Harmen vloog overeind. ‘De prauw!’ - Maar met grote ogen staarde hij
naar de plaats waar de prauw... gelegen hàd!
‘Had 'm dan vastgebonden!’ viel Harmen woedend uit. ‘Kijk, daar daar
gaat ie! Wacht...!’ En hij wilde de zee in lopen.
Rolf hield hem tegen. Te laat, Harmen. Kijk maar...’ En Harmen, die
zich trappend en schreeuwend uit Rolfs greep probeerde los te rukken, zag nu
zelf ook hoe de prauw door de branding hoog werd opgetild, onder een
overslaande golf schoot en zonk. ‘'t Zou ons niet geholpen hebben,’ zei Rolf.
‘We waren er nooit doorheen gekomen.’
‘Wat dán!’ huilde Harmen. ‘Ons laten slachten? Krimmenele, dat moest
m'n meisje weten!’ En Harmen begon hartstochtelijk te huilen.
‘We lopen naar Straat Soenda,’ zei Rolf. ‘We hebben onze benen toch?
Van daar steken we over naar Bantam.’
‘Straat Soenda ligt naast de deur!’ schreeuwde Harmen en gooide zich
in het zand.
‘Ik ga met je mee, Rolf,’ zei Hajo, zijn tranen wegvegend. ‘Ik geef
het niet op!’
Rolf knikte. ‘Goed. Maar we moeten voortmaken. Ze zullen ons
misschien al zoeken.’
‘Ik blijf hier liggen!’ snikte Harmen. ‘Ik wil hier doodgaan!’ En
hij woelde zijn gezicht in het zand, kromde zich van wanhoop.
‘Geef me het kapmes,’ beval Rolf. ‘We zullen... we zullen ze
begraven.’
Toen sprong Harmen overeind en begon, terwijl de tranen hem nog over
de wangen rolden, het zand uit te steken. Rolf en Hajo hielpen hem met hun
handen. Samen groeven ze een brede kuil.
‘Leg Floorke in het midden,’ zei Harmen met gesmoorde stem. ‘En de
Neus aan z'n rechterzij. Kijk eerst of ie z'n mes soms nog in zijn broek heeft
zitten. Dat heeft ie... dat heeft ie nou niet meer nodig, en wij kunnen het
gebruiken. Hier is het; pak-aan. En nou de benen recht. Hè, Floor? Moest je nou
zó aan je end komen?’ En toen Rolf en Hajo het zware lichaam van de derde maat
links van Floorke in de kuil gelegd hadden, nam Harmen de armen vol zand en
ging hardop grienend aan Floorkes voeten staan. ‘Nou smijten we zand op je! Had
jij gisteren nog niet gedacht, hè, dat Harmen zand op jou zou smijten!’ Hij
liet met gesloten ogen het zand op Floorkes dode lichaam vallen. En van nu af
aan hielp hij in koortsige ijver het graf dichtwerpen.
‘Dat is gebeurd,’ zei Rolf met matte stem. ‘Nu moeten we hier
weg.’
‘Waarheen?’ vroeg Harmen.
‘Naar Bantam. Wees niet bang, we komen er vast.’
Harmen haalde met bittere spot de schouders op.
‘Ik ga niet mee!’ dreinde Padde. ‘Wij blijven hier, waar, Harmen?’
Rolf lette er nauwelijks op. ‘Klaar, Hajo?’
‘Jij gaat mee, Padde!’
‘Ik ga niet mee!’
Hajo werd wit van drift. ‘Wil jij je moeder niet weer
terugzien?!’
Padde krabbelde zacht snikkend overeind.
‘En jij gaat ook mee, Harmen!’ beval Hajo. ‘Rolf kent de weg.’