De patriotten
(1785)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Eerste tooneel.(Een vertrek in het huis van Mevrouw
Grootman.)
Mevrouw Grootman, Eloiza.
Mevrouw Grootman.
Eindelijk, mijn Dochter! wordt het, dunkt mij, tijd u te bepaalen. Valerius en Leander zijn beide geschikte partijen voor u - Sederd een jaar bezoeken ze ijverig mijn huis, en de geheele stad weet met welk een oogmerk. - In 't kort, gij zijt aan u zelve verpligt een keus te doen.
Eloiza.
Dit is mij tot nog toe onmooglijk; en mijn lieve Moeder zal mij, in een zaak van | |
[pagina 4]
| |
zo veel aanbelang, toch niet dwingen willen? Mevrouw Grootman.
Neen, mijn lieve Kind! aan wie is uw geluk dierbaarer, dan aan uwe tedere Moeder? - Gij weet hoe ik uwe keus altijd vrij gelaaten heb, en dit wil ik tot aan mijnen dood toe doen. - Alleen wenschte ik dat gij u bepaalde! - Wilt gij beide uwe Minnaaren bedanken, ik ben te vreden. - Kunt gij er een uit tot Echtgenoot neemen - ik zal in uwe keus berusten; maar die bedwelmende beweeging, die hier daaglijks thans aan mijn huis is, begint mij te verveelen - ik bemin de rust meer dan ooit - behalven dat elk zich bemoeit met over uw lang beraad zijne gevoelens te zeggen.
Eloiza.
Gij hebt mij geleerd de stem van het Publiek te versmaaden, als ik die van mijn hart voor mij heb - Aan mijne keus hangt het geluk en ongeluk van mijn volgend leven; en zou mijne waarde Moeder ei- | |
[pagina 5]
| |
schen, dat ik, om de dwaaze praatjes der menschen voortekoomen, mij aan eene overhaasting schuldig maakte, die mij, mijn leven lang, berouwen kon? Mevrouw Grootman.
Denk, mijn Kind, dat er een jaar verloopen is, sederd ze u beide als Minnaaren bezoeken. - Binnen zulk een' tijd kan men de menschen toch eenigzins leeren kennen, mijn Dochter!
Eloiza.
In deeze dagen van verwarring minder dan ooit, lieve Moeder! - Beide hebben ze, zo 't mij toeschijnt, uitsteekende hoedanigheden - mijn hart helt inmiddels meer tot den eenen dan tot den anderen - maar ik wil verzekerd zijn, dat de man van mijn hart een volmaakt eerlijk man zij, eer ik mij verklaar - zo ik het tegendeel bevond, zou ik mijn hart weeten te overwinnen. Mevrouw Grootman.
Uwe gevoelens zijn zo prijzenswaardig, Eloïza, dat ik alles met vermaak aan u | |
[pagina 6]
| |
overlaat. Overhaast u niet, mijn Kind! - maar denk teffens, dat gij uwe Moeder de aangenaamste tijding zult brengen, wanneer gij haar uwe keus meldt. | |
Tweede tooneel.Eloiza, Lisette.
Lisette.
Hoe zo stemmig, Juffrouw! - Ik wed dat Mevrouw weer op een keus aangedrongen heeft. -
Eloiza.
Mijn Moeder heeft in de daad gelijk, Lisette - ze is voor mij de toegeeflijkste Moeder, die er zijn kan. - Hoe graag wilde ik haar zin doen, dan ach!.....
Lisette.
Hoe vreemd zou dat ach in de ooren van veele Meisjes klinken! - ach men wil dat ik met een lief, aartig, verstandig Jongman trouwe! ach mij ongelukkige! - | |
[pagina 7]
| |
Eloiza.
Maar zeg mij, Lisette, wie van beiden is de lieve, aartige, verstandige Jongman? Mijne klagte zag op de keus - niet op het huuwlijk zelf - gij weet, dat ik zeer hoog van die verbindtenisse denk, mits dat het hart de keus doe, en de reden het zegel er aan hange.
Lisette.
Zonder bedenking - Leander.
Eloiza, (met
drift.)
Ik denk juist het tegendeel.
Lisette.
