Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 171]
| |
Themire.Ga naar voetnoott1Met een gevoelig hart en eenen gezelligen geest door de NatuurGa naar voetnoot1 2beschonken, beminde ik mijne medestervelingen als mij zelven. - 3Nooit zag ik een mensch of ik meende de zichtbaare beeldtenisse derGa naar voetnoot3 4Godheid te zien, en eene innige vreugd stroomde door alle mijne 5aderen. - Helaas! ik bedroog mij - mijn vooroordeel is verdwenenGa naar voetnoot5 6- na duizendmaalen de speelpop van het verachtelijkste zelfsbe-7lang, en van de hatelijkste boosheid geweest te zijn, woon ik thans 8eenzaam op het veld, en nooit zie ik een mensch of ik verbeelde mij 9een' wreeden Tijger te zien.
10De landhoeve, die ik voor mij verkoren heb, ligt geheel afgeschei-11den van alle woningen, digt aan den oever der zee. - Vaak zit ik aan | |
[pagina 172]
| |
12het strand en stare de golven na, die zich eindelijk voor mijn oog 13verliezen. - Verloren in mij zelven en in de oneindigheid, daar mij 14de onafzienbaare oceaan de beeldtenis van vertoont, vleie ik mij met 15het heil eener toekomstige waereld, waarin beter menschen wonen, 16en de oprechtheid en goede trouw geen bloote naamen zijn zullen.Ga naar voetnoot16
17Op eenen stillen zomerschen avondstond had ik mijne gewoone 18rustplaats bereikt. Na de verschillende rampen van mijn leven her-19dacht, en mijne treurige eenzaamheid beschreid te hebben, las ik de 20volgende gebeurtenis, die onlangs binnen den omtrek van eenige 21weinige uuren van mijne woning was voorgevallen.
22Themire had naauwlijks den geringen ouderdom van vier jaaren 23bereikt, toen zij haaren Vader verloor. Haare Moeder door deezen 24dood van een' beminlijken Echtgenoot en een ruim bestaan beroofd, 25onttrok zich aan 't gewoel eener waereld, die voor haar eene woes-26tenij was geworden. Een armoedig landgoed, zo kleen als haare 27wenschen, nam haar in zijnen stillen schoot. Hier, enkel bezig met 28het hart van de jonge Themire voor de deugd te vormen, vlogen 29haare gelijkvormige dagen in rust en kalmte heen. Themire be-30loonde de tederheid haarer edelaartige Moeder met de gelukkigsteGa naar voetnoot30 31vooruitzichten. Het roosje, dat op haare koontjes begon te ont-Ga naar voetnoot3132luiken, ademde onschuld en aanminnige schaamte. Op haare lippenGa naar voetnoot32 33bloosde het tederste gevoel en de aandrift der deugd loeg reeds uitGa naar voetnoot33Ga naar voetnoot33 34haare jeugdige oogen. Hoe gelukkig rekende zich Elvire, toen zij in 35haare Dochter, nu zeventien jaaren oud, de schoonste ziel met het 36bekoorlijkste ligchaam verëenigd zag! Welk een heil voorspelde zich 37haare liefde niet voor een troetelkind, dat het beste lot verdiende! | |
[pagina 173]
| |
38Niet ver van haare landhoeve woonde een vermogend Edelman, 39aan wien Elvire kennis kreeg, door een pleitgeding, waar ze beide inGa naar voetnoot39 40geraakt waren, tegen eenen nabuurigen gierigaart, die ter hunner 41merkelijke schade zijne goederen poogde te verbeteren. Deeze hadGa naar voetnoot41 42een' eenigen Zoon, wiens gelaat het voortreffelijkste hart scheen 43aanteduiden. Gewoonlijk kwam hij Elvire, uit naam van zijnenGa naar voetnoot42-43 44Vader, spreken. Door duizend kleene diensten en het geduurig kun-45steloos ten toon spreiden van de uitnemendste gevoelens, had hijGa naar voetnoot44-45 46zich de achting en het vertrouwen der Moeder en Dochter ten 47eenenmaal verworven. - Hij was, in den volsten zin, de eenige 48Vriend van het huisgezin. - Alcestes had hier door gelegenheid omGa naar voetnoot48 49de jonge Themire geduurig alleen te onderhouden, en zijn oog ver-Ga naar voetnoot4950zuimde