1
IN HET Belgische badplaatsje Wenduyne was ik, in de nazomer van het jaar 1934, bevriend geworden met Gerard Walschap, de Vlaamse auteur, en toen ik hem twee jaar later, teruggekeerd van een reis naar mijn geboorteland Java, weer ontmoette, liet ik mij door hem overhalen met mijn gezin in Antwerpen neer te strijken - hij wist 'n huis voor me, niet ver van het zijne.
Het leven in de Sinjorenstad had z'n plezierige kanten. Het sappige Vlaamse dialect klonk me al gauw vertrouwd in de oren, zoals ook het barbaarse geweld waarmee de zware Belgische sleperspaarden lange karren vol biervaten over het plaveisel van bazalten ‘kinderhoofden’ trokken. Ik dwaalde graag langs de Schelde, waar met veel gebonk en gesis van stoomlieren de Kongo-schepen gelost of geladen werden en waar eeuwig-hongerige meeuwen krijsend neerdoken op wat er aan afval dobberde op het nimmer tot rust komende grauwe water; het geurde er naar zee en verre reizen. En dan het schipperskwartier, met z'n dronken kerels en meiden, z'n ‘stamineekes’ en bordelen, z'n patates-frites-kraampjes en electrische orgels!
Door Walschap leerde ik andere Vlaamse schrijvers kennen: Emmanuel (Maane) de Bom, onverwoestbare zeventiger, die nog explosief kon zijn gelijk zijn naam; de stille, fijnzinnige Marnix Gijsen, uiterlijk meer een ambtenaar bij de diplomatieke dienst dan kunstenaar; de - toen nog! - als Tijl Uilenspiegel zo magere Raymond Brulez, die dit leven met een glimlachje van heimelijk plezier scheen te bekijken; Lode Zielens, om wie reeds destijds een waas van droefheid hing, als wist hij zelf dat hij op tragische wijze, nog jong, de dood zou vinden. (Hij werd door een Duitse Vergeltungsbom aan stukken gescheurd terwijl hij op de Keizerlei, in het juist bevrijde Antwerpen, op een tram stond te wachten.)
Felix Timmermans kende ik sedert vele jaren; een enkele maal zocht ik hem in Lier op, steeds weer bekoord door zijn plezierig Vlaamse humor en zijn gemoedelijke, patriarchale persoonlijkheid; die zich, als bij een Aziatische god, symbolisch manifesteerde in een van jaar tot jaar indrukwekkender wordende buik. Maar hoe waakzaam was zijn oog - die helderblauwe, ietwat verbaasde blik van ‘Den Fée’ - en hoe meedogenloos kernachtig en onvergetelijk kon zijn woord iets of iemand karakteriseren!