Vivat - de keuze is gedaan! veel geluk, Juffrouw. - Welk een vermaak voor Mevrouw, uw Moeder!
Eloiza.
Zottin als gij zijt! - gij zoudt waarlijk een mensch van zijn stuk brengen. - Ik wilde u alleen maar toonen, dat elk eenige stemmen voor zich kan hebben.
Lisette.
Dan heeft zeker Valerius die van 't hart | |
[pagina 8]
| |
voor zich, en dat is al een zeer concludeerende stem. - Nog gloeien uwe wangen, Juffrouw!
Eloiza.
Gij weet niet wat gij zegt, Lisette - maar verlaaten wij die grillen. - Gij weet zeer wel, dat ik mij aan geen eersten indruk overgeeve. - Ik zoek een waardig Lotgenoot door de reis van dit leven - wien ik achten en beminnen kan. - En, God dank! dat mij het laatste zonder het eerste onmooglijk is. - Wie denkt gij dat van hun beiden waardiger mensch zij?
Lisette.
Leander is rijker. -
Eloiza.
Maar ik spreek van inwendiger waarde.
Lisette.
Leander is van adel.
Eloiza.
Lisette - ik spreek van de waarde van hun hart. | |
[pagina 9]
| |
Lisette.
Wel nu, Leander is ook een schooner Man.
Eloiza.
Ik geloof waarlijk dat gij mij voorgenomen hebt te plaagen van daag. - Wat doen al die uitwendigheden tot de inwendige waarde van 't hart. Zo ik eenmaal een keus doe, doe ik het voor de eeuwigheid - en daar is deugd toe van nooden, Lisette. -
Lisette.
Dat is altemaal wel, Juffrouw; maar voor eene geheele zak vol deugd kunt gij geen half broodje bij den Bakker koopen; en men moet toch eerst deeze waereld door, eer men aan de volgende koomen kan.
Eloiza.
Zo ik arm was, Lisette, God weet dat ik nooit om het geld trouwen zou, en meent gij dat dit verachtlijk metaal nu eenigzins op mijne keus in zal vloeien, nu ik rijk genoeg ben, om een waardig man, schoon hij niets bezat, van dien kant gelukkig te kunnen maaken? - En wat den | |
[pagina 10]
| |
adel betreft, indien dezelve het kenmerk van deugd is, acht ik hem hoog - doch als het wezen van de waare edelheid daar is, geeve ik om het uitwendige niet zeer veel. - Valerius is even welgemaakt als Leander - en heeft de laatste een regelmaatiger besneden aangezicht, het eerlijk gevoelig oog van Valerius heeft ook zijne waarde.
Lisette.
Hoe welspreekend is Leander niet - en Valerius.... hij spreekt bijna nooit.
Eloiza.
Nederiger mensch dan Valerius leeft er niet - hij meent dat het wormptje hem overtreft. Ondertusschen vinde ik zijne oogen zeer welspreekend. -
Lisette.
Hij denkt toch zo edelmoedig niet omtrent zijn Vaderland, als Leander. -
Eloiza.
Dit alleen houdt mij nog in twijffel, Lisette. - Een Regent, die iets boven zijn Vaderland verkiezen kan, is het verachte- | |
[pagina 11]
| |
lijkste wezen in mijne oogen. Ondertusschen is dit stuk zeer moeilijk te beoordeelen. - Zo dra wij eenig eigenbelang beoogen, in de goede zaak van 't Vaderland voortestaan, zijn wij geen Patriotten. - Maar het eigenbelang kan dikwerf zo fijn gesponnen zijn, dat elk, buiten den grooten Hartenkenner, er door bedrogen wordt. - Als ik dit wel overweeg, koome ik hoe langer hoe meer in het denkbeeld, dat het met de waare Vaderlandsliefde even als met het waare Christendom gelegen zij. - Wij kortziende menschen besluiten uit de uitwendige woorden en daaden. God alleen kent het hart, en daar koomt het alleen op aan. -
Lisette.
Maar is dit niet partijdig omtrent Leander geoordeeld? - Gij erkent, dat wij alleen uit uitwendige daaden besluiten kunnen - Leander is, door zijne Vaderlandsliefde, in de regeering gekoomen.....