niet haar de liefde te leren kenen. - Themire had eenGa naar voetnoot49-50 51gevoelig hart, en, zonder dat zij nog wist wat het was te beminnen, 52gevoelde zij reeds nooit meer tevredenheid dan in het bijzijn van 53Alcestes. Hij won haare geheele ziel door zijne deugd. Vaak plengde 54Themire een' godsdienstigen traan in het eenzaame - AlcestesGa naar voetnoot54 55vermengde er den zijnen mede en knielde aan haare zijde. Na zeker 56van den indruk te zijn, dien hij op haar hart gemaakt had, ontdekt hij 57haar eindelijk zijne liefde. - Kon Themire veinzen? - zij vertoont 58hem haare geheele wederliefde en die aantrekkelijke bedwelming, 59die een hart verraadt, dat voor 't eerst zuiver bemint. Altijd op het | |
[pagina 174]
| |
60geluk haarer Moeder bedacht, wil ze zich, in haare eerste vervoering, 61met haaren minnaar voor de voeten van Elvire werpen, en dezelve 62eenen dierbaaren Zoon aanbieden. Alcestes verhindert haar voorne-63men. - ‘Ach, mijne Themire! welk een onberaden stap zou dit zijn? 64- Gij kent mijnen Vader niet! - de verblinde! - het goud alleen, of 65eene rij van beroemde Voorouders, is het eenigste, dat bij hem 66achting verdient. Hij bemint mij echter - en ik ben zeker dat ik hem 67in eenen gunstigen luim tot mijn geluk bewegen zal. Hoe veel aange-Ga naar voetnoot6768naamer moet dan de ontdekking van onze liefde aan uwe Moeder 69zijn, als geen vrees haar eenige benaauwende vooruitzichten meer 70malen zal? - Verbeiden wij dat oogenblik, mijne Dierbaare! het zalGa naar voetnoot69-70Ga naar voetnoot70 71spoedig aanbreken’.
72Themire treedt in dit bestek, en verwacht reikhalzende den dagGa naar voetnoot72 73waarop zij door zulk een heuglijk nieuws het genoegen van haare 74Moeder zal kunnen vermeerderen. Alcestes bezoekt inmiddels da-75gelijks het huis van Elvire, en nooit verliet hij haar of zij overlaadde 76hem met zegeningen. Vaak had hij het vermaak van Themire in een 77nabijgelegen bosch alleen te ontmoeten, en ieder oogenblik ver-78meerderde haare liefde voor hem. - Een half jaar was in deeze 79omstandigheden verlopen toen Alcestes, na de afwezendheid van 80eene geheele week, aan Themire den volgende brief deed overhan-81digen: ‘o Mijne dierbaare Echtgenoote! .... Hoe klopt mijn hart, nu 82ik u voor 't eerst onverhinderd deezen tederen naam geven kan! - 83Ja, mijne Themire! mijn Vader stemt alles toe - morgen kome ik uit 84zijnen naam de toestemming uwer Moeder vragen - Verraad ons 85genoegen niet, mijne Beste! - dat ik met u in het vermaak der 86verrassing deele! - Voor het laatst verwachte ik mijne Themire 87deezen avond op de plaats onzer gewoone bijeenkomst - morgen - 88o morgen! kan ik haar voor het oog van de geheele waereld mijne 89Gade noemen’! -
90Themire was op het lezen deezer tijding enkel vreugd. Met moeite | |
[pagina 175]
| |
91verbergt ze haare blijdschap voor Elvire. Naauwlijks is de nacht 92daar of zij vliegt naar het bosch. In een nachtgewaad, dat haare ziel 93in zuiverheid evenaarde, treedt ze, met die geruste zekerheid, die de 94onschuld geeft, deszelfs schaduw in. De maan scheen aan eenen 95wolkenloozen hemel. Alcestes was haar reeds voorgekomen. HijGa naar voetnoot95 96leidt haar naar een kleen heuveltje, dat door het hooge geboomte 97donker was. Zij zetten zich naast elkanderen tegen den afhellenden 98grond. - Themire schudt haare geheele ziel in zijnen schoot uit - 99Zij vertoont hem haar gantsche hart, dat enkel tederheid was, en 100alleen voor hem sloeg. - Alcestes betuigt haar de zuiverheid en 101hevigheid zijner liefde - ‘Morgen, mijne Themire! morgen zal ik 102dan eindelijk het liefste, het beminlijkste Meisje, als mijne Gade 103aan dit hart mogen drukken! ... o mijne Dierbaare! hoe onuit-104spreeklijk gelukkig zult gij uwen minnaar maken! Hoe zal onze 105geheele levensloop over roozen gaan! Welke rampen zullen voor mij, 106in de armen mijner Themire, rampen blijven? Ach mijne Eenigste! 