| |
| |
| |
Gehet die Zeiten des Alterthums in Gedanken durch, überal
werdet Ihr die schönen Künsten von einer seinen Lebensart und von
gesellschaftlichen Tugenden begleitet antreffen. Unter ihren Tritten sprossten,
wie die Rosen unter den Füssen der Grazien, die angenehmen und
liebenswürdigen Sitten Athens hervor. Mit den schönen Wissenschaften
kam die Höflichkeit und Leutseligkeit nach Rom; und nie erschienen sie
einem Volke, wo sie nicht alsbald von den Klugen geliebt, und nach und nach von
der Menge aufgenommen, ihre Annehmlichkeiten dem gemeinen Leben mitthellten,
und nachdem sie die Einsichten des Volks verbessert, auch ihre Neigungen und
Empfindungen edler und feiner machten.
Gellert.
| |
| |
| |
Voorbericht.
Ik dacht niet dat de volgende Brieven ooit door den druk het licht
zouden zien, toen mijn Porte-feuille in handen van een' mijner Kunstvrienden
viel. Hij snuffelde mijne geheele verzameling door, en eindigde met mij te
vragen: waarom ik geen Bundel Brieven uitgave? - Ik ving aan te lagchen, in de
vaste vooronderstelling dat hij schertsen wilde. Met de deftigste houding
verzekerde hij mij, dat zijne vraag zeer ernstig was. Hierop ontstond het
volgend gesprek tusschen ons beiden:
| |
Ik.
Waarom ik mijne Brieven niet uitgeve? - Wel, om dat ze nimmer met
dat oogmerk vervaardigd zijn.
| |
| |
| |
Mijn kunstvriend.
Die reden zegt niets, indien ze daarom waardig zijn uitgegeven te
worden.
| |
Ik.
Dat indien feilt zeker aan mijne Brieven. Begrijp toch dat
ze met eene vliegende pen geschreven zijn, zonder dat ik 'er een ander Boek bij
ingezien heb dan mijn gewoon aantekening-boekje. Al de onderwerpen zijn 'er
luchtig in behandeld - zonder orde of verband - zij vooronderstellen geene
kundigheden ter waereld - en de stijl is onnaauwkeurig en ten eenenmaal vrij -
zo als men aan gemeenzaame Vrienden gewoon is te schrijven.
| |
Mijn kunstvriend.
Om alle deeze redenen wenschte ik dat uwe Brieven het licht zagen.
Wij hebben zo veele boeken over de Letterkunde en Poëzij voor kundigen!
Zulke schoone afgedeelde en weer onderafgedeelde Verhandelingen! - en bijna
niets dat in den algemeenen beschaafden Volkstoon geschreven | |
| |
zij -
zonder kunsttermen en even als men 'er zich over uitdrukken zou als men tot een
Vrouw van oordeel sprak. Uwe Brieven vermeerderen het klein getal van de
laatste soort, en daarom....
| |
Ik.
Dit al eens toegestemd zijnde, welk nut zouden ze dan nog doen? -
'Er is bijna geen een onderwerp in behandeld, of anderen hebben 'er beter en
uitvoeriger over geschreven - en schoon ik de zaaken hier en daar nog al op
mijne eigen wijze beschouw, ze zijn zo weinig grondig....
| |
Mijn kunstvriend.
Altijd met uw grondig, - ik wilde ze juist nu eens niet grondig
en, zonder dan schijn zelfs van geleerdheid, behandeld hebben. Geloof gij niet
met mij, dat het ook zeer nuttig zij den algemeenen smaak te vermeerderen?
| |
| |
| |
Ik.
Dit geloof ik zeker; maar...
| |
Mijn kunstvriend.
Maar - een
van Alphen en
Bilderdijk hebben zeker uwe
brieven niet nodig! - Dit wilt gij zeggen, niet waar? Maar is hier de zaak mede
afgedaan? - Ik denk op den smaak van het minder geletterd Publiek. Geef dat de
Werken van de Nederlandsche Maatschappij of de Theorie van
Riedel in handen.... Hoe schoon
die werken op zich zelven ook zijn mogen, hoe zeer ze u en mij vermaken zullen;
aan de groote menigte moeten ze natuurlijk vervelen, om dat ze enkel hebreeuws
voor dezelve behelzen. Nu is het bij mij ontwijffelbaar, dat naar maate in een
Land de smaak van een Volk meer verbeterd wordt, 'er natuurlijk teffens meer
aanmoediging voor groote Vernuften in dat Land plaats zal hebben, en derhalven,
dat 'er door den tijd meer groote Vernuften verschijnen zullen.
| |
| |
| |
Ik.
Dit laatste is mij niet zeer duidelijk.
| |
Mijn kunstvriend.
Wie geven aan een voortbrengsel van genie of smaak dezelfs waarde,
wat de eer - en aftrek, wat het voordeel betreft? Niet de weinige Kenners; maar
het Publiek; niet waar? - Een' Schrijver, het zij hij alleen door de eer
aangevuurd worde, het zij hij van zijne talenten bestaan moete, baar het luttel
of 'er vijftig exemplaaren van zijn Werk in de Bibliotheken en vijftig Kenners
staan, terwijl de overigen met zijn' naam van dag tot dag meer onder het stof
eens Boekwinkels geraken. Maar dit publiek, indien het niet kundig is, stelt
altijd het goede en het uitmuntende op eenen prijs. Het schat b.v. een'
Dichter, die versen, zonder feilen tegen de taal, de prosodie, en het rijm,
maakt, gelijk met eene
Van Merken en
Lannoij. - Denkt gij dat dit
zeer bemoedigend zij voor eerste Genien om zich in de Loopbaan der fraaie
Letteren te wagen? Denkt gij dat 'er in zulk een land natuurlijk veel
| |
| |
groote Vernuften ontstaan zullen? Verlicht nu het Publiek, dat
Publiek, dat graag leest, indien men aan het zelve maar niets in de hand stopt,
dat boven zijne vatbaarheid is, dat het met geen mogelijkheid vermaken kan; -
zal het gevolg niet zijn dat het eerlang de waare Dichters, die hier en daar
verspreid zijn, zeer wel zal weten te onderscheiden van den drang der
uitmuntende Versenmakers, en dat derhalven de Man van genie met moed alle zijne
gaven ten toon zal spreiden, en honderd navolgers hebben, onder een Volk, dat
de waarde der uitmuntendheid gevoelen kan en blijmoedig erkennen wil? - In 't
kort gij zijt verpligt uwe Brieven uittegeven”.
Ik had nog al vrij wat intebrengen tegen mijn' Vriend. - Vooral
was ik nog niet zeer overtuigd van de verpligting om mijne Brieven uittegeven.
De mogelijkheid echter dat ze eenigzins ter vermeerdering van den Smaak konden
helpen medewerken, deed mij, om kort te zijn, besluiten van 'er een proef van
te nemen. Ik heb 'er zes van uit mijn Porte-feuille gekregen, en deezen zijn
het, mijne Landgenooten! | |
| |
die ik U in deezen Bundel aanbiede. Indien
ik zie dat ze U bevallen, zullen ze door de overigen opgevolgd worden; zo niet,
dan is de zaak hier mede afgedaan, en mijne verzameling trekt wêer naar
het eigen hoekje van mijn Boekvertrek, daar ze sederd lang reeds gewoon is te
rusten.
|
|