Eloiza.
Om ongeveinsd te spreeken, Lisette, daar slaat gij juist den spijker op 't hoofd. - Door uwe verkleefdheid aan mij, verdient gij | |
[pagina 12]
| |
mijn volle vertrouwen - ik zal u zeggen wat mij van Leanders Patriottisme zeer suspect voorkoomt. - Alles wat hij, tot hier toe, voor zijn Vaderland gedaan heeft, is op zijne eigen grootheid uitgeloopen. - Hij is nooit zo sterk Patriots geweest, dan sederd dat men de recommandatien van 't Hof verworpen heeft - en hij wilde Burgemeester zijn. - En al die fraaie stukken, daar hij sederd zo sterk voor geijverd heeft, dienen ter vergrooting van zijn magt als Regent. - Valerius stemt voor de herstelling van alle onze verlooren voorrechten even sterk als Leander - maar hij doet het alleen daar ter plaatse, waar zijne stem van uitwerking is!
Lisette.
En als men eens een vrij woordje over den Prins spreekt, hangt hij de Zedemeester uit - daar Leander enkel vuur en welspreekendheid is.
Eloiza.
Hoe respectabel is die trek in het karakter van Valerius! - Hij durft den Stadhouder opentlijk tegenspreeken, waar hij denkt | |
[pagina 13]
| |
dat hij ongelijk heeft; maar zijn hart is zo vreemd van eenige vijandschap tegen zijn Persoon, dat hij dat eeuwige schimpen en lasteren afkeurt, en menigwerf zijn lot beklaagt van door zulke verraaderlijke schijnvrienden bedrogen te worden.
Lisette.
Maar was Valerius niet tegen het wapenen ten platten lande, daar Leander zo sterk voor ijverde?
Eloiza.
Ik wil u wel bekennen, Lisette, dat ik toen eenstemmig met Leander dacht - mijn medelijden met de arme Boeren, en mijn doodelijke schrik voor de Croaaten, maakten mij onvatbaar voor de redenen van Valerius - de uitkomst heeft ondertusschen zijne voorzeggingen al te wel waar gemaakt. - ‘Indien de Boeren alle wel en standvastig dachten, en er geen Jonkers op het land woonden - zou ik de eerste wezen die er voor stemde - maar nu voorzie ik dat het misbruik het gebruik zal overtreffen - dat, zo er ooit oproer koomt, het uit deezen hoek voor den dag zal koomen - | |
[pagina 14]
| |
en men eerlang alle middelen uit zal denken om met fatsoen de wapenen weêr uit hunne handen te krijgen.’ - Is zijne prophetie zo geheel mis geweest, Lisette?
Lisette.
Dat is waar, Juffrouw! - maar Leander heeft toch niet veel met het Patriottismus van Valerius op.
Eloiza.
Ik geloof dat Valerius even weinig op dat van Leander bouwt. - Het eenige onderscheid tusschen hen beiden is alleen dit, dat Leander opentlijk laag valt op zijnen Medeminnaar, daar Valerius de gebreken van Leander verzwijgt, en altijd bij mij zijne goede hoedanigheden verheft.
Lisette.
Waarlijk, Juffrouw! uw hart heeft volkomen gekozen. Gij bemint Valerius, en de Liefde is partijdig.
Eloiza.
Ik wil niet ontveinzen, dat mijn hart naar Valerius helt - maar 't is alleen | |
[pagina 15]
| |
om dat ik hem voor den waardigsten van de beiden houde. - Zo dra ik hier niet meer aan twijffelen kan, is mijne keus gedaan - maar ik zie den Knecht van Valerius naderen, die waarschijnlijk een boodschap van zijn' Meester heeft - zo hij deezen middag hier wilde koomen, kunt gij zijn bezoek uit mijn' naam aanneemen.
Lisette.
't Is zeer wel, Juffrouw! | |
Derde tooneel.
Pieter, Lisette.
Lisette.
De gewoone boodschap, mijn Heer Pieter - niet waar?
Pieter.
Ja, zo omtrent - tegen half vier, als de Juffrouw geen belet heeft. - | |
[pagina 16]
| |
Lisette, (zij
nijgt.)