107hoe lang schijnt mij dat morgen nog’! - Hij zucht - Themire was 108geheel tederheid - haare hand beefde van genoegen in de bran-109dende hand van Alcestes - Een zucht was al haar antwoord. - 110Themire dacht geen kwaad - zou zij kwaad gevreesd hebben? - 111Alcestes vat haar in zijne armen - hunne lippen kluisteren zich aan 112elkanderen - aêmechtig van liefde en genoegen zijgen ze aan denGa naar voetnoot112 113voet des heuvels op het gras neder. ‘Mijne Echtgenoote! mijne 114Themire’! stamelt de gloeiende Jongeling! - Door het vooruitzicht 115van den volgenden dag gestreeld, verbeeldt Themire zich, reeds den 116besten, den tederhartigsten Echtgenoot aan haar hart te drukken - 117Voor een oogenblik vergeet ze haare deugd, haare moeder, haar 118zelve. - - De gelukkige Alcestes herkomt van zijne bedwelming en 119zegent zijnen dag. - Themire rijst ontroerd op en weent. - Thans 120stonden zij op eene plek, die door de maan verlicht was - Themire 121bloost en poogt haar hoofd in den boezem van haaren minnaar te 122verbergen. - Zij begeven zich uit het woud. - Alcestes drukt met 123eenen laatsten kusch het zegel zijner trouw op haare bestorven lippen,Ga naar voetnoot123 | |
[pagina 176]
| |
124en verlaat haar aan 't huis heurer moeder. - Voor 't eerst treedt 125Themire al bevende op den drempel van haare woning. - Alles was 126in diepe rust, behalven het hart van 't vernederd meisje - de wroe-127ging had doorens gezaaid, waar tot hier toe de onschuld slechts 128roozen schiep. - Vruchtloos poogt zij haare ontroering door de 129herinnering aan den volgenden dag te verdrijven. Het genoegen van 130een zagtademend geweten, dat dierbaarste genoegen op aarde, was 131haar voor altijd ontvlucht. Vergeefsch wacht ze van den slaap de 132vergetelheid haarer angsten - ook deeze weigert op haare betraan-133de oogleden nedertestrijken. - Zij verlaat haar leger, zonder door 134de kleenste sluimering verkwikt te zijn, zonder eene enkele onbelem-135merde ademhaling genoten te hebben. - Nu moest zij, naar ge-136woonte, haare moeder omhelzen - 't Geen tot hier toe haar wellust 137was, verstrekt haar nu tot eene pijniging - Elke liefdevonk, die de 138tedere Elvire uit de oogen straalde, werd een beul voor de gevoelige 139Themire. - Vruchtloos poogt zij haare folteringen voor de beste 140moeder te verbergen - dan, het voorwendzel van eenen slaaploozen 141nacht omkleedt de waare oorzaak haarer kwaal. - Nu telt ze de 142oogenblikken, die er verlopen moeten, eer het bepaalde en lang 143gewenschte uur waarin Alcestes, volgens afspraak, haare moeder 144zal komen spreken, daar is. - Dit traage uur verschijnt eindelijk. - 145Alcestes laat zich aanmelden, en dewijl een bezoek van hem niets 146ongewoons was, ontvangt hem Elvire in het vertrek daar zij zaten. 147Met moeite verbergt Themire haare verlegenheid - beurtelings blo-148zende en bleek weigert haar mond een enkel woord voorttebrengen. 149Na eenige algemeene gesprekken, verzoekt Alcestes Elvire over eene 150zaak van gewigt alleen te mogen onderhouden - Elvire rijst op en 151treedt het vertrek uit - Alcestes volgt haar, maar reikt in het 152voorbijgaan heimelijk een' brief aan Themire over. Naauwlijks ver-153trouwt ze op haare eenzaamheid, of ze ontzegelt met eene siddering 154door al haar leden het schrift van haaren minnaar. Een menschelijk 155hart had er den volgenden inhoud van kunnen ontwerpen - eene 156menschelijke hand had hem kunnen voortbrengen! - ‘Themire! ik 157misleidde u - uwe schoonheid heeft mij betoverd, en zie daar alles 158wat ik tot mijne verantwoording durf inbrengen. - Mijne omstan-159digheden beletten mij voor altijd uw Echtgenoot te worden - Mijn | |
