‘'t Zeeziekvrije plekkie?’ zei de Neus. ‘Dan heb je niks anders te
doen als hier en daar 'ns op je rug te gaan liggen. En dan kijk je naar je
voeten. Gaan die op en neer, dan ben je verkeerd. Liggen ze stil, dan heb je 't
goeie plekkie te pakken.’
Padde was dankbaar voor de nieuw verworven raad, en toen hij zonder
gevaar van uitgelachen te worden een proefneming dacht te kunnen doen, strekte
hij zich neer.
‘Wat is dat? Ben je dood?’ riep een stem.
Padde krabbelde zo snel zijn loodzware benen het veroorloofden
overeind, en keek in de vriendelijke ogen van Floorke, een ome met
zonnesproeten en wortelrood haar.
‘Ik zoek wat,’ zei Padde onhandig.
‘En ga je dan op je rug liggen??’
‘Och,’ was Paddes alleronverschilligst antwoord, ‘ik zoek zo voor de
aar-digh-h-eid eens naar het zeeziekvrije plekje.’
Er tintelde iets in Floorkes ogen. ‘Als je 't ooit nodig hebt, loop
dan maar even bij me an; dan zal ik je vertellen waar het zeeziekvrije plekkie
is.’
‘Zeg op!’
‘Waarom? Je bent nou toch niet zeeziek?’
Padde lachte hartelijk. ‘St-t-tel je voor! Maar ik wil 't toch wel
w-w-weten.’
‘Nou, als je d'r op stáát! Klim dan maar 'ns in de grote mast. De
bovenste ra moet je in.’
‘Dat lieg je toch?’
‘Liegen??? Ga zelf nou 'ns na: waar komt de beweging vandaan? Van 't
water en de golven, nietwaar? Nou, waar heb je er dan de minste last van? Zo
ver mogelijk van 't water af. En waar is dat? In 't topje van de grote
mast!’
Daar viel niet veel tegen in te brengen. Padde ging naar de grote
mast en zette één voet in het want. Maar toen hij voelde hoe het schudde en
trilde, en toen hij zag hoe het wimpeltje daar heel in de hoogte heen en weer
zwiepte, verklaarde hij dat Floorke de gemeenste leugenaar was die hij ooit had
ontmoet.
Verdrietig gestemd, dat hij de wereld zo vol leugen en bedrog vond,
liep hij Hajo tegen het lijf.
’'t Zal wel op storm uitdraaien!’ verklaarde die gewichtig.
‘Zeg, Hajo...’ Padde sloot even de ogen. ‘als ik 'ns wat uit het
flesje...... uit 't flesje van Grietje dronk! Schaadt 't niet, 't baat ook
niet.’
‘Heb je daar trek in?’ vroeg Hajo weifelend.
‘T-trek! 't Is g-geen snoepgoed!’
‘Vooruit dan maar, 't zit onder in m'n kist.’
‘Mispoes!’ zei Padde.
En met een zwakke poging om zegevierend te kijken, haalde hij het
flesje uit zijn zak. ‘Ik dacht: je kunt nooit weten! Brrr... wat gaat dat
schip...!’ En Padde hield zich vast aan een onderzeil; zijn knieën knikten.
‘Maak je 't even open, Hajo?’
Ook Hajo voelde iets van onpasselijkheid in zich opkomen toen hij de
olie-