St. Wimfried of De schoolwereld
(1927)–F.W. Farrar– Auteursrecht onbekend
[pagina 271]
| |
vol hoop en vertrouwen in de toekomst, gelukkig en tevreden met hunne vooruitzichten, en door edele geestdrift bezield! Moet ik van hun lateren levensloop spreken met al zijne moeilijkheden en teleurstellingen? Liever blijf ik nog eenige oogenblikken hier, om hen de hand te drukken en vaarwel te zeggen op den leeftijd, waarin ik hen zoo goed heb gekend. Zij leven allen gelukkig en geëerd; zij hebben bewezen, dat de man volbrengt hetgeen ‘de knaap belooft’ en de lezer, die hunne jeugdige neigingen heeft zien ontwikkelen en belang in hen stelt, zal niet verlangen dat ik langer dan een oogenblik den sluier der toekomst ophef, om hen eenige jaren later in de volle kracht hunner ontwikkeling voor te stellen. Ik zeide, dat zij allen nog in leven waren, maar dit is, helaas, niet zoo. Charley Euson, hoewel de jongste uit den kleinen kring onzer Wimfriedsche vrienden, is dood. Hij stierf een gewelddadigen dood. Bezield door zendelingsgeest en wenschende, als Edward Irving, zich met hart en ziel aan dat edele doel te wijden, voegde hij zich bij eenige andere zendelingen op reis naar een van de ‘Stille eilanden’. Menigen avond nadat hij de inboorlingen had geleerd hunne hutten te bouwen en hun land te bewerken, verzamelde hij hen om zich heen in de schemering en onder het ruischen van den wind, die zijn haar zachtkens doorwoelde en de buigzame toppen der palmboomen deed wiegelen, sprak hij zacht en vriendelijk - totdat de lucht met sterren bezaaid was en de glimwormen schitterend zich vertoonden, - van den Eenige, die van den Hemel ons geschonken werd, om hen uit hunne onwetendheid en verlatenheid op te heffen en hen even rein en heilig te maken als hij zelf was. Hij slaagde boven verwachting, en zoodra hij de eerste zaden had geplant van het Christendom, ging hij steeds verder om overal het Evangehe te verkondigen. Eens, toen het kleine zendelingschip, door Charley zelven gebouwd, voor anker lag, zagen zij de inboorlingen in dreigende houding naar het strand komen; vertrouwende hen door vriendelijkheid en kleine geschenken te zullen winnen, nam de jonge zendeling eenige kleine schitterende voorwerpen mede, ten einde hunne aandacht te boeien, en roeide, door eenige anderen gevolgd, naar den wal. In het eerst schenen de inboorlingen geneigd hen goed te ontvangen, maar eensklaps van luim veranderende - een niet ongewoon verschijnsel onder de wilde volksstammen - doorstak een der wilden een matroos met zijne speer. Euson ontrukte hem zijn wapen met een krachtige beweging, en gelastte zijn volk den gewonden matroos op te nemen en terug te gaan. Dit bevel werd goed ten uitvoer gebracht, want de inboorlingen schenen bedremmeld door den kalmen moed van den jongen Engelschman, die zijn blik rustig op hen vestigde en hen zoo in bedwang hield. Hij was de laatste, die in de boot wilde stappen, maar toen hij zich omkeerde, sloeg een dier ellendelingen hem met zijne knots op het hoofd. Hij viel gewond en bloedend op den oever en werd dadelijk door de speren en knotsen van wel honderd wilden afgemaakt, terwijl de | |
[pagina 272]
| |
boot met hare bemanning zich nauwelijks konde redden en het kleine schip, door alle zeilen bij te zetten, slechts met moeite de vervolging ontliep der kano's, die uit alle kreken opdaagden. Het bloedende lijk bleef achter op het eenzame strand, en het zachte blonde haar, zoo teeder door zijne moeder geliefkoosd en gestreeld, sierde als trofee den gordel van een kannibaal. Zoo stierf Charley; een marmeren zerk, waarop het treurig feit is vermeld, prijkt in de kerk als een liefdeteeken zijner zwaar beproefde ouders. Reeds als knaap had hij een onverschrokken martelaarsgeest getoond; als man had hij met eere de martelaarskroon verdiend. Van Walter, Henderson en Sir Reginald Power - want Power had al vroeg zijns vaders naam en titel geërfd - behoef ik niets meer te zeggen. De jaren van jongeling tot man werden gekenmerkt door vooruitgang in al wat groot, goed en edel is. Zij hebben nooit de verwachtingen hunner jeugd gelogenstraft. Hun leven vlood kalm en gelukkig daarheen; zij waren moedige, eerlijke, vastberaden knapen en groeiden op tot edele en hoog beschaafde mannen. Gij moet niet gelooven, dat hen geen leed wachtte, dat zij geen beproevingen hadden te doorstaan, of bevrijd bleven van de zorgen des levens. In het rustelooze levensstrijdperk, als de hartstochten het sterkst zijn en het hart zoo eigenzinnig trotsch en onstuimig klopt, terwijl het oordeel nog niet rijp is en de verwachtingen zoo hoog gespannen zijn; in dit tijdperk moesten ook zij, gelijk wij allen, door ondervinding wijs worden, terwijl zij, beschaamd over eenige verkeerdheden, zich die steeds met leedwezen herinnerden. Daarmede wilde ik slechts doen opmerken, dat zij niet volmaakt waren. Wie onzer is dit? Maar ik gevoel mij tevens verplicht te verklaren, dat men niet dikwijls zulke edele, standvastige jongelingen ontmoet, dat zij geduldig en ijverig hunne verkeerdheden trachtten uit te wisschen en te herstellen, dat zij hunne begaafdheden steeds ten beste aanwendden, liefderijk en goed waren, maar boven alles God voor oogen hielden en nooit de reinheid en bezieling hunner kinderlijke harten verloren. Kinderlijk was hun hart, maar veredeld door mannelijke kracht. En daarom werden zij bemind en gezegend door allen, die hen kenden; en wanneer voor hen - gelijk eens voor ons allen - het einde dáár zal zijn en de dood vreugde en leed, hoop en vrees tot niets herleidt, dan weet ik, dat velen hen oprecht zullen betreuren en met liefde herdenken; dat zij rustig en tevreden de oplossing van het groote levensraadsel zullen afwachten, met de stille, bescheiden hoop en het volste vertrouwen op een beter leven in eene vlekkeloos reine wereld, bij het wederzien van lang verscheiden vrienden in de aan Gods kinderen beloofde eeuwige rust. En hiermede, lezer, zeggen wij hen vaarwel!
einde. |
|