Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Werther aan Ismeene.Ga naar voetnoottOntvang de jongste groet, beminlijkste aller Vrouwen!Ga naar voetnoot1
Van hem, wien 't eerst uw oog de Liefde kennen deed. -
Ach, kan een sterveling op aardsch geluk vertrouwen?
Mijn heil hing aan de Min: de Min schiep al mijn leed.
5[regelnummer]
Mijn leed ... Ismeene, één traan! - zo nog uw oog kan wenen. -
Helaas, ik jammer niet om meer gedragen smart:Ga naar voetnoot6
Zij was toch hier beneên, door alle tijden heenen,
De trouwe gezellin van een gevoelig hart.
Maar zo rampzalig in den eêlsten vaag mijns levens,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Zo diep ellendig met het teêrst gevoel te zijn -
Voor de eeuwigheid verliefd, en eeuwig hooploos tevens!Ga naar voetnoot11
Ismeene! kent uw hart een duldeloozer pijn? -
De zwarte droefheid heerscht, waar ik mijn' adem hale;
Gebloemte en loof verdort, waar mij mijne angst ook leidt:
15[regelnummer]
De Zon trekt nevels saam, als ik van 't leger dale,
En zelfs de Nacht vertoont een naarer aakligheid.Ga naar voetnoot16
Nu op een' dorren tronk in 't somberst woud gekluisterd,
Vertoont Natuur zich doodsch, waar ik mijne oogen sla:
De Tortel kirt in 't loof - ik zucht - het windje fluistert -
20[regelnummer]
En de Echo baauwt mijn zucht met dubblen weêrgalm na.
Dan kwijne ik op het strand, of tel de ontelbre baaren,
En denk gestaêg: mijn leed is eindloos als de Zee.
Ik staar de Golven na - en bij 't gedachtloos staren
Voert ieder golfje een' traan uit Werthers oogen meê.
| |
[pagina 222]
| |
25[regelnummer]
Ismeene! dacht mijn hart, toen 't van genoegen trilde,
Daar ik aan uwe zijde in 't zaligst Boschje trad,
Dat reeds de Zon mijns heils laatste straalen spilde,
En ik mijn jongst geluk op aard' genoten had? -Ga naar voetnoot28
Helaas, ik zag 't gevoel op uwe lippen leven,
30[regelnummer]
De teêrste eenstemmigheid zweefde op uw bleek gelaat;Ga naar voetnoot30
Uw hand had aan mijn hand dien zachten druk gegeven,
Die geen afkeerigheid in 't maagdlijk hart verraadt.
Uw mond had me op mijn bede een Vriendschap toegezworen,
Die 't aanzien van de Deugd noch 't oog der Godheid vreest -
35[regelnummer]
En ach, - ook dit geluk is voor mijn hart verloren.Ga naar voetnoot35
Uw deugd, Ismeene! is woest, is mooglijk wreed geweest.Ga naar voetnoot36
'k Beklaag mij echter niet - gij blijft u zelv' gelijken -
Het treft den Engel niet of hier het wormpje lijdt.
Moet hier de teêrste min voor 't woên des noodlots wijkenGa naar voetnoot39,
40[regelnummer]
Zij blijft in Werthers hart aan de Eeuwigheid gewijd.
'k Beken, 't was slechts een poos, dat u mijne oogen zagen;
En toch zweeft staêg uw Beeld voor mijn' ontroerden geest -
Ach, kon oprechte min de vlucht des tijds vertragen -
Zij was vertraagd - die tijd ware eeuwigheid geweest.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Gij dacht, een langer tijd, een stadiger verkerenGa naar voetnoot45-52
Deed ook een feiltje zien, en smoorde ligt dien gloed -Ga naar voetnoot45-46
Ach, kan de ervarenheid, Ismeene! ons beter leren,Ga naar voetnoot47
Dan de inspraak der Natuur, waar zij zich horen doet?
| |
[pagina 223]
| |
Geen tijd zal zuivre min,'k beken het, ooit verkoelen;Ga naar voetnoot49-50
50[regelnummer]
Maar wacht niet dat de tijd haar vaster steun bereidt.Ga naar voetnoot50
Breng harten bij elkaêr, die even fijn gevoelen,
En de eerstgeworpen blik beslist voor de Eeuwigheid.
Och, kendet gij de bron, waaruit mijn liefde vloeide;
De reinheid van die vlam ware u als mij bekend.
55[regelnummer]
Ach, 't was uw schoonheid niet, die mij voor altijd boeide.
Ismeene! ik spreek voor 't laatst ... hoor, ken die bron in 't end.
