De ouderdom
(1802)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
[pagina IV]
| |
Zo houd' dit kleen geschenk 't herdenken nog in waarde
Hoe gij mijn troost hier waart bij de ondermaansche smart,
Hoe ge altijd mijn genot verdubbeld hebt op aarde,
En nooit een' enklen traan gekost hebt aan mijn hart.
Ja, menig rein genot is mij in u bejegend,
Ja, 's Hemels rijkste gunst in u mij toegedeeld!
Hoe dikwerf heeft dit hart u voor zijn' God gezegend,
Door al de zaligheid der oudervreugd gestreeld.
Toch boorde zich mijn pad niet steeds door malsche roozen,
Toch boog niet steeds de struik voor mijn' vermoeiden voet.
Geliefden! zou mijn hart hier op de erkentnis bloozen,
Die u den prijs der deugd op nieuw gevoelen doet?
Niet altijd bleef mijn jeugd de stem des pligts hier eeren;
Door schijngenot verblind, heeft soms mijn voet gefaald.
Ach! meest door struiklen moest uw Vader wijsheid leeren,
En duur heeft vaak zijn hart hier elke les betaald.
Maar vrolijk zal mijn mond het noodlot dank bewijzen,
Als mijne ervaaring u een droeve ervaaring spaart,
| |
[pagina V]
| |
En gij op d'eigen grond, waar ik een' berg zag rijzen,
Slechts veldviooltjes in het effen dal vergaêrt.
Zo mooge u op uw' tocht dezelfde weg verrukken,
Waarop mij menig traan in vroeger tijd ontgleed;
Zo moogt gij ongekwetst de roos des levens plukken,
Die hier meêdogenloos mijn hand aan stukken reet.
Och! dat, als lang het mos mijn' grijzen zerk zal dekken,
De zaligste Ouderdom u nog zijn vruchten bied',
En ge u door elken blik tot nieuwe vreugd voelt wekken,
Die tot u wederkeert uit voortijd of verschiet.
Zo daauw' de zoetste vreê om d'avond van uw leven,
Tot dat in 't einde uw stof zich met mijn stof verëent;
Dan zie door 't waardigst Kroost u op uw beurt omgeven,
Dat weêr uw plaats vervangt en om uw doodbed weent.
Dan zweeve, als adem Gods, u 't zoet herdenken tegen
Van elke reine vreugd, die mij uw liefde gaf;
Dan veeg' de zielrust, rijk van mijnen jongsten zegen,
Het klamme doodzweet zacht van uwe wangen af.
| |
[pagina VI]
| |
Dan zij uit elken traan, hier ooit voor u vergooten,
Toen eens mijn vaderhart uw deugd aan God beval,
Een rijke parel aan de zege-kroon ontsprooten,
Daar u, in mijnen arm, zijn hand meê sieren zal.
|
|