De bloedkoralen van de bastaard
(1972)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Ideeën vooraf
Lange pycken,
Slykeghe dycken,
Ende den tarwen cant:
Dat zijn die bottaerts van Zeelant
(Onbekende dichter)
Geleerden kunnen alles verklaren, maar de Zeeuwen weten beter. Niet dat ze nog aan zwarte katten geloven en zoo, maar ze kennen hun land. Zij weten dat er geheimen zijn, die met geen geleerd vertoog over marine holoceen en diluviale aanwassen weg te praten zijn. Wie dat denkt heeft nooit gepeinsd aan den oever van een weel over de grondelooze diepte onder het spiegelend oppervlak; die heeft nooit geluisterd naar het ruischen van de Schelde op een maanlichten nacht; die stond nooit gebogen tegen den wind te huiveren bij het neerdonderend geweld van de golven op de granieten dijktaluds. Als ge iets verstaan wilt van dit land en zijn menschen lees dan de oude verhalen, die angstig vol zijn van dat geheim dat het evenwicht tusschen land en water bestendigt. The Protestant women of the island wear necklaces of five rows of coral beads; while the Catholic have lace caps like those worn by the nuns of Bruges and ‘chokers’ of six rows of corals. Not so long ago the costumes were more glorious still, for it is of Zuid Beveland that Maaskamp remarks, writing in 1798: ‘Crossing over from the islands Walcheren and Schouwen, to that of Zuid Beveland, we meet here with peasants and country women, of whom it may properly be said: These people are entirely of gold and silver.’ Een man is een man is een schiereiland. | |
[pagina 7]
| |
1.Nergens is de horizon gesloten en het gewest vormt een geweldige ruimte met de hemelkoepel daarboven. En: Alles vloeit ineen, lucht en land en water, alles loopt dooreen, het spel van licht en lucht en de reflexen van het water zijn overal. Zo'n Van Egeraat denkt natuurlijk dat het anders niet opvalt. Al die zinnen die ik zo ijverig bestudeerd had kwamen terug, op die vroege zaterdagochtend toen ik Zeeland binnenreed. Het was er allemaal: een onvoorstelbare hoeveelheid blauwe lucht met waaierige witte wolken, reigers langs de slootkanten, wapperende zwaluwen, en, omdat het nog mei was, bloeiende boomgaarden. ‘Ik lig te rusten in 't bruidsbed van uw welig kruid.’ Goed hoor, van de natuur, dat er op zulke momenten dichtregels naar boven komen.Ga naar voetnoot1. Het was de eerste zomerse dag van het jaar. Ik had over binnenwegen gereden, over dijken, en ik had al mensen in zonnebadhouding zien liggen. Een klein bootje voer uit met een meisje in een wit badpak, tegen de mast geleund, en met een houding alsof nu alle bruggen vanzelf zouden opengaan. In geen van de boeken en stukken die ik gelezen had was ik gewaarschuwd dat een stille, zomerse ochtend in Zeeland zo'n erotiserend effect kon hebben. Vrouwenpolder. Het stond gewoon op een bord, maar het zette een stroom van gedachten in werking. Brede vrouwen die langzaam door oneindige polders gaan. Onzin natuurlijk: ‘Bijna allen zijn mager: een dik mens is een zeldzaamheid. Bij de mannen overheersen bruine ogen, bij de vrouwen grijze of blauwe. De vrouwen zien er charmant uit en hebben soms zulk een blanke of rose kleur dat ze van porcelein lijken. Tot de kinderen toe is iedereen kordaat en van niemand bang.’ Dat schreef Charles de Coster al in 1873 over de Zeeuwen. Maar die vage erotiek bleef. En ik herkende die pas als voorgevoel toen ik die dijen zag. Dat was in Middelburg, op het terras van café De Vriendschap. Een ober liep met een blad met veel glazen bier. De mannen die er zaten hadden hun jasje uitgedaan en de mouwen van hun witte overhemden opgerold. Maar de vrouwen wisten dat het de eerste dag van de zomer was | |
[pagina 8]
| |
en droegen ineens kleren die dat aangeven. En tussen die bonte groep zag ik ze. Smakelijk, fors, dijen die het best zonder bijvoeglijke naamwoorden konden stellen. Het is veel moeilijker te beschrijven wat ik op dat moment voelde. ‘Ik wil zonder doel en zonder wegen lopen.’ Dat is van Lennaert Nijgh, en die dijen waren zoveel natuur dat er alweer poëzie naar boven kwam. Ik zag ze van een afstand, zeker vijftig meter. Ik stond op dat moment achter een groepje wat zwaardere vrouwen van binnenen buitenlandse kunne. Ze hadden het permanent in de nek en keken omhoog. De gids sprak ze in twee talen toe. Ze droegen fikse bloemetjesjurken, kraakten met een karrebies of knisperden met een korset. ‘Dit is het pronkjuweel van de zo geheten Zuidnederlandse late gotiek. This is the pearl of the so called late Gothic style of the Souzz-Nezzerlands.’ Middelburg hééft een mooi raadhuis. Ik keek ook omhoog en luisterde of het klopte met wat ik erover gelezen had. Een man, het witte boord van zijn hemd over zijn jaskraag heen, maakte aanstalten om een foto te maken, maar zijn vrouw snauwde dat ze er al een dia van hadden. ‘In de spitsboogvensters ziet u 25 beelden, dat zijn beelden van de graven en gravinnen van Holland en Zeeland. The 25 statues in the windows are statues of the dukes en dukejezes of Holland and Sealand.’ Ik was gauw met tellen klaar, ik keek rond en toen zag ik haar zitten op het terras. De dijen. Een paars rokje. Een bloesje, wit, geloof ik. Een man zat een wijduitgevouwen krant te lezen en daarom zag ik van haar gezicht alleen haar mond. Volle lippen met een klein, en naar ik hoopte spottend, glimlachje. Ik betreurde het dat ik niet op dat terras was blijven zitten. Toen ik om halftien in Middelburg was beland, had ik daar ontbeten en ochtendbladen gelezen. Ik was weggegaan toen twee mannen achter me begonnen waren over de zielzorg in het technische tijdperk. Ze moesten naar een vergadering en hadden er zin in: ‘Aan de andere kant kun je ook zeggen dat de techniek een uitdaging is aan de mens.’ Daarom was ik Middelburg maar ingeslenterd, over de Lange Delft, en daarna rond de Abdij, die in 1120 gesticht is door de premonstratenzer monniken. Sinds die monniken droegen de Zeeuwse vrouwen ook gelijke kappen. | |
[pagina 9]
| |
‘Ga nu maar mee om de Burgerzaal te bekijken,’ zei de gids. ‘Die is bijzonder mooi. Very beautiful. Hij is 40 meter lang en 9 meter breed.’ De groep zette zich in beweging, maar ik bleef staan. Het was al bijna elf uur, ik moest me haasten. Ik keek nog eenmaal naar de dijen, maar besloot geen omweg te maken om ze van dichtbij te bekijken. Weinig vermoedde ik dat ik ze zo spoedig zou weerzien. |
|