't Zal de Juffrouw veel eer zijn. -
Pieter.
Maar, Lisetje - ik heb een eitje met u te schillen - men zegt, dat gij de zaak van Leander zodanig toegedaan zijt, dat gij alle uwe welspreekendheid in 't werk stelt om uwe Juffrouw naar zijn' kant te doen hellen.
Lisette.
En posito, dit was eens zoo?
Pieter.
Bemint gij mij waarlijk, Lisette?
Lisette, (zij geeft hem een
zoen.)
Twijffelt gij er aan, gekje? -
Pieter.
Zie daar, Meidlief! - ik hou van u als van mij zelven; maar zo gij mijn Heer tegenwerkt, zijn wij gescheiden luiden. Gij weet niet welk een waardig man mijn Meester is - hoe oneindig veel verpligting ik aan hem heb - hoe teder hij Eloïza be- | |
[pagina 17]
| |
mint - ach! zo dit huuwlijk hem mist, sterft hij van rouwe
Lisette.
Dat is altemaal heel wel, mijn Vriend! maar Leander geeft Ducaaten, en als wij eens trouwen, zullen ons die zo geheel te onpas niet komen. - Gij behoeft zo zuur niet te kijken. (zij laat ze hem zien.)
Pieter.
Lieve Lisette, zo gij een half jaar bij Valerius woonde, zoudt gij voor altijd van alle eigenbelang geneezen zijn. - Zie daar, ik wil het u wel bekennen - toen ik bij hem kwam, was ik een ellendig zelfzoekend wezen - maar zijn liefderijk onderricht - zijn nooit bezweken voorbeeld - zijne getrouwheid in 't volbrengen van zijn plicht ten koste van zijne rust - zijne nederigheid - zijne ongekunstelde Godvrucht - o! zo gij alles wist, Lisette! - Hij is een Engel en geen mensch - Leander moge dan hard voor zijn Vaderland roepen - maar Valerius is Patriot, zo er ooit een was. | |
[pagina 18]
| |
Lisette.
Ik geloof waarlijk dat gij 'er om schreit, Pieter! - maar wil ik u eens wat zeggen - een groot, zeer groot geheim, doch beloof mij dat gij 't zwijgen zult.
Pieter.
Wel nu? -
Lisette.
Met al mijn ijveren voor Leander, heeft Valerius een voorspraak bij Eloïza, die mij mijn proces met de kosten zal doen verliezen.
Pieter.
En dat is?
Lisette.
Eloïza's eigen hart!
Pieter, (met de grootste
blijdschap.)
Lisetje, Lisetje! bedriegt gij mij niet - och dat moet ik mijn Heer vertellen -
Lisette.
O de geheimhoudende Man!
Pieter.
Lieve Meid, dat ik u hier den lekkersten | |
[pagina 19]
| |
zoen voor geeve, dien gij ooit van mij ontvangen hebt...
Lisette.
St.. daar komt Joost aan - ô kruip hier zo lang in de kast; wij willen hem een poets bakken. | |
Vierde tooneel.
Lisette, Joost.
(Zo dra Joost Lisette gewaar wordt, houdt hij zich als
zeer diep in gedachten verzonken en haar niet ziende.)
Lisette.
Wel, Joost! tegen wanneer komt uw heer?
Joost.
O Vaderland!
Lisette.
Zijt gij dol geworden, Joost! | |
[pagina 20]
| |
Joost, (met een diepen
zucht.)
Rampzalig Vaderland!
Lisette, (hem
nabootsende.)
Groote Gek!
Joost, (driftig.)
Geworgd, gerabraakt, ge-empaleerd Vaderland!
Lisette.
Dolle, raazende, schelmsche Quibus!
Joost, (met het hoofd op den
schouder.)
Wie zal aan mijn overstelpt hart de rust weder geeven!
Lisette, (hem een oorvijg
geevende.)
Deeze oorvijg heeft de eer zich daar toe aantebieden.
Joost.
Wie duivel durft ..... he! Lisetje zijt gij het? - Nu een vrouwenhand beschadigt niet! | |
[pagina 21]
| |
Lisette.