't Is waar, het zoetst venijn kwam in mijn' boezem dringen,Ga naar voetnoot57
Toen ik door 't minlijkst oog in 't hart uw oorsprong las;Ga naar voetnoot58
Uw stem, welluidend als 't accoord der Hemellingen,
60[regelnummer]
Klonk godlijk in mijn oor en smolt mijn ziel als wasch:
Die rijzige gestalte en al de aanminnigheden
Der liefelijkste jeugd, die niemand meer bezat,Ga naar voetnoot62
Ontstaken 't zuiverst vuur, Ismeene! in al mijn leden,
Maar dat misschien op aard' - hoe schaars! - een weêrga had.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Eén oogenblik deed meer dan al die gaven tevens. -Ga naar voetnoot65
Nog baart 't herdenken mij een teedre ontroerenis -
Het schonk aan de eêlste min de duurzaamheid mijns levens,
En schiep ze tot een vlam, die hier slechts eenig is.
Herinnert ge u dien dag, dien blijdsten aller dagen -
70[regelnummer]
Ach, gij herdenkt hem ligt - toen ik, bij 't morgenrood,
Na d'allerbangsten nacht, gevoelloos voor mijn klagen,
Met eene ontroerde hand uw rustvertrek ontsloot?
Ik wist de Dageraad zag u van 't dons verrijzen:Ga naar voetnoot73
De min - geen snood ontwerp ... Ismeene! ik gruuwde er van!Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Het laag, 't verachtlijk mensch deed staêg mijn' boezem ijzen,
| |
[pagina 224]
| |
Die 't voorwerp van zijn min, voor eens slechts, honen kan.Ga naar voetnoot76
Ik zocht een lieve Maagd en twee aanminnige oogen,
Nog ijvrig bezig in 't bewierookt kapvertrek -Ga naar voetnoot78
En 'k vond een' Engel, op de kniên neêrgebogen,
80[regelnummer]
En louter aandacht met de Godheid in gesprek. -Ga naar voetnoot80
Toen .. toen .. Neen! 't is vergeefsch, - Geen Seraf kan hier spreken.
Ik wendde wezenloos - Ja! 'k was op aard' niet meer!Ga naar voetnoot82
Door 't allerreinst gevoel een' langen tijd bezweken,Ga naar voetnoot82-84
Vond ik mij voor Gods troon op mijne kniên weêr.
85[regelnummer]
Sints minde ik - neen! 'k aanbad, 'k aanbad u! - daar 'k mij streelde,
Dat ons de Godheid schiep elkander ten geval -Ga naar voetnoot86
Ik leef - ik aêm voor u - en midden in die weelde -
Eischt Rede, eischt Godsdienst, dat ik u vergeten zal.
Ismeene! - ik kan niet meer. - Vaar eeuwig wel! - Die vreugde,
90[regelnummer]
Die kalmte van 't gevoel, die mij hier heeft gemist;Ga naar voetnoot90
Die wellust van ons zijn, die me in geen jaaren heugde,
Schoon mooglijk deeze ziel zijn heil te smaken wist. -Ga naar voetnoot92
Ja al 't geluk dat ik - voor mij steeds zag verdwijnen,
Daal, duizendmaal vermeêrd, op u, o Dierbre, neêr.
95[regelnummer]
Dan zou voor 't eerst mijn lot mij wenschlijk - zalig schijnen -
God! schenk Ismeene uw gunst - en 'k heb geen' onspoed meer.Ga naar voetnoot96
Hoe zinkt dit jongst vaarwel als lood mij op het harte!
Ach, welk een ledigheid! - smoor, Wanhoop, smoor dien kreet, -
Mijn God! Gij, Gij alleen, kent mijne ondraagbre smarte!
100[regelnummer]
Waar leeft de Sterveling, die meer dan Werther leed? -
o Leven! droef geschenk! mijn ziel ter straf gegeven!
Wanneer is hier mijn strijd, Alwetende! afgestreên? -
Mijn God! zie ik eerlang het eindperk van dat leven,Ga naar voetnoot103
Dat hier slechts vruchtbaar was in rampen en geween?
105[regelnummer]
Ja, dierbre Ismeene! ja, - zie daar mijn jongst verlangen;
De stille rust des grafs is alles wat ik wensch -
Of kent ge een vreugd, die hier mijn hart nog kan omvangen,
| |
[pagina 225]
| |
Die troost verschaffen kan aan 't ongelukkigst mensch? -
Zo 'k dan met mijnen aêm mijn duldloos leed voel wijken,
110[regelnummer]
Eer nog gevoelloosheid mijn tederheid verrass',
Neeme ik uw Beeldtenis, die op mijn hart mogt prijken,Ga naar voetnoot111
En hier mijn eenigst heil - misschien mijn Afgod was.
Een traan van 't fijnst gevoel zal op 't gezicht nog leken-Ga naar voetnoot113
En ligt schenkt deeze traan vermindring aan mijn pijn,
115[regelnummer]
Mijn oog zal, starende op die dierbre trekken, breken,
En mijne jongste zucht zal voor Ismeene zijn.
* * * |
|