[pagina 177]
| |
160Vader heeft reeds lang over mijne hand beslist, en gij weet, hij duldt 161geen tegenspreken - kon ik met mijn hart alleen raadplegen, het 162koos Themire boven alle vrouwen van den aardbodem! - Deeze 163inwendige genegenheid, die ik altijd voor u bewaren zal, zou eeneGa naar voetnoot163 164zwakheid van mij tot een misdrijf maken, zo ik u een oogenblikGa naar voetnoot164 165langer in eene bedriegelijke verwachting liet. - Word niet mistroos-166tig, Themire! Geloof mij, gij zijt het eenigste Meisje niet dat een zwak 167oogenblik gehad heeft - Verban uwe bijgelovigheid. De mijne heeftGa naar voetnoot167 168uitgediend - ik heb er mijn wit mede bereikt - Volg mijn voor-Ga naar voetnoot167-168Ga naar voetnoot168169beeld; - een vooroordeel te minder, Themire! en gij zult gelukkiger 170zijn. - Welke voor 't overige de gevolgen van onze jongste bijeen-171komst ook mogen zijn - gij kunt altijd over mijne beurs beslissen - 172Vaarwel, bekoorlijke Themire! draag uw lot met geduld, en vergeet 173Alcestes’.
174Het rampzalig Meisje heeft even zo veel kracht, dat zij den brief inGa naar voetnoot174 175haaren boezem verbergen kan. - Zij zijgt gevoelloos neder, en 176wenscht nooit weêr optestaan. Elvire vindt haar bleek als de dood, 177en ijskoud op de vloer uitgestrekt. - Zij twijffelt aan haar leven - 178Gillende van weedom vliegt ze op haar, en drukt, vervoerd door alleGa naar voetnoot178 179de tederheid eener moeder, haare gesloten lippen. - Na lange en 180herhaalde pogingen opent Themire haare oogen - zij ziet de vreugd 181op het angstig gelaat haarer moeder verrijzen - gevoelt haare liefde 182- en ijst! - Nu was het genoegen voor altijd uit de stille woning van 183Elvire geweken. Deeze zag haar eenigste kind, eene dochter daar 184heure liefde zich zo veel heils van voorspeld had, door eenen hei-185melijken kommer verteren. Vruchtloos poogt zij den oorsprong van 186haar verdriet natesporen. - Themire ontwijkt haar, en zoekt hard-187nekkig de treurigste eenzaamheid - Somtijds staart ze lang op | |
[pagina 178]
| |
188haare moeder met oogen in traanen verzonken - werpt zich driftig 189aan heure borst en weent eenen geheelen traanenvloed. - -
190In zulk een aanhoudend knagend verdriet waren er eenige traage 191maanden verlopen, toen Themire op eenen vroegen morgen, door 192nieuwe angsten voortgedreven, zich, zonder doelwit, zonder uit-193zicht, naar een kleen boschje begaf, dat tot haar landgoed be-Ga naar voetnoot192-193194hoorde, en menigwerf getuige van haare smart en traanen geweest 195was. Deszelfs treurige woestheid streelt voor een oogenblik haare 196ziel. - Zij herdenkt op nieuw haar lot. - Verwonnen door droef-197heid, zet ze zich zwaarmoedig op eenen dorren tronk neder - haare 198vermagerde hand ondersteunt heur vermoeid en op de borst neder-199hangend hoofd - na het lozen van tallooze zuchten vangt ze met de 200stem der treurigheid aan te spreken - en dit was de eerste maal dat 201ze met woorden had kunnen klagen. -