Als of gij mij niet gezien hadt - he?
Joost.
O als ons de zaak van het Vaderland zo zwaar op het hart weegt, ziet men buiten het belang niet veel.
Lisette.
Zo, ik meende dat men het belang dan verzaakte! - maar wat was eigentlijk de boodschap, Joost?
Joost.
Dat 's waar - Het compliment van mijn Heer aan ...
Lisette.
Nu dat verstaat zich - tegen welk uur zal men mijn Heer zien?
Joost.
Gij zijt van daag kort van stijl Lisetje - tegen vier uuren. | |
[pagina 22]
| |
Lisette.
Toef hier een oogenblik, ik zal u terstond bescheid brengen.
Joost, (haar
tegenhoudende.)
Nu - eerst een zoentje, Lisetje!
Lisette, (hem terugstotende,
en weglopende.)
Gij denkt 'er niet op, Joost! - In den tijd dat gij mij zoendet, zoudt gij voor uw Vaderland kunnen bidden. | |
Vyfde tooneel.
Joost, (Pieter in de
kast.)
Joost.
Dat duivelsche Meisje is zo slim als roed - ik geloof dat ze de Ducaaten meer dan mij en mijn Heer bemint! - Dien slungel van een Pieter zou ze geen zoen geweigerd hebben! - Maar dat 's niets - onze zaaken zullen wel veranderen, lukt het plan van mijn Heer. - Gij zult buitelen, Va- | |
[pagina 23]
| |
lerius! - en dan wint mijn Heer limpido tweemaal honderd duizend guldens - en als hij de Juffrouw neemt, zal Lisette wel volgen. - De drommel daar had ik de brieven haast vergeeten! - Wacht eens (hij tast in de zak en haalt er twee brieven
uit)
Neen ze zijn er nog - foei, daar beefde ik van! Hier in, Heer Valerius! is uw vonnis begrepen - en het zal zeker lukken .....
Pieter, (Met een holle stem
uit de kast.)
De listen en laagen der boosheid zullen vergaan als sneeuw voor de zon - Harifaribondondera!
Joost, (de brieven van schrik
laatende vallen en wegloopende.)
Oef! de duivel woont op deeze kamer - ik bedank om hier weêr boodschappen te doen! | |
Zesde tooneel.
Pieter, (uit de kast
kruipende.)
Welk een verachtelijke karel is die Joost - | |
[pagina 24]
| |
of liever, welk een snood mensch is zijn Heer! - God, hoope ik, zal de poogingen dier booswichten verijdelen ... (hij ontdekt de brieven op den grond)
maar wat zie ik daar? (hij raapt ze op en leest ze)
zo, God dank, dat ik dit ontdekt hebbe! - maar wat hier mede te doen? Geeve ik ze aan mijn Heer, dan is hij bekwaam om ze aan Leander weer om te geeven, of ten minsten doet hij er voor zich zelven geen voordeel mede - ik ken zijne al te groote eerlijkheid. Wacht! ... daar valt mij wat in - ik zal ze terstond aan den Heer Eduard brengen ... Hij is een eerlijk man en de vriend van Valerius en Mevrouw Grootman, en zal deeze fraaie documenten zeer wel weten te gebruiken ... maar st! Lisette keert te rug ... (hij steekt de papieren spoedig in de
zak.)
| |
Zevende tooneel.
Pieter, Lisette.
Lisette.
Wat prevelt gij daar toch ... en waar is Joost gebleven? - | |
[pagina 25]
| |
Pieter.
(Ter zyde)
Neen, Lisetje! dit durf ik u niet vertrouwen. (Overluid.)
Die is van schrik weggeloopen - mooglijk had hij geen goede conscientie.
Lisette.
O die laffe bloed! maar hoe krijgt Leander nu bescheid op zijne beletvraaging, die aangenomen is?
Pieter.
Ik zal er in 't voorbijgaan de boodschap wel doen -
Lisette.
Nu doet dat - ik moet terstond weêr bij mijne Juffrouw wezen. Adieu, Pieter!
Pieter.
Tot wederziens, Lisetje. Einde van het eerste Bedrijf. |
|