groote purperen waterplanten en lange varens zich nederbuigen, als om hunne door dien spiegel weêrkaatste schoonheid te bewonderen. Aan uwe voeten begint een vruchtbaar dal, dat bijna tot aan het eind van den bergketen door een heerlijk meer is doorsneden. Aan de eene zijde van dit meer verheffen zich de witte huizen van het kleine dorp tegen de hoogte, waarop de kerk staat met het omliggende kerkhof, terwijl aan beide oevers tusschen de dennenbosschen, die de eerste hellingen der heuvels bedekken, eenige op zichzelve staande villa's verrijzen, die een heerlijk uitzicht hebben en de schoonheid van het geheel verhoogen.
In een dier huizen, dat gindsche, met het gewelfde dak, omstreeks honderd voet boven het meer, juist tegenover de zwanen, die met hunne vleugels in het zonlicht klapwieken, en dicht bij de groene roeiboot in dat kleine schuitenhuis, dáár woont de held onzer geschiedenis, en geen knaap kan ooit een dierbaarder, gelukkiger tehuis hebben gehad. Zijn vader, de heer Euson, was een welgesteld man, die, in onbekrompen omstandigheden levende, en geen bepaalden werkkring hebbende, dit stille buiten had gekozen, om al zijn tijd en zorgen te besteden aan de opvoeding van zijn gezin en de gewone plichten van een landedelman.
Walter was het oudste kind, een knappe, levendige, vroolijke jongen; tot nu toe - hij was thans veertien jaar oud - had hij geen ander onderricht genoten dan van zijn vader en een gouverneur, die sedert een jaar bij hen in huis woonde. Zijne opvoeding verschilde dus aanmerkelijk van die der meeste jongens van zijn leeftijd, en zijne door boeken verkregen kennis was tot nu toe zeer gering; maar zijn geest was zeer ontwikkeld in die zaken, die boven alles waard zijn gekend te worden, en die de zekerste waarborg zijn voor toekomstige vorderingen.
Laat mij hier een oogenblik ophouden, om te zeggen hoe een eenvoudig maar hoogst ontwikkeld edelman zijne jongens tot op dien leeftijd had opgevoed. Ik zeg niet of dit stelsel goed of slecht is, ik beschrijf het slechts, en de volgende bladzijden mogen van den meerder of minder gunstigen invloed getuigen.
Het geregeld onderwijs der jonge Eusons begon niet te vroeg. Tot zij tien of twaalf jaar oud waren hadden zij bijna alles wat zij wisten, als bij instinct en zonder eenig stelselmatig onderricht geleerd. Het was hun steeds geoorloofd buiten te zijn, en voor hen was de natuur eene zachte leermeesteresse. Op iedere wandeling werd steeds het een of ander onderwerp behandeld. Soms gingen zij uit, om in het bosch de plekjes te vinden, waar de wilde aardbeziën het weligst groeiden, of waar de witte viooltjes en de zeldzaamste veldbloempjes verborgen waren; soms om op de rotsachtige kanten der heuvels te klauteren, ten einde om te zien naar eene geschikte, bij een waterval of eene beek gelegen plek, waar men een landelijken maaltijd zou kunnen houden, en, waar met mos begroeide steenen of boomstronken voor stoelen en tafels zouden kunnen dienen.
Toen zij wat ouder waren, trachtte hun vader hen op te wekken en