jammer dat de man deze spreuk zozeer teniet deed door de rest van de nacht zwaar te snurken, zodat het schilderij aan de dunne wand zachtjes meetrilde. Ik nam afscheid van de hoge brug en reed de weg op naar Colijnsplaat, om voor dat dorp linksaf te slaan. Lang voor ik bij Kortgene arriveerde passeerde ik, niet ver van de weg, een | |
[pagina 178]
| |
vierkant gebouw, met alleen hoog bovenin, vlak onder het dak, een paar ramen. Op een bord, tegen de dakgoot, stond: ‘Klamvoeder-Centrale nv.’ Het terrein om het gebouw was verlaten. Aan de linkerkant was een stalen installatie, een soort trechter op hoge poten, tegen het gebouw bevestigd. Ik reed het voorplein op en liep naar de kleine deur, naast de twee grote in het midden. De deur zat potdicht. Een bordje op de deurpost meldde het adres van de administrateur W. de Bree.
De Bree zat in de bijkeuken, onder twee felblauwe bretels. Hij droeg een knijpbrilletje waarmee hij voor mijn komst de pzc zat te spellen. Zijn vrouw was boodschappen aan het doen en hij schonk mij een kopje koffie. Het lepeltje droeg een leeuw tot aan het middel in de golven. Wullum - zo stelde hij zich nadrukkelijk voor - de Bree had een jong en optimistisch gezicht, al moest hij ver in de vijftig zijn. Hij zag eruit als een Melkbrigadiertje dat na en door de puberteit zijn hele leven gebruist had van mineraalwater. Zijn wangen, met fijne rimpeltjes als namaakperkament, hadden een zachtroze kleur. ‘Ik vind 't erg aardig dat ik mocht komen,’ zei ik. ‘Ik heb gisteren al tegen uw vrouw gezegd waar het me om ging. Ik ben een journalist, maar ik specialiseer me in bijzondere teksten en brochures. En nu zei een vriend van me, die Zeeland goed kent, je moet 's naar de Klamvoeder-Centrale gaan, want die schijnen binnenkort te jubileren en dan willen ze een speciaal gedenkboek laten maken. Dus nu kwam ik eens informeren.’ Wullum de Bree zat doodstil. Hij nam zijn brilletje af en legde dat zorgvuldig op tafel. ‘Meneer,’ zei hij, ‘'k dienke d'r over nae of ik voeden gek ge'ouwe wor.’ Daarna dacht hij door. ‘Je ei zo vee mêênse die dienke 't is mè 'n boer,’ zei hij. ‘Nou,’ zei ik, ‘dan ga ik maar weer.’ ‘Dat mô je doehe,’ zei hij. ‘Het spiet me dat het met het Klamvoeder zo slecht gaat.’Ga naar voetnoot1. ‘De tijden veranderen,’ zei hij. ‘Als meneer Markusse d'r nog | |
[pagina 179]
| |
geweest was, was 't wel anders gegaan. Ik bedoel nou de jonge meneer Markusse.’ ‘Dus die is er niet meer?’ ‘Nee,’ zei hij ernstig. ‘Die is verongelukt, éh. Die is in Frankrijk, in Auxerre, van de weg geraakt. Hoe dat weet niemand, dat is nog een groot raadsel. Er zijn mensen die zeggen dat hij van de weg is gereden, maar niemand kan dat bewijzen. En toen is het helemaal bergafwaarts gegaan. Ik heb er twintig jaar gewerkt.’ ‘Die jonge meneer Markusse was er dus maar pas?’ ‘Ja, meneer. De jonge meneer Markusse die studeerde voor uitgever. Maar daar zat de klad in. Hij heeft eens tegen me gezegd, ik heb 't zelf gehoord, Wullum, ik wou mooie boeken uitgeven. Literatuur. Iets waar de mensen gesticht van werden. Maar 't is allemaal sex en nog eens sex. En toen ging de oude meneer Markusse dood. We dachten dat hij nog in de kracht van zijn leven was. Soms stond hij zelf uren aan de silo. En ineens geveld. Naar 't ziekenhuis maar de operatie ging niet goed.’ Hij bewoog doelloos zijn handen, kneep zijn brilletje op. ‘En waarom ging het toen al niet best?’ ‘Concurrentie, meneer. Daar in Wageningen maken ze alles maar. Dus nieuwe soorten droogvoer. Beter vervoer, we maken wat mee, meneer, ze rijden nou zo maar Zeeland binnen. En het aantal boeren dat vee houdt mindert ook. En wij hadden nog ouwe machines. Maar de jonge meneer Markusse had grote plannen. En toch liefde voor de silo, en voor de droogbakken...’ Hij deed het brilletje weer af. ‘Dirrom dienk’ ik, ik wor voe de gek ge'ouwe.’ ‘Het spijt me,’ zei ik, ‘dat was niet mijn bedoeling. En hoe is de toestand dan nu?’ ‘Daar mag ik niks over zeggen,’ zei hij beslist. ‘Onze nieuwe directeur, die het allemaal gekocht heeft, heeft dat verboden. Hij heeft allemaal grote plannen. Maar ja, ik weet 't niet... Hij heeft allemaal nieuwe auto's gekocht. Maar ja, wat moet je daarmee als je geen omzet vergroot?’ ‘Ik belde gisteren naar uw magazijn in Abeledorp, maar daar was de telefoon afgesneden.’ ‘O, maar dat was al gesloten in de tijd van de jonge meneer Markusse. Die wou dat allemaal overbrengen naar hier, in Kort- | |
[pagina 180]
| |
gene. De drie sorteerders hier stonden eerst in Abeledorp. De jonge meneer wou daarna Zierikzee ook sluiten. Nu met die brug is zo'n spreiding niet meer nodig. Maar Aalst en Zierikzee werken nog steeds, dat wel.’ ‘Het is jammer dat u niet meer mag vertellen over de nieuwe plannen van uw directeur. Werkt u nauw met hem samen?’ Hij schudde het hoofd. ‘Meneer Van de Luijster heeft mij de dagelijkse gang van zaken toevertrouwd. Hij werkt aan de plannen voor de toekomst. Maar ik heb laatst wel tegen hem gezegd dat hij moest opschieten, want de omzet gaat nog steeds achteruit.’ ‘Van de Luijster - dat is F. van de Luijster, Frank? Een vrij jonge man, zwart haar, tamelijk energiek?’ Hij knikte. ‘Meneer Frank van de Luijster.’ |
|