202‘Donker, ondoorgrondlijk noodlot! tot kwelling slechts te leven! 203.... Ach welk een leven! Hoe lang is het reeds dat de vreugd geen 204lagch meer over mijn gelaat dreef - dat de schepping mij eene 205wildernis, de dag middernacht, de sluimerlooze traanennacht tot een 206jaar werd! - Waar zijt gij heen geweken vergenoegde, dierbaare 207dagen der vrije kindsheid, die lieflijker voor mij bloeide, dan eene 208jeugdige lentemorgen. - Gij zoete blijdschap mijner stille jeugd! - 209Gij eenzaame verrukkingen! toen mij, door menschen niet gestoord, 210de Engelen slechts hem, die mij schiep, voor mijn aanwezen hoordenGa naar voetnoot210 211danken - waar zijt gij heenen? - Ach, ach! gij zijt verdwenen -Ga naar voetnoot209-211 212voor eeuwig heen! - Hoe vroeg verdweent gij voor Themire! - hoe 213schielijk, hoe schielijk! roofde traanenvolle kommer aan die kalme 214stonden hunnen jeugdigen glans? - o God! - hoe diep is Themire 215gevallen! - Een rampzalig oogenblik schiep een Heelal van ellende 216voor mij! - Ach ik draag mijn lot geduldig - Themire heeft mis-217dadig kunnen zijn - maar mijne moeder! .... mijne dierbaare, on-Ga naar voetnoot216-217 | |
[pagina 179]
| |
218schuldige moeder ... helaas! waarom deelt ze in mijne straf? - Ach! 219indien zij zo rampzalig moest worden - verwachtte zij haar onheil 220uit de handen van Themire? - Duldlooze, ondraaglijke gedachte! 221... o mijn God! troost, troost eene onschuldige, wier leven ik verpest 222hebbe. - Waarom bezwijke ik niet onder deeze foltering? - waar-223om verdelgt gij de gedachtenisse der ongelukkige Themire niet van 224den aardbodem? .... mijne moeder! - o kondet gij vergeten dat uweGa naar voetnoot224 225Themire ooit geleefd had’! ....
226Zij zwijgt, gevoelloos door overmaat van smart - Hevige en 227ongewoone pijnen trekken haar uit haare wezenloosheid. Zij vindt 228door dit nieuwe gevoel voor 't eerst verligting voor haare folterende 229wroeging, die ondraaglijker dan de hevigste ligchaamspijnen is - 230Hemel! hoe ontroerde de onnozele Themire, toen ze een schreiendGa naar voetnoot230 231wichtje aan haare voeten vond! - Welk een nieuw verschiet van 232rampen opende zich voor haar sidderend oog! - zie daar de laat-233ste moordpriem in het hart van haare moeder gedrukt, die nu naar 234niets meer behoeft te gissen! ... Beurtling bestreden door liefde en 235schaamte - wanhopende en ten prooi aan de verslindendste harts-236tochten, beurt ze haaren zoon op en drukt hem, geheel tederheid, 237aan haar bonzend hart - Haare krachten begeven haar - uitgeput 238van levensgeesten valt ze bewegingloos op den grond neder en ver-Ga naar voetnoot237-238239plet haar kind - - Hoe gelukkig waar Themire geweest zo zij haareGa naar voetnoot239 240oogen voor het licht niet weder ontsloten had! - dan, het scheen het 241lot van die rampzalige te zijn, om gedurig voor nieuwe onheilen te 242moeten ontwaken. - Na eene langdurige bezwijming ontsluit ze 243haare vermoeide oogleden, en het eerste, dat ze ziet, is eene geheele 244schaar van aanschouwers, die haar omringt - Reeds gevoelt ze niets 245meer. - Belangloos staart ze op de menigte. - Zonder wederstandGa naar voetnoot245 246te bieden neemt men haar op, en eene akelige gevangenis wordt 247ijlings het treurig verblijf van Themire. - Vruchtloos ondervragen | |
[pagina 180]
| |
248haar de Rechters. - Themire hoort niet meer, en de smart heeft 249reeds voor eeuwig haaren mond gesloten. - Op een verachtlijk 250schavot voleindigt de laage hand eens beuls een leven, dat eene feilGa naar voetnoot250 251zo vruchtbaar in ellende gemaakt had. - -Ga naar voetnoot251
252De natuur had zich over Elvire ontfermd - zij zag het ijsselijk 253einde haarer dochter niet - twee dagen voor de uitvoering van het 254onrechtvaardigste vonnis sloot deeze diepgewonde moeder haareGa naar voetnoot254 255oogen voor al het zienlijke, zonder dat zij voor haaren dood den 256troost genoten had van omtrent iets van haare dochter verlicht te 257worden.
