Oorlog. Verzen in staccato(1915)–Agnita Feis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 13. De gil. Een gil snerpt rond van noord naar zuid, van pool tot pool. 't Is geen geluid. Het is een dolk. Het is een zwaard! Die gil, die gil! Die gil bezwaart den mensch, bezwaart wat leeft. Het vee woelt rond; 't is bang. Het beest huilt mee. De aar- de dreunt. De lucht wordt rood. Het hart staat stil. Het oog wordt groot. De ziel krimpt weg. De geest sterft af. Voor al wat zacht was is 't een graf! 't Geluid was rood. Nu wordt het wit, als sterk fel licht. Zóó erg is dit, dat kleur en klank, de aard' ontvlucht [pagina 9] [p. 9] 't Beheerscht elk zacht, elk zoet gerucht. Wie heeft nù rust? Wie is nu stil? Wie vindt geluk bij zulk een gil? Die gil is wit. Die gil is rood. Die gil is zwart, is meer dan dood! Die gil is ijs. Die gil is vuur! Die gil dringt door, door huid en muur. Die gil snerpt rond van noord naar zuid. O hoedt u toch, voor zóó'n geluid! Vorige Volgende