op na. De eertijds ‘verplichte hondenpenning’, als zichtbaar te dragen bewijs, dat de ‘honden-belasting’ was voldaan, - die is allang afgeschaft. Agenten, uitgerust met een wapenstok, bestaan niet meer; ze zijn tegenwoordig met sabel en revolver bewapend. En dat zij een helm op het hoofd droegen, behoort al evenzeer tot den verleden tijd. Ook zijn de brandspuiten van vroeger vervangen door moderne motorspuiten. En dat een commissaris-van-politie zich in het openbaar vertoonde met een hooge-hoed, lijkt wel lang geleden, minstens uit den tijd, toen men nog gaskraantjes ter verlichting gebruikte. Dit alles dagteekent uit de jaren, dat 'n agent-van-politie soms met den oneerbiedigen naam werd betiteld: diender, klabak of smeris, - al erkent Van Dale's ‘Handwoordenboek voor de Nederlandsche taal’ deze smalende uitdrukkingen nog.
Dit is niet alles. Wanneer het boek nù zou zijn geschreven, dan was het slot wellicht anders uitgevallen. Bijvoorbeeld met de opneming van den schranderen speurhond in het officieele politie-verband; ook zou Flip's onmiskenbare aanleg voor politie-man hem als waardigen opvolger van zijn vader als commissaris-van-politie hebben aangewezen. Dan zou wellicht de verhouding van Flip ten opzichte van z'n zure Tante Jans anders zijn voorgesteld...
Maar ik heb aan het boek niet willen veranderen, omdat het dan een ander boek zou zijn geworden. En dit ging me, om der wille van Flip en Spits zelven, teveel aan het schrijvershart.
‘Hier zijn ze dus, zooals ze eenmaal waren. En zóó mogen ze voortaan blijven bestaan.
Dus: ‘Pssst! Spits!’... en: ‘Hup! Flip!’...
DE SCHRIJVER.
's-Gravenhage 1943.