258Zo stierven twee ellendelingen, waarvan de eerste door haaren 259geheelen levensloop een voorbeeld van deugd en zachtmoedigheid 260geweest was, en waarvan de laatste, met minder onschuld en een 261gevoelloozer hart voor haaren val bewaard ware gebleven - zoGa naar voetnoot260-261 262stierven ze - terwijl Alcestes aan eene rijke vrouw gehuuwd, zijne 263dagen in weelde en aanzien doorbragt - nooit ontrust door deGa naar voetnoot263 264herinnering aan het offer zijner snoodheid’.
265Hevig geroerd door het lezen deezer Geschiedenisse, beweende 266ik de boosheid mijner natuurgenooten - Eene akelige droefgees-267tigheid maakte zich meester van mijne geheele ziel, en eindelijk 268geraakte ik door vermoeidheid van geest, onder het gedachtloos 269naöogen der wentelende baaren, in slaap. - Nu verbeeldde ik mij 270een' troon van wolken in de ongemeeten ruimte te zien. - EenGa naar voetnoot270 271onuitspreeklijk Wezen, van wiens gelaat majesteit en GodheidGa naar voetnoot271 | |
[pagina 181]
| |
272stroomde, naderde denzelven - Tallooze Engelen verzelden hem, 273en de spheeren dreven als stof voor zijne voeten. - Hij zet zich opGa naar voetnoot273 274den zetel. - Onder onoverzienbaare schaaren, uit de vier windenGa naar voetnoot274 275voor hem verzameld, herkent mijn oog Themire. Nog zag ik de 276vorens op haar verbleekt gelaat staan, die er lange treurigheid eensGa naar voetnoot276 277in gedrukt had. - De Rechter spreekt tot haar: Themire! ik schonk 278u jeugd, schoonheid, en een hart vatbaar voor de deugd - welk 279gebruik hebt gij van mijne gaven gemaakt? - - Met eene stem, 280gelijk aan 't geluid der kermende tortel, antwoordde Themire: 281Rechter der waereld! uwe gaven zijn aan eene ondankbaare besteed 282- veroordeel mij ellendige! ik billijke uw vonnis. - - maar, o Gij! 283die barmhartiger zijt dan mijne natuurgenooten, Alwetende! gij kent 284de verzoeking daar ik in bezweek - Mijne eerste afwijking heeftGa naar voetnoot284 285wanhoop, moord, en afgrijzinge gebaard. Rechter der waereld! gij 286kent de oprechtheid mijner belijdenis - Themire is gevallen - maar 287Themire is door den schijn der deugd misleid - haar verleider .... 288ach! deeze verleider, voor wien mijn hart nog vergeving bidt - is 289Alcestes - is deeze jongeling, die thans naast mij voor uwen troon 290staat! - - Alcestes verbleekte en met een siddrend oog ziet hij op de 291door ellende uitgeteerde Themire - een onoverzienlijk verschietGa naar voetnoot291 292van gruwelen opent zich voor hem. - Wat hij hier spel achtte,Ga naar voetnoot292 293bemerkt hij dat nu geen eeuwigheid herstellen kan. - Themire weent - 294weent de eigen traanen van boetvaardigheid die voorGa naar voetnoot294 295haaren dood reeds begonnen te stroomen. - De Engel der barm-296hartigheid wischt haare traanen af - de vreedzaame lagch der | |
[pagina 182]
| |
297onschuld vervangt ze voor de eeuwigheid. - Alcestes blijft sidderen. 298- Zijn angst wordt wanhoop - zijn zweet bloed. De grondloozeGa naar voetnoot298 299afgrond ontsluit met een krakend dreunen zijnen metaalen mond - Ga naar voetnoot298-299 300reeds hoorde ik de donders van onder den troon des Rechters ratelen 301- toen ik - gillend ontwaakte! - -
* * * |
|